‘Die inktvlekkentest was wel grappig, ik ben heel benieuwd wat jullie daaruit halen’ is een opmerking die ik van adolescenten vaak terughoor als ze net het persoonlijkheidsonderzoek achter de rug hebben. En zij zijn niet de enigen die deze vraag stellen. In het voorliggende nummer worden in twee artikelen onderzoeksinstrumenten, die ingezet worden bij persoonlijkheidsonderzoek, onder de loep genomen. Janneke Brogtrop, Anne Lindenborn en Theo Ingenhoven vragen zich af of de theoriegestuurde interpretatie van de Nederlandse verkorte MMPI (NVM) in voldoende mate overeenstemt met het structurele interview van Kernberg waar het gaat om het vaststellen van de onderliggende persoonlijkheidsstructuur. Zij komen tot de opvallende conclusie dat met de NVM-interpretatie de borderline persoonlijkheidsorganisatie mogelijk te vaak gediagnosticeerd wordt. Marieke Romp en Jolien Zevalkink hebben gegevens van de MMPI-2 en de Rorschach gecombineerd om te onderzoeken of dit nuttig kan zijn bij een psychoanalytische indicatiestelling. Deze twee meetinstrumenten worden bij het Nederlands Psychoanalytisch Instituut (NPI) standaard afgenomen wanneer iemand het indicatiestellingstraject voor een psychoanalytische behandeling ingaat. Als aan het NPI verbonden behandelaar ben ik iedere keer weer verrast door de impact die de afname en de terugkoppeling van de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek aan de patiënt heeft. Het komt nogal eens voor dat patiënten na afloop opgelucht zeggen dat ze het fijn vinden om terug te horen wat ze eigenlijk wel wisten, maar nog nooit van een ander hadden gehoord. Niet zelden vormt het adviesgesprek na indicatiestelling een goede basis voor het vestigen van de werkrelatie bij een geïndiceerde behandeling. Bovendien geven de uitkomsten van het gepresenteerde onderzoek aanleiding om gevormde hypotheses verder te toetsen. Voor mij hebben de instrumenten hun nut dus allang bewezen. Toch blijft het mij altijd weer verbazen dat de subjectieve ervaring van verandering door zowel patiënt als therapeut in de wetenschappelijke wereld minder overtuigt dan de ‘objectieve’ meting met behulp van een onderzoeksinstrument. Onderzoeken naar onderzoeksinstrumenten blijven dan ook cruciaal voor de psychotherapie, want we zijn er allemaal bij gebaat om precies te weten wat we eigenlijk meten. Dat geldt zeker ook voor patiënten bij wie sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Kees Kooiman beschrijft in zijn artikel de moeilijkheden die de behandeling van deze groep patiënten met zich mee kan brengen. Hij onderzocht factoren die mogelijk van invloed zijn op het voortijdig staken van een klinische psychotherapeutische behandeling. De resultaten bevestigen de dagelijkse praktijk, waarin het meest voelbaar is dat lijdensdruk voorwaarde is voor motivatie voor verandering.
In de rubriek ‘Een bijzondere casus’ neemt Dorien Philipszoon ons mee naar haar spreekkamer, waar we kennis maken met Julia en Marthe en lezen wat deze vrouwen in het contact met de therapeut doen. Philipszoon beschrijft beeldend hoe vol de leegte voelt bij de therapeut. De mentaliserend bevorderende therapie biedt haar handvatten bij de behandeling van het ervaren gevoel van leegte. Haar verhaal is gebaseerd op een lezing die zij eerder over dit onderwerp heeft gehouden.
In de rubriek Forum leest u een bijdrage van Peter Daansen, Tine Vos en Ed Berretty. Zij maken ons deelgenoot van de nieuwe ontwikkelingen in de cognitieve gedragstherapie naar aanleiding van het vijfde Wereld Congres voor Gedrags- en Cognitieve therapie dat vorig jaar in Barcelona plaatsvond.
Ten slotte, als kersvers redactielid wil ik me graag bij u als lezer van ‘ons tijdschrift’ introduceren. Nadat ik ruim een half jaar heb meegedraaid in de redactie, heb ik besloten per januari van dit jaar tot de redactie toe te treden. In mijn werk als kinder- en jeugdpsychiater en analyticus in opleiding op het NPI behoren intake, indicatiestelling en psychoanalytische psychotherapie tot mijn hoofdtaken. Als voormalig neurowetenschapper zal ik daarnaast altijd geïnteresseerd in en betrokken blijven bij wetenschappelijk onderzoek; de laatste jaren gaat mijn belangstelling vooral uit naar onderzoek op het gebied van de psychotherapie. Inmiddels ben ik alweer enige jaren met veel plezier lid van het Platform Psychotherapie en Psychiatrie (PPP) en de bestuurscommissie Psychotherapie van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP). Het redactiewerk voor het Tijdschrift voor Psychotherapie is een mooie combinatie van mijn interesses en tot nu toe heb ik genoten van de veelzijdige en boeiende manuscripten die het tijdschrift ontvangt. Het heeft mij meer dan ooit gesterkt in mijn overtuiging dat psychotherapie leeft in Nederland en dat het alle energie verdient die erin gestoken wordt. Ik hoop daar op mijn manier een zinvolle bijdrage aan te kunnen leveren.