Het ‘Handboek ouderenpsychologie’ is veelzijdig en omvangrijk. Ik heb me daarom voor het schrijven van deze recensie een aantal vragen gesteld: Wat voor informatie geeft het boek over ouderen? Wat betekent de informatie voor de psychologische hulpverlening aan ouderen? Is het boek te gebruiken in de opleidingen tot gz-psycholoog, klinisch psycholoog en psychotherapeut of voor arts-assistenten psychiatrie en geriatrie?
Het boek bestaat uit zes delen. In het eerste deel, ‘Ouder worden en ouderen’, wordt beschreven wat tegenwoordig de typische kenmerken zijn van het ouder worden in Nederland. Er wordt ingegaan op psychologische verklaringsmodellen, op maatschappelijke factoren die een rol spelen en op de vraag hoe ouder worden biologisch getypeerd kan worden. Dit deel bestaat uit een aantal zeer interessante, informatieve en goed leesbare artikelen. Knipscheer beschrijft bijvoorbeeld op basis van onderzoek een aantal fasen: (1e) geboorte tot betreden van de arbeidsmarkt; (2e) de gezinsfase en de werkzame jaren; (3e) de fase die gekenmerkt wordt door autonomie en zelfbepaling; (4e en laatste) de afsluiting van het leven. Broese en Van Tilburg laten zien hoe sociale netwerken zich kunnen ontwikkelen en hoe ze eruit kunnen zien op latere leeftijd. Het hele eerste deel is zeer informatief en compleet en goed te gebruiken als algemene inleiding bij opleidingen die zich richten op hulpverlening aan ouderen.
In deel II, ‘Domeinen van psychisch functioneren’, wordt aandacht besteed aan zaken als emoties en stemming, cognitie, persoonlijkheid en gedrag. De informatie over deze onderwerpen acht ik over het algemeen bekend bij psychologen en psychotherapeuten met een psychologische vooropleiding. Nuttig zijn de artikelen vooral vanwege de beschrijving van diagnostische instrumenten, zoals in het hoofdstuk van Vink en Ekkerink. In dit deel wordt, net als later in deel III, consequent aandacht besteedt aan de diagnostiek. Het biedt daarmee een relevante update van de huidige mogelijkheden op dit gebied.
In deel III, ‘Thema’s in levensloopperspectief’, komen onderwerpen aan de orde die typisch passen bij de hulpverlening aan ouderen, namelijk zingeving, rouw; wilsbekwaamheid, seksualiteit en kwaliteit van leven. Wie in de ouderenpsychologie werkt, moet kennis hebben van de processen die zich voordoen bij zingeving en rouw. Kuin en Westerhof geven aan dat de zingeving bij het ouder worden wordt aangepast op grond van de levenservaringen en een inkrimpend tijdsperspectief. Door het naderende einde gaat men volgens de auteurs de balans opmaken. Het hoofdstuk van Van den Bout en Boelen sluit logisch aan bij het voorgaande. Verliezen lijden is een kernthema bij ouderen. Rouwkenmerken kunnen verschillen per cultuur. Fasemodellen zijn mede daarom eigenlijk betrekkelijk. Bij verlies staat men voor het volbrengen van een aantal rouwtaken, zoals: aanvaarding; doorleving van pijn en verdriet; aanpassing, het verlies een plaats geven en weer verder gaan met je leven. Specifieke factoren kunnen een rol spelen bij de rouw waardoor deze een gecompliceerd karakter kan krijgen. Maar of het nu gaat om normale dan wel pathologische rouw, men kan meerdere soorten interventies toepassen om de rouwverwerking te bevorderen: psycho-educatie; begeleiding via preventiegespreksgroepen dan wel specifieke rouwtherapie die er vooral op gericht is de vermijding van gevoelens te verminderen. Allemaal gesneden koek voor hulpverleners in de ouderenzorg, maar wel een handig hoofdstuk vanwege het overzicht van de criteria van gestagneerde rouw.
Seksualiteit is een belangrijk item, waarvan mij opvalt dat er in intakes en tijdens behandelingen bij ouderen bijna niet over gesproken wordt. Neeleman zegt daarover dat er een afkeer lijkt te bestaan van de gedachte dat ouderen aan seks zouden kunnen doen. Maar ook ouderen vertonen seksueel gedrag, zij het dat zich door lichamelijke veroudering veranderingen voordoen, zowel bij mannen en vrouwen, waardoor men wat vindingrijker met de seksualiteit moet omgaan.
In deel IV wordt de theorie toegespitst op de toepassing van ‘Psychologische interventies’. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen maatschappelijker gerichte interventies, zoals preventie en ondersteuningsgroepen, en psychotherapeutischer benaderingen. In de hoofdstukken over cliëntgerichte psychotherapie met ouderen, gedragstherapie, cognitieve gedragstherapie, interpersoonlijke therapie, life review, narratieve therapie en therapeutische technieken ten behoeve van mensen met cognitieve stoornissen, zoals cognitieve training en activiteiten voor mantelzorgers en begeleiders van cliënten, worden de interventies uitgewerkt. Het artikel van Takens en Nijdam over de cliëntgerichte psychotherapie is vooral leuk vanwege het gebruik van de levenslijnmethode. Ik gebruik het neerzetten en bespreken van belangrijke gebeurtenissen in de levenslijn zelf regelmatig in mijn therapieën. Cliënten vinden het een beeldende methode, die hun een zinvol overzicht geeft van belangrijke gebeurtenissen in hun leven. In het door de auteurs beschreven bezinningsmodel kan ik me minder vinden. De behandeling heeft vijf uitgangspunten: de mogelijkheden van de cliënt; de innerlijke belevingen van de cliënt; het belang van het hier en nu; het belang van de therapeutische relatie (je gaat samen met de cliënt ‘op pad’) en het proceskarakter van de therapie, dat wil zeggen: het weer op gang brengen van gestagneerde belevingsprocessen. Deze uitgangspunten leiden tot het behandelmodel van de zeven B’s: Beschrijven, Beleven, Beschouwen, Begrijpen, Bezinnen, Beproeven en Besluiten. Het model is mij te gestructureerd en daardoor te veel een keurslijf, en het doet te weinig recht aan de dynamiek van bijvoorbeeld de procesdirectiever georiënteerde cliëntgerichte psychotherapie. Maar mogelijk is het bezinningsmodel een goed didactisch model voor studenten psychologie.
Het hoofdstuk van Boelen en Van den Bout over de Interpersoonlijke psychotherapie (IPT) bij ouderen laat zien dat IPT in de dagelijkse hulpverleningspraktijk aan ouderen goed te gebruiken is. Stemmingsstoornissen behoren, met angststoornissen en cognitieve problemen, tot de belangrijkste redenen van aanmelding en verwijzing naar de GGZ. De IPT-methodiek voor de behandeling van stemmingsklachten sluit zeer goed aan bij de thematiek van ouderen: rouw, aanpassing aan rolverandering en interactionele problematiek met (significante) anderen. Dit hoofdstuk is ook goed bruikbaar in het onderwijs.
De beschrijving van de life-reviewmethode door Bohlmeijer en Hergen roept inhoudelijk ambivalente gevoelens bij mij op. Ik heb zo mijn aarzelingen als mensen die bijvoorbeeld werkzaam zijn in de verzorgingshuizen technieken gebruiken die uit de psychotherapie zijn afgeleid zonder dat zij voldoende zijn opgeleid. Terugkijken op je leven kan emotioneel zeer geladen zijn en naar mijn mening moet men daar zeer voorzichtig mee omgaan. Zeker het maken van een Levensboek in een verpleeghuis lijkt me een hachelijke zaak.
De artikelen over de narratieve psychotherapie van Linssen en Habekotté en de oplossingsgerichte psychotherapie van Cladder, Oorsouw en Quist spreken mij van al wat dit boek te bieden heeft het meeste aan: intelligent, belezen, theoretisch goed onderbouwd en volgens mij trendsettend in de psychotherapie aan ouderen. Deze artikelen raken aan de existentiële thematiek waar ouderen mee bezig zijn (narratieve therapie), maar ook aan de nog maar beperkte tijd die men te gaan heeft, waardoor men snel toe moet naar de oplossing van de klachten (oplossingsgerichte therapie).
In deel V staan specifieke aandachtsgroepen, zoals migranten, ouderen met een verstandelijke handicap, ouderen met chronisch psychiatrische problemen en bewoners van zorginstellingen, centraal. Het handboek wordt afgesloten met een deel waarin thema’s rond de beroepsuitoefening, zoals de beroepsethiek, didactische vaardigheden en aspecten van de multidisciplinaire samenwerking, aan de orde komen. Ongetwijfeld belangrijke artikelen, maar vanwege de omvang van het boek, zijn de delen V en VI vooral interessant als men er specifiek mee aan de gang gaat in zijn werk.
Samenvattend: een veelomvattend boek. Allround, maar naar mijn mening te veelomvattend. De lezer zal dus bij lezing zelf een selectie moeten maken. Lezing van deel IV heeft mij doen nadenken over hoe ik in de psychotherapie aan ouderen sta: ik maak gebruik van een mix van cliëntgerichte psychotherapie (en wel de procesdirectievere kant ervan), interpersoonlijke therapie, narratieve en oplossingsgerichte therapie, met kennis van zingevings- en rouwproblematiek. Gevoegd bij de aangereikte inzichten uit deel I is het boek daarom voor mij de moeite waard geweest en kan het ook andere collega’s in de ouderenzorg van nut zijn.