De afgelopen dagen – het is begin november – heb ik talrijke sprekers op het Najaarscongres van de Vereniging voor gedragstherapie en cognitieve therapie (VGCt) horen zeggen dat cognitieve gedragstherapie onbetwist de meest evidence-based en vooral de effectiefste behandelvorm is. Je zou kunnen zeggen: het congres was business as usual. Toch waren er ook andere geluiden. Sommige sprekers pleitten ervoor om te stoppen met de welbekende ‘paardenrace’ en de aandacht te richten op het onderzoek naar de werkzame mechanismen van een behandeling.
Tot een soortgelijke aanbeveling komen Koelen en Eurelings in het eerste artikel van dit nummer. In hun overzichtsartikel over de nieuwe ontwikkelingen in de behandeling van de borderlinepersoonlijkheidsstoornis vergelijken de auteurs vier behandelvormen uit verschillende referentiekaders: Mentalization-based treatment, Transference-focused psychotherapy, Dialectische gedragstherapie en de vooral in Nederland uitermate populaire Schemagerichte therapie. Alle vier therapievormen leiden tot blijvende veranderingen, zij het dat de mate van verandering op sommige kerndomeinen (bijvoorbeeld gebruik van alcohol en drugs, depressie of parasuïcidaal gedrag) verschillend kan zijn. De auteurs spreken geen voorkeur uit voor een specifieke methode en vinden het belangrijker om te kijken naar ‘Wat werkt voor wie het beste?’ dan naar ‘Welke methode is de effectiefste?’
Een tweede belangrijk onderwerp van het VGCt-congres was ‘kwaliteitsmeting’. Verzekeringen gaan, nu de marktwerking in de zorg toch werkelijkheid geworden is, steeds meer belang hechten aan zogenaamde prestatie-indicatoren. Vermindering van klachten en verbetering van de kwaliteit van leven zijn daarvan voorbeelden. Bijna alle zorginstellingen trachten de effectiviteit van hun behandeling aan te tonen. Interessant was het daarom vanuit het bedrijfsleven te horen dat de performance van een werknemer – dat wil zeggen: de kwaliteit van zijn professionele functioneren – door individuele feedback op het persoonlijk handelen het meest toeneemt. Er zijn weinig redenen te verzinnen waarom dit niet ook voor de zorgsector zou gelden. Deze beoogde kwaliteitswinst vereist gerichte supervisie en opleiding.
Dit geldt natuurlijk niet alleen voor cognitieve gedragstherapeuten. In de existentiële stroming ziet men zelfonthulling van de therapeut als een krachtige interventie die van invloed is op de kwaliteit van de therapeutische relatie en het proces van de cliënt. Men zou kunnen stellen dat door een correcte toepassing van zelfonthulling de therapeut zijn performance verbetert. Schnellbacher en Leijssen vroegen zich af welke specifieke kenmerken van zelfonthulling helpend zijn. Zij doen in het tweede artikel verslag van hun onderzoek. Volgens hen zijn belangrijke kenmerken van helpende zelfonthulling de gerichtheid op de wederzijdse dialoog en een sober gebruik van zelfonthulling, afgestemd op de behoeften van de cliënt.
Het derde artikel gaat over de transgenerationele aspecten van trauma en dissociatie. De Wachter en zijn medeauteurs onderzochten of trauma’s ‘overgeërfd’ kunnen worden van de ene generatie op de andere. Het blijkt dat trauma’s van moeders van invloed zijn op de opvoedingsherinneringen van kinderen, terwijl de geschiedenis van vaders nauwelijks een rol speelt.
In de rubriek ‘Forum’ deze keer opnieuw aandacht voor de DBC’s. Zwartenkot geeft kritisch commentaar bij de beoogde systematiek, maar staat er desondanks niet geheel onwelwillend tegenover.
In ‘Gelezen’ bespreekt Römer het ‘Handboek ouderenpsychologie’, een veelomvattend boek. Niet alle hoofdstukken hoeven volgens haar gelezen te worden. Voor mensen die zich willen bekwamen in de ouderenzorg is het boek geschikt. Ook het boek dat Collumbien bespreekt behoort tot de categorie handboeken. Het ‘Handboek suïcidaal gedrag’ geeft volgens de recensente veel informatie over een moeilijk onderwerp. Hoewel de kwaliteit van de verschillende hoofdstukken wisselend is, is zij van mening dat het boek een aanwinst voor het Nederlandse taalgebied is.
In de rubriek ‘Gehoord’ dit keer twee verslagen. Leijten bezocht vorig jaar in Madrid het internationale congres van de International society for the psychological treatments of the schizophrenias and other psychoses (ISPS). Hij constateerde dat men van herstel en genezing durft te spreken en dat de kloof tussen psychotherapie en biologische psychiatrie kleiner wordt. Willems bespreekt een studiemiddag van het Nederlands psychoanalytisch instituut (NPI) over de inwendige mens. Alle sprekers zijn van mening dat het belangrijk is om psychoanalytici bij de behandeling van eetstoornissen te betrekken.