Freud revisited. Symposium Parnassia. Den Haag, 12 december 2006

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2007
10.1007/BF03062303

Gehoord

Freud revisited. Symposium Parnassia. Den Haag, 12 december 2006

Hester van DijkContact Information

(1) 

Samenvatting  Het symposium ‘Freud revisited’ betrof drie van de vele lezingen die deel uitmaakten van het Freud-festival 2006.
hester van dijk, gz-psycholoog, is werkzaam op het Centrum voor persoonlijkheidsproblematiek (CPP) van PsyQ te Den Haag.

Het symposium ‘Freud revisited’ betrof drie van de vele lezingen die deel uitmaakten van het Freud-festival 2006. Aanleiding voor dit festival was de 150ste geboortedag van Sigmund Freud. Daarom besloten het Nederlands psychoanalytisch instituut, de psychoanalytische verenigingen NVPA (Nederlandse vereniging voor psychoanalyse), NPG (Nederlands psychoanalytisch genootschap) en de NVPP (Nederlandse vereniging voor psychoanalytische psychotherapie), uitgeverij Boom en de ambassade van Oostenrijk om in 2006 tot het Freud-festival. Het belangrijkste doel ervan was om de psychoanalyse anno 2006 onder de aandacht te brengen van een groot publiek. Niet enkel als therapievorm in de geestelijke gezondheidszorg, maar ook als een theorie die haar waarde heeft voor de kunst (vooral literatuur en film) en voor belangrijke maatschappelijke vraagstukken als oorlog en criminaliteit. Deze opvatting is ook terug te zien in de keur aan mensen die in het comité van aanbeveling zaten: naast veel psychoanalytici ook een actrice, filmregisseur, advocaat, ambassadeur en professionals op het gebied van de literatuurwetenschappen. De lezingen en workshops waren divers van aard en werden van april 2006 tot begin februari 2007 door het gehele land gegeven.

Het symposium werd gehouden in de in 1924 gebouwde Sint Franciscus-kerk. Deze omgeving leverde een passende sfeer op. Naast veel psychiaters bevonden zich onder de aanwezigen veel medewerkers van Parnassia en PsyQ (onderdeel van de Parnassia Groep). Hoencamp, psychiater en hoogleraar psychopathologie, hield zijn inleiding kort. Hij gaf aan dat hij goed gestemd was over de grote opkomst. Die verbaasde hem niet, want de dag voor het symposium had hij gekeken hoeveel hits Freud opleverde op internet. De negentien miljoen hits die dat opleverde gaven voor hem aan dat Freud anno 2006 nog steeds overal aanwezig is.

De lezing van Mispelblom Beyer-Broeshart, psychologe en psychoanalytica, ging over de psychoanalyse en de vrouwelijke identiteit. Zij opende haar verhaal met de opmerking dat ze de toehoorders niet wilde vervelen met de overbekende ideeën van Freud daarover. Zij stelde dat in de huidige tijd de vrouwelijke identiteit zich anders ontwikkelt dan vroeger. De psychoanalytici van weleer hielden wat de identiteitsontwikkeling van vrouwen of mannen betreft te weinig rekening met de cultuur waarin vrouwen of mannen opgroeien. De spreekster verwees naar Doris Bernstein, een psychoanalytische denker, die drie redenen aanvoert waarom het moeilijk is voor vrouwen om een autonome persoonlijkheid te ontwikkelen:
1.  de – voor mannen en vrouwen verschillende – separatie-individuatiefasen en de rol van het lichaam;
2.  de aard van het vrouwelijke superego en het ik-ideaal;
3.  de complexe identificaties die tot een eigen identiteitssynthese moeten leiden.
Bij de eerste reden stelt de spreekster dat het in veel culturen zo is (en dus cultureel bepaald) dat de relatie tussen moeder en dochter van minder waarde wordt geacht dan de relatie tussen moeder en zoon. Dit heeft een verminderde eigenwaarde van de dochter tot gevolg. Met betrekking tot lichaam en seksualiteit lijkt de eigenwaarde van vrouwen minder sterk te zijn dan van mannen, wellicht omdat het vrouwelijke geslachtsdeel een ‘open gat ‘is en minder zichtbaar is dan het mannelijke geslachtsdeel. Tevens is het vrouwelijke geslachtsdeel in vergelijking met het mannelijk geslachtsdeel minder controleerbaar vanwege vocht- en (menstruatie)bloedverlies. Bij mannen is het een duidelijk werktuiglijk onderdeel van het lichaam waarop ze vooral trots kunnen zijn. De spreekster stelt dan ook dat het van groot belang is dat ouders de genitale ontwikkeling van het meisje goed ondersteunen en het belang benadrukken van plezier in de eigen lichaamsbeleving en seksualiteit. Zo ontwikkelen meisjes een sterk positieve lichaamsbeleving en loopt de eigenwaarde ten opzichte van mannen minder gevaar.
Bij de tweede reden voert de spreekster aan dat het vroeger vooral gangbaar was dat vrouwen gehoorzaam waren, niet te assertief of te autonoom, want dat was niet vrouwelijk. Tegenwoordig kampen vrouwen met veel tegenstrijdige opdrachten: de succesvolle, autonome vrouw tegenover de traditionele zorgzame vrouw en moeder. Spreekster geeft aan dat het superego voorheen gelijk stond aan de traditionele rol van de vrouw. Vrouwen kampen vandaag de dag echter met schuldgevoelens over tekortschieten of falen als succesvolle, autonome vrouw in het werkende leven. De spreekster stelt dan ook voor om niet te spreken van een zwak superego maar van flexibele superego’s: vrouwen moeten tegenwoordig kunnen schakelen tussen verschillende rollen.
Bij de derde reden wordt tegenwoordig ook aangenomen dat de vader een belangrijk identificatieobject is voor de dochter. In het bijzonder is de huidige rol van een individu die de wereld zelfstandig kan aanpakken iets waar vaders voor staan, ook voor hun dochters. Dat moeders niet staan voor zelfstandigheid maakt dat dochters gevoelens van minderwaardigheid ervaren over hun ondergeschikte rol. Vooral een passieve moeder kan veel woede opwekken, wat weer leidt tot schuldgevoelens bij de dochter. Op deze manier is de synthese tussen de identificatie met zowel moeder als vader verstoord. Bij deze uitleg refereerde de spreekster ook aan het Elektracomplex.
Mispelblom Beyer gaf vervolgens twee voorbeelden van de huidige vrouwelijke identiteitsontwikkeling. Ten eerste introduceerde zij het begrip ‘Grrrrls’ voor vrouwen van rond de 20-30 met zogenaamde girl power: meisjes op zoek naar eigen identiteit en autonomie, die zich verzetten tegen zowel vrouwelijke als mannelijke dominantie. Zo zien zij een zorgende oma, symbool van de ‘traditioneel vrouwelijke’ rol, als weinig krachtig. De ‘mannelijke’ rol, een moeder die werkt, vinden zij voor een vrouw te belastend en weinig aantrekkelijk. Er is veel onzekerheid, want met zo’n Grrrrrls-houding is vrijwel alles mogelijk. De spreekster stelde dat deze huidige vrouwelijk identiteitsontwikkeling nog een vorm van verlengde adolescentie is met schaamteloos gedrag om schaamte over onzekerheid te maskeren.
Als tweede voorbeeld noemde zij de generatie volwassen, geëmancipeerde vrouwen die soms weerloos zijn tegenover een destructieve omgeving. Aan de ene kant hebben ze als voorbeeld een moeder gehad die waakte tegen een onveilige wereld; al het naars dat er gebeurde, bedekte zij met de mantel der liefde. Aan de andere kant groeiden ze op in een generatie waarin de norm gold dat ze zichzelf moesten bewijzen met een verbod op agressieve gevoelens. Het gevolg is dat zij met destructieve en manipulatieve acties van zichzelf en anderen minder adequaat kunnen omgaan. Het zelfgevoel wordt zo ondermijnd. Aan het eind van haar betoog verwoordde Mispelblom Beyer een oplossing voor de problemen van de vrouwelijke identiteitsontwikkeling als volgt: ‘Wat nodig is, is dat de waarneming en inzicht in de realiteitsaspecten van de buitenwereld worden gestimuleerd’. Daarmee bedoelt ze dat we moeten waken voor de psychoanalytische tendens om te denken in universele levenspatronen. Het motto zou moeten zijn: meer aandacht voor de individuele psyche van de vrouw! Zelf vind ik ‘goed waarnemen van de realiteit van alledag’ wel wat schraal afsteken tegen de problemen die vrouwen kunnen hebben met het ontwikkelen van een eigen identiteit.
De tweede lezing werd verzorgd door Schmeets, psychoanalyticus en kinder-en jeugdpsychiater. Zijn lezing ging over de relatie tussen de psychoanalyse en de neurobiologie. Sinds zes jaar bestaat er een International society for neuropsychoanalysis. Psychoanalytische concepten en onderzoek in de neurobiologie ondersteunen en beïnvloeden elkaar, zo stelde deze vlotte spreker. Hij ondersteunde zijn lezing, waarin hij probeerde een overeenkomst te vinden tussen de psychoanalyse en de neurobiologie, met een boeiende en goed te volgen powerpoint-presentatie. Zijn uitgangspunt was dat de psychoanalyse een theorie is over affecten en dat de emoties een zeer belangrijke rol spelen in het brein. Elke mentale activiteit is het gevolg van een biologische activiteit van neuronale circuits. Deze circuits zijn afhankelijk van ervaringen die worden opgeslagen in de hersenen. Door deze ervaringen leren wij verbanden te leggen. Als een situatie waarvan we geleerd hebben dat die op een bepaalde manier verloopt – dat is onze ervaring – niet geheel ‘afgemaakt’ wordt, vullen we de informatie zelf aan op basis van onze eerdere ervaringen. Voorbeeld: onze ervaring leert dat onze partner elke dag om 07:00 uur gaat douchen en daarna gaat ontbijten. Als we hem of haar niet zien om 07:00 uur vullen we in dat hij of zij aan het douchen is en zo gaat ontbijten.
In dit kader verklaarde hij onder andere de fenomenen overdracht en tegenoverdracht als basale mechanismen van het brein: wanneer wij in contact komen met een andere persoon kleuren wij op basis van onze ervaringen een deel van de interpersoonlijke relatie. Schmeets concludeerde onder andere dat de psychoanalyse uitstekend is gepositioneerd en dat de neurowetenschappen de psychoanalyse nodig hebben. Zijn betoog was ook goed te volgen voor toehoorders die geen psychiatrische of neurologische achtergrond hebben. Hij rondde zijn betoog af met een mooi citaat van Freeman: ‘Dissolution of personality structures works in a crisis situation by regression to earlier stages of development’.
Na de pauze sprak Van de Loo, klinisch psycholoog, psychoanalyticus en organisatiedeskundige. Zijn lezing ging over het verband tussen de psychoanalyse en organisaties, inclusief de geestelijke gezondheidszorg. In zijn betoog gaf hij aan dat psychoanalytische inzichten zich goed lenen om zicht te krijgen op de onbewuste dynamiek in een organisatie. Ter illustratie gaf hij diverse voorbeelden uit eigen praktijk. Dit maakte zijn betoog levendig en begrijpelijk. Een klinische benadering voor het beoordelen van een organisatie verloopt als volgt. Ten eerste wordt ervan uitgegaan dat elk gedrag een rationale kent. Vervolgens is het van belang om onbewuste gevoelens, wensen en fantasieën van de werknemers in een organisatie in acht te nemen en deze eventueel bespreekbaar te maken. Daarnaast moet er rekening worden gehouden met de ontwikkelingsgeschiedenis van zowel een individu als een organisatie. Van de Loo stelde dat Freud een van de eersten was die de psychoanalyse als organisatiepsychologie toepasten. Zijn ‘Massenpsychologie und Ich-analyse’ refereert aan een leider die boven een groep staat en met wie mensen zich kunnen identificeren zodat er eenheid in de groep kan ontstaan. Freuds denkwijze in dit verband categoriseerde de spreker in een hoofdstroming waar ook andere denkers, verbonden aan Harvard University en hijzelf deel van uitmaken. Een andere hoofdstroming bestaat uit theorieën van onder anderen Melanie Klein en Isabel Menzies. In deze stroming staan groepsrelaties op de voorgrond. Zo stelt Isabel Menzies dat groepen bijvoorbeeld een collectief verdedigingsmechanisme kennen.
Na afloop van dit betoog waren er weinig vragen. Wel werd de opmerking gemaakt dat Freud en zijn theorieën in de lezing waren gemist. Mogelijk werd deze vraag gesteld omdat de vele praktijkvoorbeelden het betoog vooral in het ‘hier en nu’ hielden en dus minder gekoppeld waren aan de ideeën van de oude Freud.
Het congres was goed verzorgd en de lezingen waren boeiend. De sprekers wisten van wanten. Hun lezingen waren goed te volgen, hoewel enige kennis van de psychoanalyse noodzakelijk was. De rode lijn, het belang van de psychoanalyse anno 2006, kwam duidelijk en op afwisselende wijze naar voren in drie toch zo verschillende onderwerpen.
Naar boven