Onderzoek en psychotherapie (serie): Is gangbare zorg net zo effectief als getrapte zorg voor mensen met angst- en stemmingsstoornissen?

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2007
10.1007/BF03062249

Artikel

Onderzoek en psychotherapie (serie): Is gangbare zorg net zo effectief als getrapte zorg voor mensen met angst- en stemmingsstoornissen?

A. Van StratenContact Information, J. Meeuwissen, B. Tiemens, L. Hakkaart, W. A. Nolen M. C. H. Donker

(1) 

Contact Information A. Van Straten
Email: a.van.straten@psy.vu.nl

Abstract  In de GGZ worden veel verschillende therapieën toegepast. Gangbaar is dat een multidisciplinair intaketeam een behandeling indiceert op basis van de kenmerken van de cliënt en diens klachten. Verondersteld wordt dat deze ‘matching’ van cliënt en behandeling effectiever is dan een aselectere toewijzing van zorg zoals gangbaar in de ‘getrapte zorg’ (stepped care). In dit artikel wordt deze veronderstelling onderzocht door een matched care-toewijzing te vergelijken met enerzijds een vijf-gesprekkenbehandeling en anderzijds cognitieve gedragstherapie, als eerste stappen van een stepped care-aanpak. De resultaten laten zien dat matched care en stepped care even effectief zijn, maar met stepped care worden deze behandelresultaten behaald in een geringer aantal sessies.
dr. a. van straten, universitair docent, werkzaam bij de Vrije Universiteit Amsterdam, afdeling Klinische psychologie, tevens werkzaam bij het Trimbos-instituut, Utrecht;
drs. j. meeuwissen, onderzoeker, is eveneens werkzaam bij het Trimbos-instituut;
dr. b. tiemens, hoofd programma Wetenschappelijke kennis, is werkzaam bij het Gelderse Roos-instituut voor professionalisering (GRIP) te Renkum;
dr. l. hakkaart, onderzoeker, is werkzaam aan het institute for medical technology assessment (iMTA), Erasmus UMC, Rotterdam;
prof. dr. w.a. nolen is hoogleraar psychiatrie, in het bijzonder emotionele stoornissen, aan het UMC Groningen;
prof. dr. m.c.h. donker is hoogleraar volksgezondheidsbeleid aan het Erasmus UMC.
Correspondentieadres: Dr. A. van Straten, Faculteit der psychologie en pedagogiek, afdeling Klinische psychologie
Vrije Universiteit, Van der Boechorststraat 1, 1081 BT Amsterdam.
Het onderzoek werd gefinancierd door ZonMw (project 9605011) en SBWOGG, een onafhankelijke stichting die de hoogleraarstoel van prof. dr. M. Donker beheerde ten tijde van het onderzoek. We bedanken Brigitte Schaefer voor de coördinatie van het datamanagement en Jos Twisk voor zijn hulp bij de statistische analyses.

Inleiding

Angst- en stemmingsstoornissen komen veel voor in de Nederlandse bevolking. De éénjaars-prevalentie wordt op respectievelijk 12,4% en 7,6% geschat (Bijl, Van Zessen & Ravelli, 1997). De overlap (comorbiditeit) tussen beide aandoeningen is bovendien groot: naar schatting lijdt ongeveer eenderde van alle mensen met een stemmingsstoornis ook aan een angststoornis (De Graaf, Bijl, Ten Have, Beekman & Vollebergh, 2004; Murphy en anderen, 2004). Het zijn bovendien de meest voorkomende stoornissen in de GGZ in Nederland. Bij ongeveer 60% van alle nieuwe aanmeldingen in het volwassenencircuit wordt een angst- of een stemmingsstoornis vastgesteld (GGZ-N, 2005).

De zorg die momenteel het gangbaarst is in de GGZ is een vorm van matched care. Iedere patiënt krijgt eerst een intakegesprek en in sommige gevallen een uitgebreidere diagnostiek. Op basis van de persoonlijkheid, de klachten en de omstandigheden van de patiënt beslist een multidisciplinair team welke behandeling het beste matcht met die specifieke patiënt. Bij het toewijzen van de behandeling wordt rekening gehouden met de multidisciplinaire richtlijnen voor angststoornissen en stemmingsstoornissen, maar de behandeling kan variëren zowel wat de setting (individueel, gezin of groep) betreft als wat de inhoud (cognitief, interpersoonlijk, eclectisch, steunend/structurerend, psychoanalytisch et cetera) betreft.

Een andere manier om de zorg aan te bieden is volgens principes van ‘getrapte zorg’ (stepped care). In stepped care krijgen alle patiënten in eerste instantie de minst intensieve, de minst belastende en de goedkoopste interventie aangeboden. Wanneer blijkt dat deze interventie niet werkt, wordt overgestapt op een intensievere vorm van behandeling (Meeuwissen & Donker, 2004). Een belangrijk kenmerk van stepped care is dan ook dat de klachten van de patiënten regelmatig moeten worden ‘gemonitord’. Stepped care wordt in de internationale literatuur gezien als een mogelijk efficiëntere en doelmatiger werkwijze dan de huidige matched care-benadering (Haaga, 2000). Overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt echter nog (Bower & Gilbody, 2005).

In het huidige onderzoek vergelijken wij de gangbare matched care-benadering met een getrapte-zorgbenadering voor mensen met een angst- en/of stemmingsstoornis. We beperken ons bij het protocolleren van de stepped care-benadering tot de eerste stap. We onderzoeken hierbij twee verschillende interventies: het ‘vijf-gesprekkenmodel’ en cognitieve gedragstherapie.

Het vijf-gesprekkenmodel is in de jaren ’80 in Nederland ontstaan vooral als reactie op de toenemende wachtlijsten. Inmiddels is deze behandeling inhoudelijk verder ontwikkeld tot een volwaardige vorm van therapie (Rijnders, De Jong & Pieters-Korteweg, 1999; Rijnders, 2004). Zij wordt in vrijwel alle instellingen aangeboden en beslaat zo’n 20% van het totale behandelaanbod (Schaefer, Schene & Koeter, 1999). Eigenlijk wordt hierbij al uitgegaan van de stepped care-principes: door het ‘voordeurteam’ worden vijf gesprekken gevoerd en als dit onvoldoende blijkt te werken wordt de patiënt doorverwezen naar een zorgprogramma. De effectiviteit van deze manier van behandelen is echter nooit onderzocht.

Cognitieve gedragstherapie zou eveneens een goede eerste stap kunnen zijn in een stepped care-benadering, omdat het een korte gestructureerde behandeling van doorgaans 10 tot 15 sessies betreft, waarvan de effectiviteit voor de behandeling van de meeste angst- en stemmingsstoornissen inmiddels overtuigend is aangetoond (Black, Wesner, Bowers & Gabel, 1993; Gloaguen, Cottraux, Cucherat & Blackburn, 1998; Dorrepaal, Van Nieuwenhuizen, Schene & De Haan, 1998; Feske & Chambless, 1995). Het is nog niet aangetoond dat het standaard aanbieden van cognitieve gedragstherapie als een eerste stap in een stepped care-benadering effectiever is dan de gangbare zorg, waarin cognitieve gedragstherapie slechts op indicatie wordt aangeboden. Bovendien is niet aangetoond dat de effecten zoals behaald in grote experimentele onderzoeken naar cognitieve gedragstherapie ook gevonden worden in de dagelijkse praktijk van de Nederlandse GGZ.

De vraagstelling van dit onderzoek luidt dan ook: welke therapie casu quo therapeutische strategie is in de hedendaagse GGZ het effectiefst voor mensen met angst- en/of stemmingsstoornissen:
1.  matched care, dat wil zeggen: de gangbare zorg, waarin de intaker of behandelaar, vaak in een teamoverleg of intakevergadering, bepaalt welke behandeling het geschiktst is voor de patiënt en waarin de behandeling dus van allerlei aard kan zijn; óf
2.  getrapte zorg waarin alle patiënten in eerste instantie cognitieve gedragstherapie krijgen aangeboden; óf
3.  getrapte zorg waarin alle patiënten in eerste instantie vijf gesprekken krijgen aangeboden.

Methode
Design en inclusie van patiënten

Dit onderzoek richt zich nadrukkelijk op de effectiviteit van de behandelingen die normaliter worden aangeboden in de GGZ-instellingen. Dit betekent dat wij hebben geprobeerd de gangbare zorg zo dicht mogelijk te benaderen. Deze strategie is leidend geweest bij de uitwerking van het onderzoeksdesign.

Wij vonden zeven GGZ-instellingen verspreid over twaalf locaties bereid om aan het onderzoek mee te werken. Patiënten werden in twee stappen geïncludeerd (zie figuur 1). Ten eerste werden alle 5219 patiënten tussen de 18 en 65 jaar, die zich tussen februari 2000 en oktober 2001 bij de deelnemende instellingen aanmeldden, gescreend door de intakers. De volgende uitsluitingscriteria werden daarbij gehanteerd: psychotische of manische symptomen, cognitieve beperkingen (bijvoorbeeld dementie of zwakbegaafdheid), afhankelijkheid van harddrugs (met uitzondering van alcohol), hoog suïciderisico en slechte beheersing van de Nederlandse taal. Aldus kwamen 1321 patiënten niet in aanmerking. De resterende 3898 patiënten werden met behulp van een gevalideerde screeningslijst (Tiemens, 1999) gescreend op de aanwezigheid van angst- of stemmingsstoornissen. De 3627 patiënten met een positieve screeningsuitslag werd vervolgens gevraagd mee te werken aan de tweede stap van de inclusieprocedure, die uitgevoerd werd tijdens een face to face-interview op een door de patiënt gewenste locatie (meestal bij de patiënt thuis). In totaal weigerden 1593 patiënten deelname aan dit interview. Hun redenen hiervoor zijn niet bekend. Nog eens 426 patiënten vielen af om overige redenen (bijvoorbeeld omdat de intaker de uitslag niet tijdig naar de onderzoekers had doorgestuurd of omdat de intaker de patiënt niet geschikt vond voor deelname aan het onderzoek). De resterende 1608 patiënten werden benaderd voor een interview al dan niet bij hen thuis. Dit interview moest binnen twee weken na het intakegesprek worden gehouden opdat de behandeling niet vertraagd zou worden door het onderzoek. Bij 279 patiënten is dit niet gelukt (bijvoorbeeld omdat de patiënt niet te bereiken was op het opgegeven telefoonnummer of omdat hij of zij vakantie had). Tijdens het eerste telefonische contact vielen nog 17 mensen af omdat zij het Nederlands te slecht beheersten. Tijdens het huisbezoek weigerden 396 patiënten deelname aan het onderzoek waarna verdere screening werd gestopt. Deze patiënten hadden doorgaans een sterke voorkeur voor een bepaald type behandeling en verzetten zich tegen randomisering. Anderen weigerden omdat ze niet elke drie maanden geïnterviewd wilden worden. Bij de resterende 916 patiënten werd door een getrainde onderzoeksassistent het composite international diagnostic interview (CIDI; World Health Organisation, 1990; Wittchen, 1994) afgenomen om vast te stellen of ze een van de volgende DSM-IV-angst- en / of -stemmingsstoornissen hadden: depressie, dysthymie, paniekstoornis met agorafobie, paniekstoornis zonder agorafobie, sociale fobie of gegeneraliseerde angststoornis. De 214 mensen die hieraan niet voldeden, vielen om die reden af en de overige 702 patiënten werden geïncludeerd in het onderzoek.
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062249_Fig1_HTML.jpg
Figuur 1 Patiëntenstroom tijdens het onderzoek

Al deze geïncludeerde patiënten werden vervolgens elke drie maanden benaderd voor een interview (ongeacht eventuele wachttijden voor de start van de behandeling en ongeacht de duur van de behandeling) tot ten minste 18 maanden na het baseline-interview. De patiënten die als eerste in het onderzoek geïncludeerd waren, werden 24 maanden gevolgd. Bij patiënten die later in het onderzoek instroomden, is de follow-upduur verkort naar 21 maanden en de laatste patiënten werden 18 maanden gevolgd. Het interview na één jaar en het laatste interview waren face to face-interviews. Tijdens deze face to face-interviews werd de CIDI afgenomen. Alle overige interviews werden telefonisch gehouden.

Randomisering

In de meeste instellingen was het niet mogelijk om alle drie de onderzoekscondities tegelijk te onderzoeken, bijvoorbeeld omdat er weinig werd gewerkt met het vijf-gesprekkenmodel of omdat er een gebrek aan cognitieve gedragstherapeuten was. Het volgende schema werd daarom gehanteerd: in zes instellingen werd de gangbare zorg vergeleken met cognitieve gedragstherapie, in drie instellingen werd de gangbare zorg vergeleken met het vijf-gesprekkenmodel, in twee instellingen werd het vijf-gesprekkenmodel vergeleken met cognitieve gedragstherapie en in één instelling werden alle drie de onderzoekscondities tegelijkertijd onderzocht. Iedere onderzoeksconditie werd dus op minstens zes locaties onderzocht.

Het randomiseringsschema werd met behulp van een computerprogramma ontworpen en centraal beheerd door de onderzoekers. Wanneer een patiënt geïncludeerd kon worden, werd een envelop getrokken en werd de randomiseringsuitslag gerapporteerd aan de desbetreffende GGZ-instelling. De therapeuten en de patiënten waren op de hoogte van de randomiseringsuitkomst; de onderzoeksassistenten die de interviews verrichtten niet.

De behandelaars en de interventies

De instellingen bepaalden zelf welke behandelaars mee zouden werken aan het onderzoek. Vereisten waren dat de behandelaar maar in één onderzoeksconditie mocht meewerken en dat hij/zij ervaring moest hebben in de desbetreffende behandelvorm. De achtergrond en opleiding van de meewerkende behandelaars was daarom divers: van sociaal-psychiatrisch verpleegkundige of gz-psycholoog tot psychotherapeut en psychiater.

Voorafgaand aan het onderzoek werd een dag georganiseerd voor alle deelnemende behandelaars in de vijf-gesprekkenconditie. Gedurende deze dag werd consensus bereikt over de kernelementen van deze vorm van behandelen. Deze elementen zijn vervolgens beschreven in een beknopt protocol waarin alle deelnemende behandelaars twee dagen werden getraind. Tijdens het onderzoek waren er diverse terugkomdagen. Kort samengevat zag het protocol er als volgt uit:
1.  wachttijd maximaal vier weken;
2.  alle vijf sessies (en maximaal twee terugkomsessies) binnen een half jaar;
3.  tijdens de eerste sessie wordt een rationale voor de behandeling opgesteld en een werkplan geformuleerd;
4.  de patiënt moet tussen de sessies door huiswerk verrichten.

Het vijf-gesprekkenmodel gaat ervan uit dat de patiënten tot dusverre zelfstandig konden functioneren, al dan niet met (ernstige) klachten, maar dat er iets is voorgevallen waardoor dat niet meer lukt en de patiënt hulp zoekt. De focus van de behandeling ligt op het opheffen van deze stagnatie, waarbij de competenties van de patiënt worden benadrukt.

Dezelfde procedure als voor de vijf-gesprekkenconditie werd gevolgd voor de behandelaars in de cognitief-gedragstherapeutische conditie. De wachttijd voor CGT mocht maximaal vier maanden bedragen. CGT mocht 15 sessies duren en bestond uit 5 modulen:
1.  introductie: 1 sessie;
2.  uitleg over CGT en achterhalen automatische gedachten: 3 sessies;
3.  uitdagen van cognities: 3 sessies;
4.  uitdagen van cognities en uitvoeren van gedragsexperimenten: 3 sessies;
5.  integreren van nieuw gedrag in dagelijks leven: 1 tot 5 sessies.

Alle patiënten kregen bovendien schriftelijke informatie over depressie en angststoornissen, over veelvoorkomende denkfouten en over de manieren waarop deze denkfouten uitgedaagd kunnen worden.

De behandelaars die de gangbare zorg verleenden, zijn mondeling geïnformeerd over het onderzoek. De wachttijd voor de gangbare zorg mocht maximaal vier maanden bedragen.

Omdat zowel het vijf-gesprekkenmodel als de cognitieve gedragstherapie werd beschouwd als eerste stap in een stepped care-benadering was het toegestaan in het onderzoek om een andere behandeling te starten als volgens het oordeel van de behandelaar of de patiënt onvoldoende resultaat werd behaald met de eerste behandeling. Bovendien was het gebruik van antidepressiva toegestaan voor patiënten met een ernstige depressie. Om ons ervan te verzekeren dat er geen verschil zou kunnen ontstaan in medicatiebeleid tussen de drie condities werd een medicatierichtlijn opgesteld. Kort samengevat kwam die erop neer dat
1.  patiënten de antidepressiva mochten blijven gebruiken die door de huisarts waren voorgeschreven;
2.  alle overige ernstig depressieve of angstige patiënten in eerste instantie paroxetine kregen aangeboden;
3.  het gebruik van benzodiazepinen beperkt werd tot enkele weken.
Uitkomstmaten en meetinstrumenten

Tijdens het baseline-interview werden demografische kenmerken vastgesteld en werd met de CBS-lijst (CBS, 2003) de eventuele aanwezigheid van somatische aandoeningen bepaald. Daarnaast werden met de NEO-five factor inventory (NEO-FFI; Costa & McCrae, 1992) de big five-persoonlijkheidskenmerken vastgesteld.

De primaire uitkomstmaat van dit onderzoek is het percentage patiënten dat hersteld is. Herstel is gedefinieerd als de afwezigheid van angst- en stemmingsstoornissen zoals gemeten met de CIDI. De CIDI is ontwikkeld door de World Health Organisation (1990) en getrainde onderzoeksassistenten kunnen er betrouwbaar en valide de DSM-IV-stoornissen mee in kaart brengen (Wittchen, 1994). Secundaire uitkomstmaten betreffen de ernst van de symptomen en het psychische functioneren. Deze secundaire uitkomstmaten werden gemeten tijdens alle vervolginterviews. De ernst van de symptomen werd vastgesteld met de SCL-90 (Derogatis, 1977), waarvan de totaalscore kan variëren van 90 (symptoomvrij) tot 450 (veel symptomen waarvan veel last). Psychisch functioneren werd gemeten met de SF-36 (Ware & Sherbourne, 1992). De SF-36 bestaat uit acht subschalen op basis waarvan een fysieke en een psychische totaalscore kan worden berekend. De score op het psychische functioneren varieert van 0 (zeer slecht psychisch functioneren) tot 100 (optimaal psychisch functioneren). De gemiddelde score van de algemene bevolking is 50 (Ware, 2000).

Uitval tijdens het onderzoek

Na 12 maanden was de respons 64% (N=451). Een deel van de non-respons werd veroorzaakt door weigeringen en verhuizingen (N=97). De resterende non-responders waren niet in staat om aan het betreffende interview deel te nemen (bijvoorbeeld vanwege vakantie) maar konden wel opnieuw benaderd worden. De respons aan het einde van de studie was 68% (N=479).

Er waren geen verschillen in respons tussen de drie condities. De non-responders bleken wel significant jonger te zijn dan de responders (34,5 jaar versus 37,2 jaar; p<.01). Bovendien was er bij de non-responders vaker sprake van een lichte depressie (eerste episode) dan bij de responders (15% versus 10%; p=.05). Er waren geen andere demografische of klinische verschillen tussen de twee groepen.

Data-analyse

De relatie tussen het type behandeling en herstel werd onderzocht met logistische regressieanalyse, waarbij gecorrigeerd werd voor het verschil in de duur van de follow-up (18, 21 of 24 maanden). De relatie tussen het type behandeling en veranderingen in de SCL-90- en SF-36-scores werd geanalyseerd met behulp van generalised equation estimation (GEE; Twisk, 2003). Met deze methode kunnen longitudinale datasets worden geanalyseerd, waarbij voor elk meetmoment wordt gecorrigeerd voor de vorige meting. De resultaten worden gerapporteerd als regressiecoëfficiënten die geïnterpreteerd kunnen worden als het gemiddelde verschil tussen de condities gedurende de studie. Patiënten zonder baselinescore (SCL-90, N=60; SF-36, N=66) kunnen niet worden geanalyseerd met deze methode. Alle overige patiënten wél, ook al ontbreken een of meer vervolgmetingen.

Alle logistische en GEE-analyses zijn verricht op
1.  alle deelnemende patiënten, en op
2.  de patiënten die de behandeling hebben afgemaakt.

De definitie van een afgemaakte behandeling is dat de patiënten zijn gestart met de behandeling waarnaar zij zijn gerandomiseerd en dat zij deze ook hebben afgemaakt (met of zonder verwijzing naar een verdere behandeling). Van alle 702 patiënten heeft 59% de behandeling afgemaakt (60% van de patiënten met gangbare zorg, 56% van de patiënten met cognitieve gedragstherapie en 60% van de patiënten met een vijf-gesprekkenbehandeling).

Alle patiënten bij wie een of meer vervolgmetingen ontbraken, werden toch geanalyseerd (intention to treat analyses) omdat de ontbrekende waarden werden geïmputeerd door het invullen van de laatst bekende waarde (carrying the last observation forward). Alle analyses werden bovendien herhaald, waarbij de ontbrekende gegevens werden geïmputeerd op basis van regressieanalyse.


Resultaten
Demografische en klinische kenmerken bij aanvang
De meerderheid van de patiënten was vrouw, in Nederland geboren, met een lage opleiding (maximaal MBO-niveau) en een betaalde baan (zie tabel 1). De meeste patiënten hadden meer dan één DSM-IV-diagnose: van alle 702 patiënten leed 12% alleen aan angststoornissen, 47% alleen aan stemmingsstoornissen terwijl de resterende 41% tegelijkertijd aan beide typen stoornissen leed. Ongeveer 90% van de patiënten scoorde buiten de range van de normale bevolking op SCL-90 en SF-36.
Tabel 1 Demografische en klinische kenmerken bij aanvang van het onderzoek (N=702)

Kenmerken

Alle patiënten

N=702

CAU

N=266

CGT

N=232

5G

N=204

% vrouw

61

65

59

59

Leeftijd: M (SD)

36,4 (10,2)

36,1 (10,3)

36,5 (9,9)

36,6 (1,3)

% geboren in Nederland

90

94

86

90

Opleidingsniveau, % met maximaal MBO opleiding

74

76

76

69

% met betaalde baan

66

62

68

70

Somatische aandoeningen

       

% met een aandoening

% dat medicatie gebruikt voor de somatische aandoening

67

26

69

30

66

23

66

26

Persoonlijkheidstrekken, gemiddelde scores (M)

       

Neuroticisme

Extraversie

Openness to experience

Conscientiousness

Agreeableness

7,8

3,3

5,1

3,1

4,3

7,8

3,2

5,0

3,3

4,4

7,8

3,3

5,4*†

3,0

4,2

7,8

3,3

5,0

3,0

4,2

% patiënten dat antidepressiva gebruikt

36

39

35

32

DSM-IV-diagnose, % patiënten ‡>

       

Een stemmingsstoornis

Depressie, eerste episode, licht

Depressie, eerste episode, matig

Depressie, eerste episode, ernstig

Depressie, herhaalde episode, licht

Depressie, herhaalde episode, matig

Depressie, herhaalde episode, ernstig

Dysthymie

Een angststoornis

Paniekstoornis zonder agorafobie

Paniekstoornis met agorafobie

Sociale fobie

Gegeneraliseerde angststoornis

88

11

15

24

16

10

11

27

53

13

22

27

4

88

12

16

23

14

10

11

24

52

13

23

26

3

90

12

14

28†

14

10

8

28

54

12

21

29

6

88

10

13

20

20

10

12

28

53

15

23

26

3

Psychisch functioneren (SF-36)

       

Gemiddelde score: M (SD)

% patiënten binnen range algemene bevolking

27 (9)

10

27 (9)

10

26 (8) †

7 †

28 (9)

13

Symptomen (SCL-90)

       

Gemiddelde score: M (SD)

% patiënten binnen range algemene bevolking

223 (59)

11

223 (57)

11

227 (59)

11

217 (62)

13

CAU = care as usual; CGT = cognitieve gedragstherapie; 5G = vijf gesprekken
* statistisch significant in vergelijking met CAU: p<.05
† statistisch significant in vergelijking met 5G: p<.05
‡ patiënten kunnen meer dan 1 diagnose hebben
Tabel 2 Kenmerken van de behandelingen
 

CAU

N=266

CGT

N=232

5G

N=204

Start behandeling (% patiënten)

     

Behandeling waarnaar gerandomiseerd

Andere behandeling

Niet verschenen voor behandeling

75

13‡

12

72

15

13

71

21*

8

Aantal dagen tussen randomisering en start behandeling

     

% onbekend

aantal dagen: M (SD)

8

89 (69)

7

83 (58)

4

50 (43)* †

Aantal sessies

     

% onbekend

aantal sessies: M (SD)

2

12 (14)

3

10 (7)

2

8 (11)* †

Duur van de behandeling

     

% onbekend

aantal dagen: M (SD)

8

265 (232)

7

223 (180)*

4

178 (176)* †

Manier waarop behandeling is beëindigd (% patiënten)

     

Onbekend

Behandeling nog bezig bij eind onderzoek

Gestopt in overleg, zonder verwijzing

Gestopt in overleg, met verwijzing

Patiënt niet meer verschenen (drop-out)

12

7

50

10

20

2*

2*

55

18*

23

3*

2*

54

24*

17

CAU = care as usual ofwel gangbare zorg; CGT = cognitieve gedragstherapie; 5G = vijf gesprekken
* statistisch significant in vergelijking met CAU: p<.05
† statistisch significant in vergelijking met CGT: p<.05
‡ patiënten die behandeld werden door behandelaars in de CGT- of 5G-conditie
Kenmerken van de behandelingen

De behandelingen in de gangbare zorg (CAU, care as usual) werden uiteenlopend beschreven. Veel genoemd werd een ‘steunend/structurerende behandeling’. Andere voorbeelden zijn: interpersoonlijke therapie, inzichtgevende therapie, psychotherapie, ego-versterkende therapie en groepstherapie (al dan niet voor specifieke doelgroepen). Van alle 702 patiënten kwam 11% (N=78) niet opdagen voor de behandeling. Nog eens 16% (N=111) startte niet met de behandeling waarnaar ze gerandomiseerd waren. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door administratieve/logistieke fouten (de randomiseringsuitslag werd bijvoorbeeld niet in het dossier gestopt) maar gedeeltelijk ook veroorzaakt doordat de behandelaar of de patiënt vond dat de gerandomiseerde behandeling niet geschikt was. Patiënten die waren gerandomiseerd naar het vijf-gesprekkenmodel startten vaker met een andere behandeling (21%) dan patiënten die gerandomiseerd waren naar de gangbare zorg (13%; p<.02). Er waren geen significante verschillen in demografische of klinische kenmerken op de voormeting tussen de patiënten die startten met de gerandomiseerde behandeling, de patiënten die met een andere behandeling startten en de patiënten die niet kwamen opdagen.

De verschillen tussen de drie onderzoekscondities waren zoals verwacht. De patiënten die volgens het vijf-gesprekkenmodel behandeld werden, hadden de kortste wachttijd (gemiddeld 50 dagen), de minste sessies (gemiddeld 8) en de kortste behandelduur (gemiddeld 178 dagen). In vergelijking met de gangbare zorg waren al deze verschillen statistisch significant (p<.01). De cognitieve gedragstherapie bestond uit minder sessies dan de gangbare zorg (respectievelijk 10 en 12; p<.05). Van alle patiënten in de gangbare zorg werd aan het einde van de eerste behandeling 10% doorverwezen naar een andere behandeling. Bij de cognitieve gedragstherapie lag dit percentage op 18% (p<.05) en bij het vijf-gesprekkenmodel op 24% (p<.01).

Klinische uitkomsten en verschillen tussen de onderzoekscondities
De gemiddelde gezondheid van het gehele onderzoekscohort verbeterde significant gedurende de studie. Ongeveer de helft van de patiënten (51%) herstelde van de angst- of stemmingsstoornis binnen één jaar en ongeveer tweederde (66%) was hersteld aan het einde van de onderzoeksperiode (zie figuur 2). Ook het psychische functioneren (SF-36) verbeterde (zie figuur 3). Gemiddeld genomen is het functioneren aan het einde van het onderzoek echter nog steeds significant slechter dan dat in de algemene bevolking: de onderzoeksgroep scoorde M=43 aan het einde van het onderzoek, terwijl de SF-36 score in de algemene bevolking 50 is (p<.01). Tot slot bleken ook de psychische klachten (SCL-90) significant af te nemen tijdens de studie (zie figuur 4). Wel werden aan het einde van het onderzoek gemiddeld meer klachten gerapporteerd (M=156) dan in de algemene bevolking (M=118; p<.01).
MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062249_Fig2_HTML.jpg
Figuur 2 Herstel van de DSM-IV-angst en -stemmingsstoornis, na 12 maanden en aan het eind van het onderzoek (18 tot 24 maanden na randomisering)

MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062249_Fig3_HTML.jpg
Figuur 3 Beloop in SF-36-scores vanaf baseline tot 18 maanden later

MediaObjects/12485_2009_Article_BF03062249_Fig4_HTML.jpg
Figuur 4 Beloop in SCL-90-scores vanaf baseline tot 18 maanden later

Tot slot is gekeken in hoeverre er verschillen waren in herstel tussen de drie behandelcondities. Uit deze analyses bleek dat de patiënten die cognitieve gedragstherapie kregen aangeboden 1,26 keer vaker herstelden van de angst- en stemmingsstoornissen dan de mensen in de gangbare zorg (zie tabel 3). De patiënten die vijf gesprekken kregen aangeboden herstelden 1,41 keer vaker. Deze verschillen zijn echter statistisch niet significant. De SCL-90- en SF-36-scores van deze groepen verbeterden gemiddeld genomen ook iets meer dan die in de gangbare zorg maar ook deze resultaten waren statistisch niet significant (zie tabel 3). Ook wanneer alle analyses herhaald werden met een andere manier van imputeren van ontbrekende data bleven de resultaten vrijwel hetzelfde1.
Tabel 3 De samenhang tussen behandelcondities en uitkomsten
   

CIDI

Geen angst- of stemmingsstoornis

SF-36

Optimaal psychisch functioneren

SCL-90

Veel (ernstige) psychische klachten

   

0 – 12 maanden

0 – 12/18/24 maanden

0 – 18 maanden

0 – 18 maanden

   

OR (95% BI)

OR (95% BI)

ß (95% BI)§

ß (95% BI)§

Alle 702 patiënten

CAU

CGT

5G

1,0 (referentie)

1,36 (0,87 / 2,12)

1,48 (0,94 / 2,32)*

1,0 (referentie)

1,26 (0,81 / 1,98)

1,41 (0,89 / 2,25)

0,0 (referentie)

0,73 (–0,69 / 2,14)

0,56 (–0,87 / 1,99)

0,0 (referentie)

–2,18 (–4,93 / 0,57)

0,12 (–2,96 / 3,19)

Behandeling voltooiende patiënten (N=414)

CAU

CGT

5G

1,0 (referentie)

1,51 (0,86 / 2,63)

1,65 (0,94 / 2,89) †

1,0 (referentie)

1,21 (0,69 / 2,14)

1,79 (0,96 / 3,34) ‡

0,0 (referentie)

1,27 (–0,54 / 3,08)

1,41 (–0,34 / 3,15)

0,0 (referentie)

–2,27 (–5,79 / 1,25)

–2,27 (–6,26 / 1,71)

CAU = care as usual ofwel gangbare zorg; CGT = cognitieve gedragstherapie; 5G = vijf gesprekken
OR = odds ratio; 95% BI = 95% betrouwbaarheidsinterval
* p=.09; † p=.08; ‡ p=.07; § de bèta-coëfficiënt geeft het gemiddelde verschil weer in de tijd op de SF-36 (score-range van 0 tot 100) en de SCL-90 (score-range van 90 tot 450); de analyses zijn gecorrigeerd voor de verschillen in de follow-upduur

Discussie

Dit onderzoek in de dagelijkse praktijk van de ambulante GGZ laat zien dat een stepped care-benadering, met cognitieve gedragstherapie of 5 gesprekken als een eerste stap, ten minste even effectief is als een matched care-benadering voor patiënten met lichte tot ernstige angst- en stemmingsstoornissen, met en zonder psychiatrische en somatische comorbiditeit. De stepped care-benadering met de vijf gesprekken als eerste stap lijkt het efficiëntst, want deze benadering liet weliswaar eenzelfde behandelresultaat zien als de andere condities maar er waren minder sessies voor nodig.

Het onderzoek kent diverse beperkingen. Zo weigerde een aanzienlijk deel van de patiënten mee te werken aan het onderzoek en van de geïncludeerde patiënten viel nog een deel uit tijdens het onderzoek. Toch hebben wij geen redenen om aan te nemen dat er sprake is van selectiebias. In de eerste plaats rapporteerden de geïncludeerde patiënten meer klachten (SCL-90: M=223) dan een gemiddelde ambulante psychiatrische populatie (SCL-90: M=204), wat betekent dat we niet alleen patiënten met een lichte stoornis hebben onderzocht. In de tweede plaats bleken er geen verschillen te zijn in de geestelijke gezondheid tussen de mensen die de behandeling wel en niet hebben afgemaakt. Tot slot is de uitval uit de behandeling in ons onderzoek niet groter dan in andere onderzoeken (Lambert & Ogles, 2004; Issakidis & Andrews, 2004) en, belangrijker nog, komt het overeen met het percentage patiënten dat normaliter uitvalt tijdens een behandeling (GGZ-Nederland, 2005).

Relatief veel patiënten die waren gerandomiseerd naar het vijf-gesprekkenmodel zijn gestart met een andere behandeling (21%). De waarschijnlijkste verklaring hiervoor is dat de behandelaars terughoudend waren om patiënten (met soms ernstige klachten) slechts vijf gesprekken aan te bieden. Uit onderzoek is gebleken (Schaefer, Koeter, Wouters, Emmelkamp & Schene, 2003) dat het vijf-gesprekkenmodel vooral wordt aangeboden aan patiënten met lichte depressieve klachten en aan patiënten met relatie- of werkproblematiek; niet of nauwelijks daarentegen aan patiënten met angst- of persoonlijkheidsstoornissen. Ons onderzoek toont dus aan dat het op dit moment nog lastig is om een stepped care-model te implementeren in de dagelijkse praktijk. Het onderzoek toont echter ook aan dat gemiddeld genomen 71% van alle mensen met een angst- of stemmingsstoornis (met lichte en meer ernstige klachten; met en zonder comorbiditeit) evenveel baat heeft bij een stepped care-benadering waarin gestart wordt met vijf gesprekken als bij een matched care-benadering. Dit percentage van 71% ligt aanzienlijk hoger dan het thans gangbare aanbod van het vijf-gesprekkenmodel aan ongeveer 20% van alle patiënten.

Onderzoek naar de effectiviteit van gespreksbehandelingen laat doorgaans zien dat zo’n 40 tot 70% van de patiënten herstelt (Lambert & Ogles, 2004). Het herstelpercentage in het huidige onderzoek (circa 40% heeft geen DSM-diagnose meer en evenmin restsymptomen) ligt binnen deze marge, hoewel het neigt naar de ondergrens. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat wij een pragmatische trial hebben uitgevoerd met behandelaars die gewoon in de GGZ werken en een gangbare patiëntenpopulatie. De meeste gerandomiseerde onderzoeken worden daarentegen uitgevoerd in homogenere patiëntenpopulaties met specifiek getrainde en gemotiveerde (universitaire) behandelaars. Onze bevinding dat ongeveer een derde tot de helft van alle patiënten die hersteld waren residuele klachten had, komt overeen met de bevindingen in de literatuur (Spijker en anderen, 2004).

Het herstel van patiënten in therapie kan worden toegeschreven aan verschillende factoren. Het kan gaan om het op gestructureerde wijze praten over psychologische problemen als zodanig, om de karakteristieken van de behandelaar (bijvoorbeeld in hoeverre de behandelaar in staat is een goede werkrelatie met de patiënt op te bouwen) en om natuurlijk herstel (Elkin, 1999; Luborsky, Diguer & Seligman, 1999; Luborsky, Rosenthal & Diguer, 2002; Clarik & Levy, 2004). Over het algemeen wordt aangenomen dat slechts een klein deel van (het verschil in) de effecten kan worden toegeschreven aan de specifieke behandeling. De keuze voor het aantal deelnemers in dit onderzoek is gebaseerd op de schatting dat er een verschil in herstel van 15% zou zijn tussen de gangbare zorg en een van de stepped care-benaderingen. Het uiteindelijke verschil dat we kunnen toeschrijven aan de specifieke behandeling bleek echter geen 15 maar 8% te zijn. Het aantal cliënten in dit onderzoek was onvoldoende om tot statistisch significante verschillen te komen, met andere woorden: het onderzoek was underpowered.

We concluderen dat patiënten niet méér profiteren van de gangbare matched care-benadering dan van een stepped care-benadering. Vanuit het oogpunt van de GGZ-instelling zou het aanbieden van het vijf-gesprekkenmodel in een stepped care-benadering daarom het doelmatigst zijn: standaard als eerste stap in een reguliere GGZ-voordeurbehandeling. Uiteraard zal altijd in een degelijke evaluatie moeten blijken of de patiënt hierna zelf verder kan of dat nog een vervolgstap nodig is.


Literatuur

Black, D.W., Wesner, R., Bowers, W., & Gabel, J. (1993). A comparison of fluvoxamine, cognitive therapy, and placebo in the treatment of panic disorder. Archives of General Psychiatry, 50, 44-50.
ChemPort PubMed
 
Bower, P., & Gilbody, S. (2005). Stepped care in psychological therapies: access, effectiveness and efficiency. Narrative literature review. British Journal of Psychiatry, 186, 11-17.
CrossRef PubMed
 
Bijl, R.V., Zessen, G. van, & Ravelli, A. (1997). Psychiatrische morbiditeit onder volwassenen in Nederland: het NEMESIS-onderzoek. II. Prevalentie van psychiatrische stoornissen.Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 141, 2453-2460.
ChemPort PubMed
 
Clarik, J.F., & Levy, K.N. (2004). The influence of client variables on psychotherapy. In M.J. Lambert (Ed), Bergin and Garfield’s Handbook of psychotherapy and behaviour change (5th ed.). New York: Wiley.
 
CBS (2003). Permanent onderzoek leefsituatie. Voorburg/Heerlen: CBS.
 
Costa, P.T., & McCrae, R.R. (1992). Revised NEO Personality Inventory (NEO-PR-I) and the Five Factor Inventory (NEO-FFI): Professional Manual. Odessa, Florida: Psychological Assessment Resources.
 
Derogatis, L.R. (1977). SCL-90: administrative, scoring, and pro-cedures manual-I for the (Revised) version. Baltimore: Johns Hopkins University School of Medicine.
 
Dorrepaal, E., Nieuwenhuizen, C. van, Schene, A., & Haan, R. de (1998). De effectiviteit van cognitieve en interpersoonlijke therapie bij depressiebehandeling: een meta-analyse. Tijdschrift voor Psychiatrie, 40, 27-39.
 
Elkin, I. (1999). A major dilemma in psychotherapy outcome research: disentangling therapists from therapies. Clinical psychology: Science and Practice, 6, 10-32.
CrossRef
 
Feske, U., & Chambless, S.L. (1995). Cognitive-behavioral versus exposure only treatment for social phobia: a meta-analysis. Behavior Therapy, 26, 695-720.
CrossRef
 
GGZ-Nederland (2005). Kerncijfers uit de GGZ 2001 t/m 2003. Utrecht, GGZ-Nederland.
 
Gloaguen, V., Cottraux, J., Cucherat, M., & Blackburn, I.M. (1998). A meta-analysis of the effects of cognitive therapy in depressed patients. Journal of Affective Disorders, 49, 59-72.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Graaf, R. de, Bijl, R.V., Have, M. ten, Beekman, A.T.F., & Vollebergh, W.A.M. (2004). Rapid onset of comorbidity of common mental disorders: Findings from the Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study (NEMESIS). Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 55-63.
CrossRef PubMed
 
Haaga, D.A. (2000). Introduction to the special section on stepped care models in psychotherapy. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 68, 547-548.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Issakidis, C., & Andrews, G. (2004). Pre-treatment attrition and dropout in an outpatient clinic for anxiety disorders. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 426-433.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Lambert, M.J., & Ogles, B.M. (2004). The efficacy and effectiveness of psychotherapy. In M.J. Lambert (Ed), Bergin and Garfield’s Handbook of Psychotherapy and Behaviour Change (5th ed.). New York: Wiley.
 
Luborsky, L., Diguer, L., & Seligman, D.A. (1999). The researcher’s own therapy allegiances: a ‘wild card’ in comparisons of treatment efficacy. Clinical Psychology: Science and Practice, 6, 95-106.
CrossRef
 
Luborsky, L., Rosenthal, R., & Diguer, L. (2002). The Dodo bird verdict is alive and well – mostly. Clinical Psychology: Science and Practice, 9, 2-12.
CrossRef
 
Meeuwissen, J.A.C., & Donker, M.C.H. (2004). Minder is meer. Stepped care in de geestelijke gezondheidszorg. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 59, 904-915.
 
Murphy, J.M., Horton, N.J., Laird, N.M., Monson, R.R., Sobol, A.M., & Leighton, A.H. (2004). Anxiety and depression: a 40-year perspective on relationships regarding prevalence, distribution, and comorbidity. Acta Psychiatrica Scandinavica, 109, 355-375.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Rijnders, P., Jong, P. de, & Pieters-Korteweg, E. (1999). Kortdurend behandelen in de GGZ. Een inleiding. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Rijnders, P. (2004). Overzicht, inzicht en uitzicht een protocol voor kortdurende psychotherapie. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
 
Schaefer, B., Schene, A., & Koeter, M. (1999). Kortdurende hulpverlening in de gespecialiseerde ambulante GGZ. Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 54, 901-915.
 
Schaefer, B.A., Koeter, M.W.J., Wouters, L., Emmelkamp, P.M., & Schene, A.H. (2003). What patient characteristics make clinicians recommend brief therapy? Acta Psychiatrica Scandinavica, 107, 199-196.
CrossRef
 
Spijker, J., De Graaf, R., Bijl, R.V., Beekman, A.T.F., Ormel, J., & Nolen, W.A. (2004). Functional disability and depression in the general population. Results from the Netherlands mental health survey and incidence study (NEMESIS). Acta Psychiatrica Scandinavica, 110, 208-214.
CrossRef ChemPort PubMed
 
Tiemens, B.G. (1999). Management of mental health problems in primary care. The doctor, the patient and the medical model. Proefschrift. Wageningen: Ponsen & Looijen.
 
Twisk, J.W.R. (2003). Applied longitudinal data analysis for epidemiology. A practical guide. Cambridge: University Press.
 
Ware, J.E., & Sherbourne, C.D. (1992). The MOS 36-item short-form health survey (SF-36). I. Conceptual framework and item selection. Medical Care, 30, 473-83.
CrossRef PubMed
 
Ware, J.E. (2000). SF-36 health survey update. Spine, 25, 3130-3139.
CrossRef PubMed
 
Wittchen, H-U. (1994). Reliability and validity studies of the WHO-composite international diagnostic interview (CIDI): a critical review. Journal of Psychiatric Research, 28, 57-84.
CrossRef ChemPort PubMed
 
World Health Organisation (1990). Composite international diagnostic interview (CIDI) (version 1.0). Genève: WHO.
 

Stepped care versus matched care for mood and anxiety disorders: a randomised trial in routine practice
Many different types of treatment are applied in Dutch mental health care. Most of the time, a multidisciplinary team decides which of those treatments is given, taking into account the specific characteristics of the client. It is hypothesized that this matching of client and therapy is more effective than initially giving everyone the same treatment, as is common in stepped care. In our study we tested this hypothesis by comparing matched care with either Brief Therapy or Cognitive Behaviour Therapy, both as first steps in a stepped care approach. The results indicate that matched care is as effective as stepped care. However, in stepped care these treatment results are obtained with a smaller number of sessions.

1 Statistische gegevens zijn op verzoek bij de eerste auteur verkrijgbaar.
Naar boven

Nieuwe locatie

Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.