Angst- en stemmingsstoornissen komen veel voor in de Nederlandse bevolking. De éénjaars-prevalentie wordt op respectievelijk 12,4% en 7,6% geschat (Bijl, Van Zessen & Ravelli, 1997). De overlap (comorbiditeit) tussen beide aandoeningen is bovendien groot: naar schatting lijdt ongeveer eenderde van alle mensen met een stemmingsstoornis ook aan een angststoornis (De Graaf, Bijl, Ten Have, Beekman & Vollebergh, 2004; Murphy en anderen, 2004). Het zijn bovendien de meest voorkomende stoornissen in de GGZ in Nederland. Bij ongeveer 60% van alle nieuwe aanmeldingen in het volwassenencircuit wordt een angst- of een stemmingsstoornis vastgesteld (GGZ-N, 2005).
De zorg die momenteel het gangbaarst is in de GGZ is een vorm van matched care. Iedere patiënt krijgt eerst een intakegesprek en in sommige gevallen een uitgebreidere diagnostiek. Op basis van de persoonlijkheid, de klachten en de omstandigheden van de patiënt beslist een multidisciplinair team welke behandeling het beste matcht met die specifieke patiënt. Bij het toewijzen van de behandeling wordt rekening gehouden met de multidisciplinaire richtlijnen voor angststoornissen en stemmingsstoornissen, maar de behandeling kan variëren zowel wat de setting (individueel, gezin of groep) betreft als wat de inhoud (cognitief, interpersoonlijk, eclectisch, steunend/structurerend, psychoanalytisch et cetera) betreft.
Een andere manier om de zorg aan te bieden is volgens principes van ‘getrapte zorg’ (stepped care). In stepped care krijgen alle patiënten in eerste instantie de minst intensieve, de minst belastende en de goedkoopste interventie aangeboden. Wanneer blijkt dat deze interventie niet werkt, wordt overgestapt op een intensievere vorm van behandeling (Meeuwissen & Donker, 2004). Een belangrijk kenmerk van stepped care is dan ook dat de klachten van de patiënten regelmatig moeten worden ‘gemonitord’. Stepped care wordt in de internationale literatuur gezien als een mogelijk efficiëntere en doelmatiger werkwijze dan de huidige matched care-benadering (Haaga, 2000). Overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt echter nog (Bower & Gilbody, 2005).
In het huidige onderzoek vergelijken wij de gangbare matched care-benadering met een getrapte-zorgbenadering voor mensen met een angst- en/of stemmingsstoornis. We beperken ons bij het protocolleren van de stepped care-benadering tot de eerste stap. We onderzoeken hierbij twee verschillende interventies: het ‘vijf-gesprekkenmodel’ en cognitieve gedragstherapie.
Het vijf-gesprekkenmodel is in de jaren ’80 in Nederland ontstaan vooral als reactie op de toenemende wachtlijsten. Inmiddels is deze behandeling inhoudelijk verder ontwikkeld tot een volwaardige vorm van therapie (Rijnders, De Jong & Pieters-Korteweg, 1999; Rijnders, 2004). Zij wordt in vrijwel alle instellingen aangeboden en beslaat zo’n 20% van het totale behandelaanbod (Schaefer, Schene & Koeter, 1999). Eigenlijk wordt hierbij al uitgegaan van de stepped care-principes: door het ‘voordeurteam’ worden vijf gesprekken gevoerd en als dit onvoldoende blijkt te werken wordt de patiënt doorverwezen naar een zorgprogramma. De effectiviteit van deze manier van behandelen is echter nooit onderzocht.
Cognitieve gedragstherapie zou eveneens een goede eerste stap kunnen zijn in een stepped care-benadering, omdat het een korte gestructureerde behandeling van doorgaans 10 tot 15 sessies betreft, waarvan de effectiviteit voor de behandeling van de meeste angst- en stemmingsstoornissen inmiddels overtuigend is aangetoond (Black, Wesner, Bowers & Gabel, 1993; Gloaguen, Cottraux, Cucherat & Blackburn, 1998; Dorrepaal, Van Nieuwenhuizen, Schene & De Haan, 1998; Feske & Chambless, 1995). Het is nog niet aangetoond dat het standaard aanbieden van cognitieve gedragstherapie als een eerste stap in een stepped care-benadering effectiever is dan de gangbare zorg, waarin cognitieve gedragstherapie slechts op indicatie wordt aangeboden. Bovendien is niet aangetoond dat de effecten zoals behaald in grote experimentele onderzoeken naar cognitieve gedragstherapie ook gevonden worden in de dagelijkse praktijk van de Nederlandse GGZ.
1. | matched care, dat wil zeggen: de gangbare zorg, waarin de intaker of behandelaar, vaak in een teamoverleg of intakevergadering, bepaalt welke behandeling het geschiktst is voor de patiënt en waarin de behandeling dus van allerlei aard kan zijn; óf |
2. | getrapte zorg waarin alle patiënten in eerste instantie cognitieve gedragstherapie krijgen aangeboden; óf |
3. | getrapte zorg waarin alle patiënten in eerste instantie vijf gesprekken krijgen aangeboden. |
Dit onderzoek richt zich nadrukkelijk op de effectiviteit van de behandelingen die normaliter worden aangeboden in de GGZ-instellingen. Dit betekent dat wij hebben geprobeerd de gangbare zorg zo dicht mogelijk te benaderen. Deze strategie is leidend geweest bij de uitwerking van het onderzoeksdesign.
Al deze geïncludeerde patiënten werden vervolgens elke drie maanden benaderd voor een interview (ongeacht eventuele wachttijden voor de start van de behandeling en ongeacht de duur van de behandeling) tot ten minste 18 maanden na het baseline-interview. De patiënten die als eerste in het onderzoek geïncludeerd waren, werden 24 maanden gevolgd. Bij patiënten die later in het onderzoek instroomden, is de follow-upduur verkort naar 21 maanden en de laatste patiënten werden 18 maanden gevolgd. Het interview na één jaar en het laatste interview waren face to face-interviews. Tijdens deze face to face-interviews werd de CIDI afgenomen. Alle overige interviews werden telefonisch gehouden.
In de meeste instellingen was het niet mogelijk om alle drie de onderzoekscondities tegelijk te onderzoeken, bijvoorbeeld omdat er weinig werd gewerkt met het vijf-gesprekkenmodel of omdat er een gebrek aan cognitieve gedragstherapeuten was. Het volgende schema werd daarom gehanteerd: in zes instellingen werd de gangbare zorg vergeleken met cognitieve gedragstherapie, in drie instellingen werd de gangbare zorg vergeleken met het vijf-gesprekkenmodel, in twee instellingen werd het vijf-gesprekkenmodel vergeleken met cognitieve gedragstherapie en in één instelling werden alle drie de onderzoekscondities tegelijkertijd onderzocht. Iedere onderzoeksconditie werd dus op minstens zes locaties onderzocht.
Het randomiseringsschema werd met behulp van een computerprogramma ontworpen en centraal beheerd door de onderzoekers. Wanneer een patiënt geïncludeerd kon worden, werd een envelop getrokken en werd de randomiseringsuitslag gerapporteerd aan de desbetreffende GGZ-instelling. De therapeuten en de patiënten waren op de hoogte van de randomiseringsuitkomst; de onderzoeksassistenten die de interviews verrichtten niet.
De instellingen bepaalden zelf welke behandelaars mee zouden werken aan het onderzoek. Vereisten waren dat de behandelaar maar in één onderzoeksconditie mocht meewerken en dat hij/zij ervaring moest hebben in de desbetreffende behandelvorm. De achtergrond en opleiding van de meewerkende behandelaars was daarom divers: van sociaal-psychiatrisch verpleegkundige of gz-psycholoog tot psychotherapeut en psychiater.
1. | wachttijd maximaal vier weken; |
2. | alle vijf sessies (en maximaal twee terugkomsessies) binnen een half jaar; |
3. | tijdens de eerste sessie wordt een rationale voor de behandeling opgesteld en een werkplan geformuleerd; |
4. | de patiënt moet tussen de sessies door huiswerk verrichten. |
Het vijf-gesprekkenmodel gaat ervan uit dat de patiënten tot dusverre zelfstandig konden functioneren, al dan niet met (ernstige) klachten, maar dat er iets is voorgevallen waardoor dat niet meer lukt en de patiënt hulp zoekt. De focus van de behandeling ligt op het opheffen van deze stagnatie, waarbij de competenties van de patiënt worden benadrukt.
1. | introductie: 1 sessie; |
2. | uitleg over CGT en achterhalen automatische gedachten: 3 sessies; |
3. | uitdagen van cognities: 3 sessies; |
4. | uitdagen van cognities en uitvoeren van gedragsexperimenten: 3 sessies; |
5. | integreren van nieuw gedrag in dagelijks leven: 1 tot 5 sessies. |
Alle patiënten kregen bovendien schriftelijke informatie over depressie en angststoornissen, over veelvoorkomende denkfouten en over de manieren waarop deze denkfouten uitgedaagd kunnen worden.
De behandelaars die de gangbare zorg verleenden, zijn mondeling geïnformeerd over het onderzoek. De wachttijd voor de gangbare zorg mocht maximaal vier maanden bedragen.
1. | patiënten de antidepressiva mochten blijven gebruiken die door de huisarts waren voorgeschreven; |
2. | alle overige ernstig depressieve of angstige patiënten in eerste instantie paroxetine kregen aangeboden; |
3. | het gebruik van benzodiazepinen beperkt werd tot enkele weken. |
Tijdens het baseline-interview werden demografische kenmerken vastgesteld en werd met de CBS-lijst (CBS, 2003) de eventuele aanwezigheid van somatische aandoeningen bepaald. Daarnaast werden met de NEO-five factor inventory (NEO-FFI; Costa & McCrae, 1992) de big five-persoonlijkheidskenmerken vastgesteld.
De primaire uitkomstmaat van dit onderzoek is het percentage patiënten dat hersteld is. Herstel is gedefinieerd als de afwezigheid van angst- en stemmingsstoornissen zoals gemeten met de CIDI. De CIDI is ontwikkeld door de World Health Organisation (1990) en getrainde onderzoeksassistenten kunnen er betrouwbaar en valide de DSM-IV-stoornissen mee in kaart brengen (Wittchen, 1994). Secundaire uitkomstmaten betreffen de ernst van de symptomen en het psychische functioneren. Deze secundaire uitkomstmaten werden gemeten tijdens alle vervolginterviews. De ernst van de symptomen werd vastgesteld met de SCL-90 (Derogatis, 1977), waarvan de totaalscore kan variëren van 90 (symptoomvrij) tot 450 (veel symptomen waarvan veel last). Psychisch functioneren werd gemeten met de SF-36 (Ware & Sherbourne, 1992). De SF-36 bestaat uit acht subschalen op basis waarvan een fysieke en een psychische totaalscore kan worden berekend. De score op het psychische functioneren varieert van 0 (zeer slecht psychisch functioneren) tot 100 (optimaal psychisch functioneren). De gemiddelde score van de algemene bevolking is 50 (Ware, 2000).
Na 12 maanden was de respons 64% (N=451). Een deel van de non-respons werd veroorzaakt door weigeringen en verhuizingen (N=97). De resterende non-responders waren niet in staat om aan het betreffende interview deel te nemen (bijvoorbeeld vanwege vakantie) maar konden wel opnieuw benaderd worden. De respons aan het einde van de studie was 68% (N=479).
Er waren geen verschillen in respons tussen de drie condities. De non-responders bleken wel significant jonger te zijn dan de responders (34,5 jaar versus 37,2 jaar; p<.01). Bovendien was er bij de non-responders vaker sprake van een lichte depressie (eerste episode) dan bij de responders (15% versus 10%; p=.05). Er waren geen andere demografische of klinische verschillen tussen de twee groepen.
De relatie tussen het type behandeling en herstel werd onderzocht met logistische regressieanalyse, waarbij gecorrigeerd werd voor het verschil in de duur van de follow-up (18, 21 of 24 maanden). De relatie tussen het type behandeling en veranderingen in de SCL-90- en SF-36-scores werd geanalyseerd met behulp van generalised equation estimation (GEE; Twisk, 2003). Met deze methode kunnen longitudinale datasets worden geanalyseerd, waarbij voor elk meetmoment wordt gecorrigeerd voor de vorige meting. De resultaten worden gerapporteerd als regressiecoëfficiënten die geïnterpreteerd kunnen worden als het gemiddelde verschil tussen de condities gedurende de studie. Patiënten zonder baselinescore (SCL-90, N=60; SF-36, N=66) kunnen niet worden geanalyseerd met deze methode. Alle overige patiënten wél, ook al ontbreken een of meer vervolgmetingen.
1. | alle deelnemende patiënten, en op |
2. | de patiënten die de behandeling hebben afgemaakt. |
De definitie van een afgemaakte behandeling is dat de patiënten zijn gestart met de behandeling waarnaar zij zijn gerandomiseerd en dat zij deze ook hebben afgemaakt (met of zonder verwijzing naar een verdere behandeling). Van alle 702 patiënten heeft 59% de behandeling afgemaakt (60% van de patiënten met gangbare zorg, 56% van de patiënten met cognitieve gedragstherapie en 60% van de patiënten met een vijf-gesprekkenbehandeling).
Alle patiënten bij wie een of meer vervolgmetingen ontbraken, werden toch geanalyseerd (intention to treat analyses) omdat de ontbrekende waarden werden geïmputeerd door het invullen van de laatst bekende waarde (carrying the last observation forward). Alle analyses werden bovendien herhaald, waarbij de ontbrekende gegevens werden geïmputeerd op basis van regressieanalyse.
Kenmerken |
Alle patiënten N=702 |
CAU N=266 |
CGT N=232 |
5G N=204 |
---|---|---|---|---|
% vrouw |
61 |
65 |
59 |
59 |
Leeftijd: M (SD) |
36,4 (10,2) |
36,1 (10,3) |
36,5 (9,9) |
36,6 (1,3) |
% geboren in Nederland |
90 |
94 |
86 |
90 |
Opleidingsniveau, % met maximaal MBO opleiding |
74 |
76 |
76 |
69 |
% met betaalde baan |
66 |
62 |
68 |
70 |
Somatische aandoeningen |
||||
% met een aandoening % dat medicatie gebruikt voor de somatische aandoening |
67 26 |
69 30 |
66 23 |
66 26 |
Persoonlijkheidstrekken, gemiddelde scores (M) |
||||
Neuroticisme Extraversie Openness to experience Conscientiousness Agreeableness |
7,8 3,3 5,1 3,1 4,3 |
7,8 3,2 5,0 3,3 4,4 |
7,8 3,3 5,4*† 3,0 4,2 |
7,8 3,3 5,0 3,0 4,2 |
% patiënten dat antidepressiva gebruikt |
36 |
39 |
35 |
32 |
DSM-IV-diagnose, % patiënten ‡> |
||||
Een stemmingsstoornis Depressie, eerste episode, licht Depressie, eerste episode, matig Depressie, eerste episode, ernstig Depressie, herhaalde episode, licht Depressie, herhaalde episode, matig Depressie, herhaalde episode, ernstig Dysthymie Een angststoornis Paniekstoornis zonder agorafobie Paniekstoornis met agorafobie Sociale fobie Gegeneraliseerde angststoornis |
88 11 15 24 16 10 11 27 53 13 22 27 4 |
88 12 16 23 14 10 11 24 52 13 23 26 3 |
90 12 14 28† 14 10 8 28 54 12 21 29 6 |
88 10 13 20 20 10 12 28 53 15 23 26 3 |
Psychisch functioneren (SF-36) |
||||
Gemiddelde score: M (SD) % patiënten binnen range algemene bevolking |
27 (9) 10 |
27 (9) 10 |
26 (8) † 7 † |
28 (9) 13 |
Symptomen (SCL-90) |
||||
Gemiddelde score: M (SD) % patiënten binnen range algemene bevolking |
223 (59) 11 |
223 (57) 11 |
227 (59) 11 |
217 (62) 13 |
CAU N=266 |
CGT N=232 |
5G N=204 |
|
---|---|---|---|
Start behandeling (% patiënten) |
|||
Behandeling waarnaar gerandomiseerd Andere behandeling Niet verschenen voor behandeling |
75 13‡ 12 |
72 15 13 |
71 21* 8 |
Aantal dagen tussen randomisering en start behandeling |
|||
% onbekend aantal dagen: M (SD) |
8 89 (69) |
7 83 (58) |
4 50 (43)* † |
Aantal sessies |
|||
% onbekend aantal sessies: M (SD) |
2 12 (14) |
3 10 (7) |
2 8 (11)* † |
Duur van de behandeling |
|||
% onbekend aantal dagen: M (SD) |
8 265 (232) |
7 223 (180)* |
4 178 (176)* † |
Manier waarop behandeling is beëindigd (% patiënten) |
|||
Onbekend Behandeling nog bezig bij eind onderzoek Gestopt in overleg, zonder verwijzing Gestopt in overleg, met verwijzing Patiënt niet meer verschenen (drop-out) |
12 7 50 10 20 |
2* 2* 55 18* 23 |
3* 2* 54 24* 17 |
De behandelingen in de gangbare zorg (CAU, care as usual) werden uiteenlopend beschreven. Veel genoemd werd een ‘steunend/structurerende behandeling’. Andere voorbeelden zijn: interpersoonlijke therapie, inzichtgevende therapie, psychotherapie, ego-versterkende therapie en groepstherapie (al dan niet voor specifieke doelgroepen). Van alle 702 patiënten kwam 11% (N=78) niet opdagen voor de behandeling. Nog eens 16% (N=111) startte niet met de behandeling waarnaar ze gerandomiseerd waren. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door administratieve/logistieke fouten (de randomiseringsuitslag werd bijvoorbeeld niet in het dossier gestopt) maar gedeeltelijk ook veroorzaakt doordat de behandelaar of de patiënt vond dat de gerandomiseerde behandeling niet geschikt was. Patiënten die waren gerandomiseerd naar het vijf-gesprekkenmodel startten vaker met een andere behandeling (21%) dan patiënten die gerandomiseerd waren naar de gangbare zorg (13%; p<.02). Er waren geen significante verschillen in demografische of klinische kenmerken op de voormeting tussen de patiënten die startten met de gerandomiseerde behandeling, de patiënten die met een andere behandeling startten en de patiënten die niet kwamen opdagen.
De verschillen tussen de drie onderzoekscondities waren zoals verwacht. De patiënten die volgens het vijf-gesprekkenmodel behandeld werden, hadden de kortste wachttijd (gemiddeld 50 dagen), de minste sessies (gemiddeld 8) en de kortste behandelduur (gemiddeld 178 dagen). In vergelijking met de gangbare zorg waren al deze verschillen statistisch significant (p<.01). De cognitieve gedragstherapie bestond uit minder sessies dan de gangbare zorg (respectievelijk 10 en 12; p<.05). Van alle patiënten in de gangbare zorg werd aan het einde van de eerste behandeling 10% doorverwezen naar een andere behandeling. Bij de cognitieve gedragstherapie lag dit percentage op 18% (p<.05) en bij het vijf-gesprekkenmodel op 24% (p<.01).
CIDI Geen angst- of stemmingsstoornis |
SF-36 Optimaal psychisch functioneren |
SCL-90 Veel (ernstige) psychische klachten |
|||
---|---|---|---|---|---|
0 – 12 maanden |
0 – 12/18/24 maanden |
0 – 18 maanden |
0 – 18 maanden |
||
OR (95% BI) |
OR (95% BI) |
ß (95% BI)§ |
ß (95% BI)§ |
||
Alle 702 patiënten |
CAU CGT 5G |
1,0 (referentie) 1,36 (0,87 / 2,12) 1,48 (0,94 / 2,32)* |
1,0 (referentie) 1,26 (0,81 / 1,98) 1,41 (0,89 / 2,25) |
0,0 (referentie) 0,73 (–0,69 / 2,14) 0,56 (–0,87 / 1,99) |
0,0 (referentie) –2,18 (–4,93 / 0,57) 0,12 (–2,96 / 3,19) |
Behandeling voltooiende patiënten (N=414) |
CAU CGT 5G |
1,0 (referentie) 1,51 (0,86 / 2,63) 1,65 (0,94 / 2,89) † |
1,0 (referentie) 1,21 (0,69 / 2,14) 1,79 (0,96 / 3,34) ‡ |
0,0 (referentie) 1,27 (–0,54 / 3,08) 1,41 (–0,34 / 3,15) |
0,0 (referentie) –2,27 (–5,79 / 1,25) –2,27 (–6,26 / 1,71) |
Dit onderzoek in de dagelijkse praktijk van de ambulante GGZ laat zien dat een stepped care-benadering, met cognitieve gedragstherapie of 5 gesprekken als een eerste stap, ten minste even effectief is als een matched care-benadering voor patiënten met lichte tot ernstige angst- en stemmingsstoornissen, met en zonder psychiatrische en somatische comorbiditeit. De stepped care-benadering met de vijf gesprekken als eerste stap lijkt het efficiëntst, want deze benadering liet weliswaar eenzelfde behandelresultaat zien als de andere condities maar er waren minder sessies voor nodig.
Het onderzoek kent diverse beperkingen. Zo weigerde een aanzienlijk deel van de patiënten mee te werken aan het onderzoek en van de geïncludeerde patiënten viel nog een deel uit tijdens het onderzoek. Toch hebben wij geen redenen om aan te nemen dat er sprake is van selectiebias. In de eerste plaats rapporteerden de geïncludeerde patiënten meer klachten (SCL-90: M=223) dan een gemiddelde ambulante psychiatrische populatie (SCL-90: M=204), wat betekent dat we niet alleen patiënten met een lichte stoornis hebben onderzocht. In de tweede plaats bleken er geen verschillen te zijn in de geestelijke gezondheid tussen de mensen die de behandeling wel en niet hebben afgemaakt. Tot slot is de uitval uit de behandeling in ons onderzoek niet groter dan in andere onderzoeken (Lambert & Ogles, 2004; Issakidis & Andrews, 2004) en, belangrijker nog, komt het overeen met het percentage patiënten dat normaliter uitvalt tijdens een behandeling (GGZ-Nederland, 2005).
Relatief veel patiënten die waren gerandomiseerd naar het vijf-gesprekkenmodel zijn gestart met een andere behandeling (21%). De waarschijnlijkste verklaring hiervoor is dat de behandelaars terughoudend waren om patiënten (met soms ernstige klachten) slechts vijf gesprekken aan te bieden. Uit onderzoek is gebleken (Schaefer, Koeter, Wouters, Emmelkamp & Schene, 2003) dat het vijf-gesprekkenmodel vooral wordt aangeboden aan patiënten met lichte depressieve klachten en aan patiënten met relatie- of werkproblematiek; niet of nauwelijks daarentegen aan patiënten met angst- of persoonlijkheidsstoornissen. Ons onderzoek toont dus aan dat het op dit moment nog lastig is om een stepped care-model te implementeren in de dagelijkse praktijk. Het onderzoek toont echter ook aan dat gemiddeld genomen 71% van alle mensen met een angst- of stemmingsstoornis (met lichte en meer ernstige klachten; met en zonder comorbiditeit) evenveel baat heeft bij een stepped care-benadering waarin gestart wordt met vijf gesprekken als bij een matched care-benadering. Dit percentage van 71% ligt aanzienlijk hoger dan het thans gangbare aanbod van het vijf-gesprekkenmodel aan ongeveer 20% van alle patiënten.
Onderzoek naar de effectiviteit van gespreksbehandelingen laat doorgaans zien dat zo’n 40 tot 70% van de patiënten herstelt (Lambert & Ogles, 2004). Het herstelpercentage in het huidige onderzoek (circa 40% heeft geen DSM-diagnose meer en evenmin restsymptomen) ligt binnen deze marge, hoewel het neigt naar de ondergrens. Dit kan mogelijk verklaard worden doordat wij een pragmatische trial hebben uitgevoerd met behandelaars die gewoon in de GGZ werken en een gangbare patiëntenpopulatie. De meeste gerandomiseerde onderzoeken worden daarentegen uitgevoerd in homogenere patiëntenpopulaties met specifiek getrainde en gemotiveerde (universitaire) behandelaars. Onze bevinding dat ongeveer een derde tot de helft van alle patiënten die hersteld waren residuele klachten had, komt overeen met de bevindingen in de literatuur (Spijker en anderen, 2004).
Het herstel van patiënten in therapie kan worden toegeschreven aan verschillende factoren. Het kan gaan om het op gestructureerde wijze praten over psychologische problemen als zodanig, om de karakteristieken van de behandelaar (bijvoorbeeld in hoeverre de behandelaar in staat is een goede werkrelatie met de patiënt op te bouwen) en om natuurlijk herstel (Elkin, 1999; Luborsky, Diguer & Seligman, 1999; Luborsky, Rosenthal & Diguer, 2002; Clarik & Levy, 2004). Over het algemeen wordt aangenomen dat slechts een klein deel van (het verschil in) de effecten kan worden toegeschreven aan de specifieke behandeling. De keuze voor het aantal deelnemers in dit onderzoek is gebaseerd op de schatting dat er een verschil in herstel van 15% zou zijn tussen de gangbare zorg en een van de stepped care-benaderingen. Het uiteindelijke verschil dat we kunnen toeschrijven aan de specifieke behandeling bleek echter geen 15 maar 8% te zijn. Het aantal cliënten in dit onderzoek was onvoldoende om tot statistisch significante verschillen te komen, met andere woorden: het onderzoek was underpowered.
We concluderen dat patiënten niet méér profiteren van de gangbare matched care-benadering dan van een stepped care-benadering. Vanuit het oogpunt van de GGZ-instelling zou het aanbieden van het vijf-gesprekkenmodel in een stepped care-benadering daarom het doelmatigst zijn: standaard als eerste stap in een reguliere GGZ-voordeurbehandeling. Uiteraard zal altijd in een degelijke evaluatie moeten blijken of de patiënt hierna zelf verder kan of dat nog een vervolgstap nodig is.
Literatuur
Stepped care versus matched care for mood and anxiety disorders: a randomised trial in routine practice
1 | Statistische gegevens zijn op verzoek bij de eerste auteur verkrijgbaar. |