Dit liber amicorum voor Germain Lietaer oogt kloek: ruim 350 bladzijden dik, gebonden en met een hard kaft. De titel en de vormgeving van het kaft roepen associaties op met esoterische uitgeverijen en die associaties verdwijnen maar gedeeltelijk bij het inzien van de inhoudsopgave. Die vermeldt twintig bijdragen en een grote diversiteit aan onderwerpen. Het een en ander wordt wat geforceerd in het keurslijf van wijsheidsdimensies gepresenteerd. Wijsheid blijkt meer dan een speelse titel alleen, want een serieus grondmotto door het boek heen, wat in het inleidende hoofdstuk door de beide redacteuren ook uiteengezet en gemotiveerd wordt.
De auteurs zijn allen met de scheidende hoogleraar verbonden: als docenten aan de universiteit, alumni van de faculteit, gepromoveerden, rijp en groen. Dat laatste is voor de potentiële lezer niet als een negatieve kwalificatie bedoeld: groen is soms prettiger om te lezen en minder pretentieus dan rijp. Een oud-medewerker, oud-collega zelfs van de emeritus, Van Balen, ontbreekt tot mijn spijt, want een doordachte filosofische reflectie op het werk van de scheidende hoogleraar en de situatie van de cliëntgerichte theorievorming ontbreekt met hem. Van de 22 medewerkers is tweederde vrouw. Dat verklaart misschien het sterke rechter-hemisfeergehalte van het boek: veel indelingen en herindelingen, herschikkingen en harmonisaties, relatief weinig nieuwe visies of scherpe analyses en helemaal geen dwarsliggers. Dit maakte het voor de recensent een wat moeizaam karwei om het boek van kaft tot kaft te lezen. Maar laat ik u met de inhoud kennis laten maken, vóórdat ik de balans opmaak.
In de inleiding zetten Leijssen en Stinckens uiteen waarom ze wijsheid als leidraad gekozen hebben. Met literatuurverwijzingen wordt uiteengezet wat wijsheid wel en niet is, en hoe en waarom dit voor de psychotherapeut zo’n belangrijk begrip zou moeten zijn. In een korte paragraaf over de loopbaan en de persoon van de emeritus wordt toegelicht hoe juist op hem het begrip wijsheid, naast arbeidzaamheid en charme, zo zeer van toepassing is. Ik miste hier dat wijsheid niet enkel ernst is maar ook relativering, humor en zelfspot, schouderophalen en glimlachen, eigenschappen die de scheidende hoogleraar in ruime mate bezit maar die in deze zeer ernstige tekst niet echt aan bod komen.
Het tweede hoofdstuk is van de hand van Vanaerschot en is een voorbeeld van de neiging tot indelen en herindelen die ik eerder signaleerde. De therapeutische relatie wordt opnieuw bekeken maar kennelijk niet door een geheel andere bril. De therapeutische relatie als co-constructieve relatie en de perspectiefverruiming in de therapie door het contact tussen de referentiekaders van therapeut en cliënt spraken mij wel aan: zij deden me denken aan Finkes fenomenologische beschrijving van het therapeutische proces als de stapsgewijze versmelting van de Verstehenshorizonte van therapeut en cliënt (Finke, 1985, 1994). En zo waren, los van al dat indelen, ook meerdere andere onderdelen in deze langere bijdrage de moeite waard.
De derde bijdrage is van Missiaen en behandelt de bekende Rogers-Perls-confrontatie in het gesprek met Gloria. Achtereenvolgens zoekt de auteur een antwoord op de vragen: Wat is precies experiëntiële procesbevordering? Hoe zag in dat perspectief het gesprek Rogers-Gloria eruit? En wat verbindt en scheidt de cliëntgerichte therapie en de Gestalttherapie? Het thema ‘co-constructie’ lijkt hier terug te komen in de vorm van coexperiencing: de therapeut focust op wat impliciet aanwezig is in de ervaringsstroom van de cliënt en van hemzelf, zoekt het evenwicht tussen bevestiging van de ervaring van de cliënt en opening van aspecten die daaronder liggen. Het is een goed leesbaar hoofdstuk met enkele goede ideeën, maar het bevat wellicht eerder stof voor twee thema’s: de experiëntiële therapeut én de verhouding Rogers-Perls aan de hand van het gesprek met Gloria.
In ‘De benadering van het lichaam in de experiëntiële psychotherapie’ beschrijven en benoemen Nagels en Leijssen de rol van het lichaam in de psychotherapie bij Rogers, Gendlin, de op focusing georiënteerde psychotherapie, de Gestalttherapie, psychodrama en Pessotherapie. Zij maken onderscheid tussen het experiëntiële en het pre-experiëntiële lichaam. De nadruk wordt gelegd op het pre-experiëntiële en de daarbij aangewezen interventies: de lichamelijke aanwezigheid van de therapeut, contactreflecties, lichamelijke verwoording, aanraken enzovoort. Weer in de richting van Vanaerschot en Finke voert ons de ‘lichamelijke afstemmingsdans tussen therapeut en cliënt’: een treffend beeld van het contact tussen de belevingswerelden van beiden.
Süle schrijft over grenzen en ruimte in het reflectieve proces. De auteur betoogt dat juist de reflectieve oriëntatie in de cliëntgerichte psychotherapie aan het stellen van grenzen weinig aandacht heeft besteed. De interactionele oriëntatie en ook de existentiële en experiëntiële ontwikkeling kenden wel de omgang met grenzen. Be-grenzen zou een vierde noodzakelijke grondhouding behoren te zijn. Een prettig lezend opstel, niet diepgravend en juist voldoende systematisch. Wouters schrijft over de existentiële visie. Ze geeft beknopt enkele standpunten daarover. De gecompliceerde materie wordt aan de hand van een interessante casus, zonder veel theoretische beschouwingen en ook zonder pretenties gepresenteerd. Een heel leesbaar hoofdstuk, bescheiden en begrijpelijk. Stinckens bespreekt, hier onder de noemer ‘Verbreding van de Wijsheid’ ingedeeld, kortdurende groepspsychotherapie vanuit een cliëntgericht-experiëntieel kader. Zij tracht de plaats van kortdurende groepsbehandelingen in de GGZ te bepalen. Na enige algemene beschouwingen over groepstherapie neemt ze als voorbeeld een gesloten en gestructureerde groep van studenten die gedwongen is te werken in het tijdsperspectief van een kortdurende behandeling. Vanuit haar afwijzing van enkel techniek en haar visie op therapie als persoonlijk engagement bespreekt ze de dan noodzakelijke uitbreiding van het interventierepertoire en de grenzen daarvan: een leidinggevende rol voor de therapeut en ‘indringende’ therapeutische technieken om de groep zo te structureren dat er met spoed interpersoonlijk geleerd kan worden. De tijdsbeperking moet zo als motor fungeren, veiligheid bieden en gezonde normen opleveren; de actualisering van de interacties en de bevordering van de reflectie op deze interacties moeten bij de cliënten verandering op gang brengen. Een goed leesbaar en instructief hoofdstuk.
Luyens en Vansteenwegen introduceren met ‘Respect voor het systeem?’ een heel ander aspect. Zij wijzen op het eigen karakter van systemen en systeemtherapie. Niet het individu zou primair acceptatie en empathie moeten ondervinden maar het systeem. Primaire aandacht voor het systeem betekent ook dat niet degene die zichzelf presenteert als het zwakke slachtoffer binnen de systeemcontext steun en empathie moet ontvangen. Eerst moet aan de hand van vragen een goede diagnose van het systeem worden gesteld. Deze vragen gaan over de krachtsverhouding, de geschiedenis, de actualiteit, de homeostase en de verstoringen van het systeem. Ook bij de behandeling is meegaan met het systeem een voorwaarde voor effectieve verandering. Niets nieuws maar goed gepresenteerd. In deze zelfde hoek bevindt zich de volgende bijdrage, die van Colin over het narratieve paradigma. Dat narratieve paradigma is een stroming in de gezinstherapie die volgens de auteur nauw aansluit bij het cliëntgerichte denken. Empathie betekent in deze gezinscontext de zorg dat iedereen de kans krijgt datgene wat hem beroert in dialoog te brengen. De auteur ziet daarbij de interpersoonlijke benadering in de cliëntgerichte therapie als een brug tussen individuele en gezinstherapie. Gezinstherapie begint als een creatief proces in de therapeut zelf, die zijn eigen congruentie en kennis daarbij gebruikt en het gesprek met het gezin ‘dynamiseert’, lading en dynamiek geeft. Het thema is zeker interessant maar verdient een grondiger uitwerking. Jansen presenteert een klinisch verhaal over cliëntgerichte experiëntiële groepstherapie bij eetstoornissen. Doel is herstel van de relatie met het lichaam. Balanceren tussen de noodzakelijke symptoombehandeling enerzijds en de even noodzakelijke aandacht voor de betekenis van de symptomen, de betekeniswereld van de cliënt en het experiëntiële proces anderzijds, bepaalt de behandeling. Zoals ook het evenwicht tussen loskomen en separeren enerzijds en verbondenheid anderzijds de problematiek van de cliënt kenmerkt. Een leesbaar en zinnig verhaal.
De bijdrage van Neven bestaat uit een gevalsstudie over traumabehandeling. Haar conclusie stemt overeen met die van Judith Herman (1992): de cliënt moet de macht over het eigen leven herwinnen en de verbondenheid met anderen opnieuw aangaan. Sabbe schrijft over empathie bij ernstige depressies. Na een zeer persoonlijke plaatsbepaling van de auteur volgt er een uitstekende paragraaf over de fenomenologie van de ernstige depressie en sluit hij af met een nadere situering van empathie als bevorderen en openhouden van een empathische ruimte en vasthouden aan een empathisch contact bij deze groep ernstige depressieven. Van Werde zet uiteen hoe in een residentiële setting multidisciplinair cliëntgericht gewerkt kan worden met psychotici. Hij gebruikt daarvoor de benadering volgens Prouty en legt die nog eens uit. Het geheel doet bij deze expert te ‘indelerig’ aan en bevat niets nieuws.
De mij toegestane ruimte is helaas te beperkt om ook nog de zes bijdragen onder ‘Wijsheid is vorming’ (deel IV) en ‘Wijsheid is verruiming’ (deel V) te bespreken. Het gaat om bijdragen over opleiding (Gundrum), therapie-ervaring (Coppens), zelfonderzoek (Adams), bemiddeling (Jennen), gespreksgroepen met slachtoffers van mensenhandel (Swinnen en Vandepitte) en empathie in de geneeskunde (Leijssen). In het laatste hoofdstuk, over opkomst, ondergang en wederopstanding van het onderzoek, begint Takens met de geschiedenis ervan. Hij onderscheidt drie perioden: de tijd van opkomst en bloei van het onderzoek in de cliënt-centered psychotherapie (1942-1967). Dan de periode van windstilte en bezinning die ook een tijd was van bloei en differentiëring in de praktijk (1967-1984). En ten slotte de tijd van opleving of zelfs wederopstanding van het onderzoek (1984-2004). Hij eindigt met een blik op de toekomst, zoals Lietaer dat ook steeds gedaan heeft. En evenals de emeritus wil hij ondanks veel frustraties open naar de toekomst blijven kijken. De aanbevelingen die Lietaer deed in zijn publicaties tussen 1984 en 2003 worden door Takens geheel onderschreven: meer onderzoek en meer theoretische doordenking; meewerken aan schooloverstijgende theorievorming over psychotherapie; een plaats innemen in de integratieve beweging; meer nadruk op het procesonderzoek; de eigen professionele identiteit en expertise duidelijker naar buiten brengen. Hij pleit daarnaast ook voor ander onderzoek, waarvan hij aanneemt dat het meer consanguin is met de eigen therapieschool zoals onderzoek naar zelfexploratie en hechtingsstijl. De betekenis van de emeritus wordt in een slotparagraaf nog eens kernachtig uit de doeken gedaan.
Alles bijeen is dit een boek dat karakteristiek is voor de categorie ‘vriendenboeken’; het wil gelezen worden als een dierbare herinnering aan en een waardering van een periode van werkzaamheid van een hooggeachte collega. Het bevat geen diepgravend werk en zal zeker in cursussen gebruikt gaan worden. Maar het is ook duidelijk meer dan alleen een sentimenteel monument ter ere van de scheidende hoogleraar. Verschillende opstellen en uitgebreidere artikelen laten aspecten oplichten die niet zo gemakkelijk in de gangbare tijdschriften aan de orde zouden zijn gekomen. Mijn kanttekeningen vanuit de eerste blik blijf ik nog herkennen. Maar de balans opmakend, zou ik eenderde van de bijdragen niet hebben willen missen terwijl ik van nog eenderde met belangstelling kennis heb genomen. Dat is voor de samenstellers een goed resultaat te noemen. Positief is ook dat het boek een beeld geeft van de diepte en breedte van de invloed van Lietaer in en ook buiten het terrein van de psychotherapie in engere zin. En dat is zeker een van de bedoelingen van een liber amicorum.