Ondanks de late aankondiging bezochten ruim 150 belangstellenden deze studiedag. Aansluitend bij het thema was er extra aandacht besteed aan de aankleding. Aan de toegangsdeur van de aula werd verwezen naar de spelkamer met poppenhuis, in de pauzes liep een acteur tussen het publiek en in de map met samenvattingen van de lezingen lag een vouwblaadje. Van mij mochten er wel meer van deze speelse accenten geweest zijn.
Nicole Vliegen (Centrum voor kinderpsychotherapie, KU Leuven) opende de studiedag met een inleiding ‘Psychotherapie: een spel voor twee spelers.’ Vanuit de vaststelling dat kinderen altijd en overal spelen, alleen of met anderen, thuis en buitenshuis, met speelgoed of met dingen die ze daarvoor gebruiken, stond ze stil bij de essentie van (verbeeldend) spel. Aan de hand van Winnicott werden de transitionele kenmerken van het spel als brug tussen de interne en de externe wereld naar voren gehaald. Inhoudelijk betekent dit dat kinderen al spelend kunnen oefenen met de fasespecifieke relatiemodi, zoals rivaliteit, en thema’s als agressie en seksualiteit, met de daaraan verbonden gevoelens en nieuwe zelfbeelden. Aansluitend op deze ontwikkelingsgerichte visie lichtte spreekster de therapeutische betekenis van spel verder toe. Spel is een medium bij het ontdekken en ontsluiten van de interne wereld van het kind in therapie en in dit opzicht is spel een gedramatiseerde projectieve techniek. Spelen (of niet tot spel komen) gebeurt in aanwezigheid van een therapeut en heeft in essentie een communicatief aspect. De kindertherapeut kan hiertegenover een scala van posities innemen: van ruimte bieden om te spelen en met weinig woorden aanwezig zijn tot actief meespelen en gericht nieuwe betekenissen en spellijnen aanreiken. Vliegen wees terecht op de parallel in de houding die een therapeut tegenover de verhalen van volwassen cliënten kan aannemen. Ook dan kan er immers een spanningsveld zijn tussen het blootleggen van betekenissen en het creëren van nieuwe betekenissen. Het therapeutisch omgaan met spel vraagt een grote flexibiliteit van de therapeut. Spreekster illustreerde aan de hand van twee contrasterende observatiefragmenten van ouder-babyinteracties hoe de capaciteit tot spelen zich in een relationele context ontwikkelt. Speelsheid in die interactie is van cruciaal belang. Te vaak is de interactiestijl van ouders te sterk op de realiteit gericht, bijvoorbeeld: ‘Eten is eten en niet spelen’. Bovendien wordt kinderspel door volwassenen soms gezien als iets wat kinderen op zichzelf moeten doen, terwijl volgens Vallino het spelen van ouders met hun kinderen de manier is om de kinderlijke zijnswijze te erkennen.
Het onvermogen van volwassen cliënten om te spelen is merkbaar in niet speels kunnen omgaan met woorden, beelden en ideeën, waardoor ook vrij associëren in therapie bemoeilijkt wordt. Algemener zijn het precies die creatieve elementen, zoals onverwachte verbanden kunnen leggen, die aan de basis liggen van culturele expressies en vernieuwende wetenschappelijke activiteit. In haar inleiding gaf Vliegen op een aangename manier de aanzet voor de studiedag zonder te vervallen in een academisch overzicht. Hoewel in hoofdzaak gericht op een publiek van kindertherapeuten bood zij veel aanknopingspunten voor het werken met volwassenen.
In de lezing ‘Te ernstig om te spelen? Een hoogbegaafde “autistische” kleuter in speltherapie’ van Martine Sucaet (CGG, Leuven) werden de toehoorders op een levendige wijze meegenomen naar de spelkamer. Spreekster opende haar verhaal met een citaat van Winnicott, die reeds in 1946 het vermogen tot spelen niet als een vaardigheid maar als een vermogen in ontwikkeling zag. In normaal verbeeldend spel wordt de interne wereld op een creatieve, lustvolle en ontspannende wijze ontsloten. Defensief spel kan echter zowel de vorm aannemen van pure driftontlading als van reactieformatie zonder meer. Dit laatste werd duidelijk in het spel van de vierjarige Bavo. Sucaet liet zien hoe zij op basis van de observaties uit verschillende bronnen tot hypothesen komt, in een proces dat getuigt van diagnostische ruimdenkendheid en het eenvoudig ’etiketten plakken’ ver overstijgt. In dit proces is er niet alleen aandacht voor de huidige probleemgedragingen van het kind maar ook voor zijn voorgeschiedenis en gezinscontext. Vanuit een psychodynamische visie ontstaan er betekenisgehelen die aanknopingspunten bieden voor de ouderbegeleiding. Zo had Bavo in zijn tweede levensjaar af te rekenen met een aantal veranderingen die door de ouders onvoldoende konden worden gedragen. Spreekster verwees in dit verband naar wat Moran pleasure-oriented flexibility noemt. In de koppigheidsfase, bij de eerste autonomieontwikkeling, is het van belang dat ouders niet te strak gericht zijn op realiteit. Wanneer ze op flexibele wijze voeling kunnen blijven houden met de driftmatigheid van hun kind, dan leert het om te gaan met de onvermijdelijke frustraties die met opgroeien gepaard gaan. In de onderzoeksfase brengt de therapeute samen met Bavo een potentiële ruimte tot stand waarin de logica van de realiteit niet meer het alleenrecht heeft. Stap voor stap wordt duidelijk waarom de problematiek van dit jongetje begrepen kan worden als een autistic post-traumatic developmental disorder, beschreven door Reid. Op basis hiervan wordt gekozen voor een individuele speltherapie met ouderbegeleiding. In haar therapeutische opstelling laat Sucaet zien dat ze zowel het denken van Ferro als van Stern, Winnicott, Alvarez en anderen weet te integreren. Aan de hand van enkele goedgekozen dia’s van scharniermomenten in de therapie bood ze de toehoorders de kans om letterlijk mee te kijken naar het ontwaken van Bavo’s spel en het terugvinden van zijn speelsheid. Deze lezing was niet alleen een goed, toegankelijk verhaal maar ook een buitengewone illustratie van de kracht van psychodynamische therapie. Jammer dat het parallelproces van de ouderbegeleiding niet uitgebreider aan bod kon komen.
De volgende spreekster, de Britse Monica Lanyado, is bekend door haar met Anne Horne geschreven handboek voor psychoanalytische therapie met kinderen en jongeren. Anders dan aangekondigd, kreeg haar lezing de titel ‘The playful presence of the therapist: “antidoting” defenses in the therapy of a late adopted adolescent patient’. Eerst schetste ze de historische achtergrond van de kinderpsychoanalyse en de psychoanalytische therapie met kinderen in Groot-Brittannië. De polemiek tussen pioniers Anna Freud en Melanie Klein leidde tot een verregaande splitsing en twee opleidingen. Pas nadat de opleiding door de British Association of Psychotherapists was gestart, konden de onderlinge verschillen overstegen worden en werd recht gedaan aan de zogenaamde independents, met Winnicott als prominentste vertegenwoordiger. Belangrijk is volgens Lanyado dat therapeuten van hun opleiding een ‘Opper-ik-opdracht’ meekrijgen die hen aanzet tot loyaliteit aan het vermeende rechte pad en die een creatievere, speelsere of intuïtievere interventie van de therapeut belemmert. En voor die speelsheid hield Lanyado een pleidooi. Volgens haar zijn plezier en humor in het psychoanalytische werk soms ver te zoeken. Plezier krijgt dan te exclusief een manische of defensieve betekenis terwijl het juist een essentieel menselijke dimensie is. Zij is van mening dat het vooral de getraumatiseerde en verwaarloosde kinderen zijn die de therapeut laten twijfelen tussen intuïtiever gestuurde interventies en het vermeende rechte analytische pad.
Als een kind in zijn vroege jeugd wordt verwaarloosd, krijgt het een dwingende behoefte voor iemand bijzonder te zijn, bij voorkeur – volgens Lanyado – in een relatie van twee personen. In therapie uiten verwaarloosde of misbruikte kinderen die behoefte vaak door de therapeut te testen, hem voor schut te zetten, belachelijk te maken of, in de woorden van Bollas, in absurde situaties te brengen. Zo proberen ze de intuïtievere of spontanere kant van de therapeut te exploreren. Spreekster illustreerde dit met een aangrijpende casus van Gail, een pubermeisje met een problematische voorgeschiedenis, dat op achtjarige leeftijd werd geadopteerd. Lanyado beschreef hoe haar speelse aanwezigheid als therapeut in en door het samenspel met het meisje ontgiftend werkte. Zij gebruikt de metafoor van ‘ontgifting’ omdat de destructieve vroegkinderlijke ervaringen die zich in de interne wereld hebben gevestigd niet weggenomen maar wel van hun pijnlijke lading ontdaan kunnen worden. Dit proces komt pas op gang wanneer de therapeute na een zorgvuldig afgestemde empathische onderhandeling op een gedoseerde manier verwoordt wat er in het spel zichtbaar wordt.
Lanyado deed verslag van een cruciale sessie in de therapie waarin ze aan den lijve diende te ervaren hoe het voor haar cliëntje was om als horend kind van twee dove ouders buitengesloten te worden en zich onbegrepen te voelen. In die sessie kon de therapeute aansluiten bij de fundamentele behoefte van Gail om zich gehoord en gezien te voelen in haar diepste zelfbeleving, omdat het meisje de kans kreeg om de therapeute als persoon te ervaren. Dit is een illustratie van hoe een op het eerste gezicht onorthodoxe interventie getransformeerd kan worden tot een therapeutisch werkzaam moment of meeting (Stern). Het komt er volgens Lanyado op aan om de psychoanalytische techniek voor elke cliënt in de loop van het therapeutische proces op maat te snijden. In de gepresenteerde casus werkte vooral de speelsheid van de therapeute faciliterend voor de verbale communicatie en het naar voren halen van fundamentele belevingen van vroegkinderlijke traumatisering. Lanyado bracht haar verhaal met een grote openheid. Haar manier van werken doet herkenbaar-vertrouwd aan, maar toch vond ik haar reflecties niet zo innoverend. Soms laat ze daarin een bijna verontschuldigende ondertoon doorklinken. Misschien is de psychodynamische kindertherapie hier, minder dan in Groot-Brittannië, getekend door de historische polemiek die door Lanyado werd beschreven. De voormiddag werd afgesloten met een korte discussie.
VVPT-voorzitter Mark Kinet opende de namiddag met enkele verenigingsmededelingen. Met gepaste trots verwees hij onder meer naar de kersverse website www.vvpt.be en naar de reeks ‘Psychoanalytisch Actueel’ bij uitgeverij Garant. Het VVPT-bestuur maakt duidelijk werk van de communicatie met haar leden én met een ruimer publiek, getuige de bijdrage in De Standaard, aansluitend op de studiedag.
Irene Mettrop is stafmedewerker van de afdeling kinderen en jeugd van het Nederlands Psychoanalytisch Instituut in Utrecht. Zij werkt als psychoanalytica met kinderen, jeugdigen en volwassenen. Haar bijdrage begon met een autobiografisch geïnspireerd sprookje. Met een beroep op Plato en Aristoteles stelde zij vast dat het belang van het kinderspel voor het volwassen leven reeds in de klassieke oudheid bekend was. Vijf vignetten illustreerden hoe het kinderspel in het werken met volwassenen verschijnt en wat daaruit als relevant kan worden afgeleid voor de leefwereld van het groot-geworden-kind-in-therapie. Wanneer ‘doen alsof’ in het kinderspel te weinig plaats kreeg, anders gezegd: wanneer de pretend mode (Fonagy) onvoldoende aan bod kwam, blijft de volwassene soms vastzitten in de equivalent mode met een overmatige gerichtheid op de realiteit en het onvermogen speels om te gaan met driftmatigheid en angsten. Soms heeft een volwassene in zijn problematische kinderjaren aansluiting gevonden bij andere volwassen hechtingsfiguren of via leeftijdgenoten kunnen proeven van een speelsere omgang. In therapie kan daar dan bij aangesloten worden. Bij een cliënte die moeite had met het moederschap gaf spreekster aan hoe ze via de wensen van de kinderen kon aansluiten bij het kind in de volwassene. Zo baande zij de weg voor een adequater functioneren van de moeder én voor de autonomie van de kinderen. Mettrop illustreerde hiermee hoe de analytische relatie tevens een symboolrelatie is waarin overdracht gezien kan worden als een soort doen-alsof. Verder wees ze op het belang van holding voor de ontwikkeling van het spel. Zij sloot aan bij het gedachtegoed van Fonagy over de ontwikkelingsstappen in het spel en benadrukte het belang van mentalisatie en empathie in het proces van betekenisverlening. Mettrop bevestigde in haar bijdrage haar reputatie als vlotte spreekster. Zij bracht een klinisch rijke lezing die theoretisch naar mijn gevoel nét iets te anekdotisch was.
Naar goede gewoonte eindigt een VVPT-studiedag met een vreemde eend in de bijt: een auteur, een cultureel antropoloog of, zoals deze keer, een filosoof: Lieven De Cauter. Uit respect voor de buitenlandse gaste sprak hij in het Engels. Hij structureerde zijn verhaal volgens het hegeliaanse dialectische paradigma en stond bij wijze van these stil bij de vraag waarom mensen spelen. Deze vraag is moeilijk te beantwoorden omdat ze van dezelfde orde is als vragen naar het waarom van de kunst en de zin van het leven. Spelen is typisch menselijk gedrag dat verschillende functies kan hebben maar in wezen doel op zichzelf is: doelgericht gedrag zonder een doel. Spreker omschreef de essentie van het spel en speelsheid door te verwijzen naar het esthetische en het imaginaire. Spelen is volgens de cultureel-antropoloog Levi-Strauss de tegenhanger van rituelen. Als antithese werkte De Cauter de gedachte uit dat de alomtegenwoordige role playing en reality games – zoals in televisieformats als De Mol en Expeditie Robinson of in films zoals The Game – eigenlijk psychotische spelen zijn. De grens tussen realiteit en fictie is er compleet vertroebeld en met de voor het spel essentiële pijlers als speelveld, spelers en regels wordt een loopje genomen. Zo worden regels bijvoorbeeld veranderd om het spel te ontregelen en is er van fair play geen sprake meer. Als synthese, ten slotte, zag spreker de ‘heterotopie’ (letterlijk: andere plaats) van Michel Foucault als de plaats van het spel in de cultuur. Deze tijd-ruimte of sfeer verschilt van het economische en politieke domein. De Cauter ging voor de verdere uitwerking van zijn stelling te rade bij de Griekse oudheid. Heteropie is een ruimte van bemiddeling tussen privé en publiek, natuur en cultuur, het rijk van de levenden en dat van de doden, tussen de regels van de moraal en de ongeregeldheid van het verlangen, en tussen het reële en het symbolische en dus is de heterotopie de plaats van het imaginaire. Dit houdt in dat de heterotopie door het spel wordt gekenmerkt en dat het spel ‘heilig’ is omdat het letterlijk verbonden is met de holy days waarin de economische activiteiten worden opgeschort. De Cauter is een spreker met een prikkelende, enigszins provocerende stijl die zijn publiek in een hoog tempo stof tot nadenken biedt. Ik heb zijn bijdrage ervaren als verademing en relativering van het therapeutische discours en het ‘therapiebedrijf’ in het algemeen. We kregen het gevoel alsof we een bot toegeworpen kregen om verder op te knagen. De afsluitende discussie gaf hiertoe alvast de aanzet.
In zijn geheel vond ik dit een geslaagde studiedag met een goede balans tussen theorie en praktijk en een aangename mix van sprekers uit eigen huis en uit den vreemde. In het publiek miste ik, zoals ook beschaamd opgemerkt door de VVPT-voorzitter, een aantal trouwe studiedaggangers, zijnde de volwassenentherapeuten. Jammer, want ze misten zo de kans om even over het muurtje te kijken en misschien het kind in zichzelf terug te vinden. In het algemeen vond ik qua theoretische uitwerking de winnicottiaanse inspiratie wat overbenadrukt. Bovendien is (kinder)spel uiteraard ruimer dan verbeeldend spel. Last but not least wijs ik nog graag op de ‘onzichtbare’, vlekkeloze, praktische organisatie van de studiedag waarvoor het bestuur als vanouds kon rekenen op Luc Moyson.