De moderne geneeskunde levert schitterende prestaties. De meeste acute ziekten kunnen perfect worden bedwongen. Infecties bijvoorbeeld, kunnen met efficiënte medicijnen worden genezen, of minstens onder controle gebracht. Met gesofisticeerde chirurgische technieken worden onze gebroken botten weer in elkaar gezet. Defecte harten, nieren of longen kunnen worden vervangen, als er tenminste een geschikte donor voorhanden is. Maar dit medische succesverhaal geldt niet voor iedereen die ziek is. Er zijn heel wat chronische lichamelijke aandoeningen, waarvoor geen kant en klare oplossing bestaat. Deze aandoeningen zijn een belangrijk probleem in onze samenleving: naar schatting zou in Nederland ongeveer 10 procent van de jongeren beneden de 18 jaar aan een chronische ziekte lijden (astma, epilepsie, hartafwijkingen, hemofilie, spierziekten, migraine enzovoort). Uiteraard zijn het vooral ouderen die ten prooi vallen aan ziekten met een chronisch verloop als hart- en longaandoeningen, gecompliceerde diabetes, reumatische aandoeningen. Door de toename van de levensduur worden artsen en andere hulpverleners steeds vaker met zulke aandoeningen geconfronteerd en wordt het omgaan met chronische ziekten steeds belangrijker.
Dit ‘Handboek psychologische interventies’ werd geschreven door een schare – overwegend Nederlandse en enkele Vlaamse – auteurs, onder redactie van een groep gz-psychologen verbonden aan de Groningse Universiteit. Het werd mede mogelijk gemaakt door een subsidie van het Fonds Chronisch Zieken. Het boek beantwoordt onmiskenbaar aan een behoefte. Chronische ziekte kan het leven immers totaal overhoop gooien. Ik citeer uit het ‘Woord vooraf’: ‘Een “normaal leven” leiden, alsof je de ziekte niet hebt, is er niet meer bij. Wie zich niet op de juiste wijze schikt, wordt gestraft met klachten. Niet iedereen kan hier even goed tegen. Niet iedereen kan zich zo aanpassen, dat er voldoende gevoel van tevredenheid en welzijn bestaat’ (p. X). Veel chronisch zieken hebben professionele psychosociale hulp nodig. In de eerste plaats is dit de taak van de behandelende arts, maar ook andere hulpverleners zoals (gespecialiseerde) verpleegkundigen, maatschappelijk werkenden, psychologen, fysiotherapeuten en geestelijk verzorgenden kunnen in dit verband goede diensten bewijzen. Zij zijn dan ook de voornaamste doelgroepen van dit boek.
Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel kreeg als titel ‘Verkenningen’ en is algemeen oriënterend van opzet. De stand van zaken op het gebied van psychosociale richtlijnontwikkeling wordt geschetst voor diverse patiëntengroepen in Nederland. De verschillende theoretische perspectieven bij de zorg voor chronisch zieken worden op originele wijze belicht door interviews met enkele gereputeerde psychotherapeuten, die veel ervaring hebben opgedaan met het werken op het grensvlak tussen psyche en soma. Ook de visie van patiëntenorganisaties komt uitvoerig aan bod.
Het tweede deel, ‘Thema’s en interventiemodellen’, is opgebouwd aan de hand van vijf dimensies: de fysieke, de psychische, de relationeel-sociale, de biografisch-existentiële en de experiëntiële dimensie. Uiteraard is dit onderscheid kunstmatig, maar het helpt wel om structuur aan te brengen in de enorme hoeveelheid kennis die op het vlak van psychosociale interventies bij chronisch zieken is verzameld. De invalshoek is hier ‘ziektegeneriek’, dit wil zeggen: niet een bepaalde ziekte, maar bepaalde problemen worden als uitgangspunt genomen om behandelmogelijkheden te beschrijven.
Het derde deel gaat over ‘Ziektebeelden, psychologische interventies en casuïstiek’. Het biedt een integratie van relevante medische en psychosociale informatie, geïllustreerd met uitgebreide gevalsvoorbeelden uit tien verschillende categorieën van ziekten. De psychosociale interventies worden hier op een ‘ziektespecifieke’ manier besproken door therapeuten die werken met kankerpatiënten, patiënten met cardiovasculaire aandoeningen, gastroïntestinale ziekten, nierziekten, multipele sclerose, ziekte van Parkinson, niet-aangeboren hersenletsel, astma en chronisch obstructieve longziekten, diabetes, atopisch eczeem, reumatoïde artritis en fibromyalgie.
Dit boek heeft heel wat sterke kanten. Het brede theoretische perspectief zal hulpverleners met diverse achtergronden en therapeutische oriëntaties ongetwijfeld aanspreken. Een boek als dit biedt dan ook een welkom tegenwicht tegen de al te eenzijdige cognitieve en gedragsgerichte literatuur die de laatste jaren de psychotherapeutische markt overspoelt. De meerwaarde bestaat uit de aandacht die wordt besteed aan de existentiële opgaven voor chronisch zieken, aan belevingsaspecten zoals verlies- en rouwverwerking, aan religieuze en spirituele vragen, aan de herordening van het levensverhaal, aan seksualiteit en intimiteit, en ook aan diverse lichaamsgerichte benaderingen.
Er zijn ook enkele minpunten. De medisch-somatische problematiek wordt hier en daar wat overdreven gedetailleerd uit de doeken gedaan. Was het bijvoorbeeld in het hoofdstuk over nierziekten nodig om de lichamelijke aspecten met röntgenfoto’s te illustreren? Van sommige neurobiologische inzichten, die zeker relevant zijn voor psychosociale hulpverleners, vind ik weinig terug. Het concept ‘sickness behaviour’ wordt niet besproken. Dit begrip is gerelateerd aan immuunactivatie en werpt een belangrijk licht op de diepe malaisegevoelens en de abnormale pijngevoeligheid die bij veel chronisch zieken (met inbegrip van lijders aan fibromyalgie en chronisch vermoeidheidssyndroom) aanwezig zijn.
Tot slot: dit omvattende werk verdient terecht de kwalificatie van ‘handboek’. Het maakt een grote kans om op dit terrein, in het Nederlandse taalgebied, een klassieker te worden. Vanzelfsprekend is het geen boek om in één ruk uit te lezen. De psychosociale hulpverlener die met chronisch zieken werkt en die – bijvoorbeeld naar aanleiding van een klinisch probleem – uitvoerige informatie wil over de beschikbare kennis of handvatten zoekt voor een gefundeerde en praktische interventie houdt dit boek het best in de buurt.