Noordelijke Inspiraties. Congres Vereniging voor cliëntgerichte psychotherapie (VCgP). Meppel, 19 maart 2004

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2004
10.1007/BF03062117

Gehoord

Noordelijke Inspiraties. Congres Vereniging voor cliëntgerichte psychotherapie (VCgP). Meppel, 19 maart 2004

René StommelContact Information

(1) 

Samenvatting  Misschien is cliëntgerichte psychotherapie van hoofdstroom aan het evolueren tot een spécialité. Voor fijnproevers. Tot op zekere hoogte is deze ontwikkeling vergelijkbaar met die van de psychoanalytische psychotherapie, zowel in de omvang (ledental) als in differentiatie. De cliëntgerichte psychotherapie heeft zich gedifferentieerd in een klassieke non-directieve of persoonsgerichte, een experiëntiële, een interactionele en, laatstelijk, een stoornisgerichte exploratieve stroming. Als spécialité zal de cliëntgerichte psychotherapie – evenals de psychoanalytische psychotherapie – waarschijnlijk van beduidende invloed blijven.
drs. I.H.M. stommel, klinisch psycholoog-psychotherapeut, is onder meer werkzaam als opleider gz-psychologie, klinische psychologie en psychotherapie bij GGZ Eindhoven en het Consortium postuniversitaire psychologieopleidingen Eindhoven.

Misschien is cliëntgerichte psychotherapie van hoofdstroom aan het evolueren tot een spécialité. Voor fijnproevers. Tot op zekere hoogte is deze ontwikkeling vergelijkbaar met die van de psychoanalytische psychotherapie, zowel in de omvang (ledental) als in differentiatie. De cliëntgerichte psychotherapie heeft zich gedifferentieerd in een klassieke non-directieve of persoonsgerichte, een experiëntiële, een interactionele en, laatstelijk, een stoornisgerichte exploratieve stroming. Als spécialité zal de cliëntgerichte psychotherapie – evenals de psychoanalytische psychotherapie – waarschijnlijk van beduidende invloed blijven. Een voorbeeld van deze blijvende invloed is het Handboek integratieve psychotherapie (Trijsburg, Colijn, Collumbien & Lietaer, 1998–2003), waarin een relatief groot aantal publicaties van de hand is van auteurs van de cliëntgerichte oriëntatie.

Empirische ondersteuning van de cliëntgerichte psychotherapie wordt geleverd door voor de methode positief uitvallend effectonderzoek (Lambert, 2004), maar ook door wereldwijd onderzoek onder 5.575 therapeuten in de geestelijke gezondheidszorg naar wat zij als hun belangrijkste methodische referentiekader beschouwen. Circa 10% van de respondenten ziet zichzelf als exclusief cliëntgericht1 Twintig procent noemt zich mixed client-centered: cliëntgericht gecombineerd met vooral psychoanalytische, cognitieve of systeemmethoden (Elliott, Orlinsky, Klein, Amer & Partyka, 2003). Niet minder dan 30% van de psychotherapeuten beschouwt zich dus in mindere of in meerdere mate als cliëntgericht.

De jaarlijkse VCgP-congressen hebben meestal tussen de 250 en 300 deelnemers. Dit jaar werden er veel minder bezoekers verwacht omdat het congres gepland was tussen twee grootschalige cliëntgerichte internationale congressen in Nederland en Vlaanderen, het wereldcongres van de cliëntgerichte oriëntatie in de zomer van 2003 te Egmond aan Zee en het Internationale psychotherapiecongres over ‘The wisdom of the client-centered experiental orientation’, zomer 2004 te Leuven. Daarom werd gekozen voor een intiemere opzet. De zogenoemde Regionale commissie Noord van de VCgP werd uitgenodigd om in het Noorden een congres te organiseren. Dat congres is een intieme bijeenkomst geworden met 100 deelnemers, vooral uit de noordelijke contreien. Klein bleek fijn, niet in het minst door de voortreffelijke faciliteiten van de congreslocatie en de streeploze organisatie. Het thema van het congres was ‘Noordelijke inspiraties’. In mijn associatiewereld horen bij het Noorden onder andere ‘koud’ en ‘dicht’, zoals ‘warm’ en ‘open’ – en dus inspiratie – passen bij het Zuiden. Ik sluit niet uit dat de Regionale commissie Noord juist voor het thema heeft gekozen om dergelijk stereotype aan de kaak te stellen. Terecht, zo bleek. Tijdens de wandeling van het station naar de congreslocatie werd ik verrast door een overdadige en volop in bloei staande camelia, terwijl die in mijn tuin, 200 kilometer zuidelijker, nog maar net in de knop stond. Wat voor de camelia gold, ging mutatis mutandis ook op voor de inhoud van het congres: verrassend geïnspireerd, niet in het minst door veelvuldige excursies van de sprekers naar letterkunde en poëzie, muziek en in een enkel geval zelfs beeldende kunst.

Bij de opening sprak Carla van der Moolen, psycholoog-psychotherapeut, over boosheid, onder andere boosheid over alle beperkingen die op dit moment aan de psychotherapie worden opgelegd. Deze boosheid leverde de inspiratie om dit congres te organiseren. De eerste plenaire lezing werd gehouden door Geneviève Colsoul, licentiaat psychologie, als psychotherapeute werkzaam in eigen praktijk en de Dienst voor geestelijke gezondheidszorg Vlaams Brabant Oost. Onder de titel ‘De onderstroom die niemand ziet; een verhaal over mijn denken als therapeute’ gaf zij een zeer informatief en helder exposé over de behandeling van cliënten met een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. De grote gemene deler in haar behandeling van deze moeilijke doelgroep zijn de rogeriaanse basisvoorwaarden, waaruit zij de onvoorwaardelijke positieve acceptatie (bij Linehan terugkerend onder het label ‘validering’) lichtte als de ultieme voorwaarde. Juist de borderlinecliënt verwacht de onvoorwaardelijke acceptatie niet en test deze dan ook bij herhaling uit, wat vraagt om exploratie. In overeenstemming met de meeste collega's van cliëntgerichte huize maakte zij korte metten met Rogers’ oorspronkelijke claim dat de basisvoorwaarden behalve noodzakelijk ook voldoende zouden zijn. Colsoul ging in het bijzonder in op de hedendaagse inzichten over hechting, vanaf Bowlby via Ainsworth, Kaplan en Main tot en met Fonagy. Zij werkte vervolgens het thema ‘mentaliseren’, het proces waarlangs de persoon leert beseffen dat de geest de beleving van de wereld medieert, als volgt uit:
1.  men leert gedrag (van zichzelf en van de ander) begrijpen als mentale toestand;
2.  representaties worden opgevat als alternatieve, mogelijke indrukken in plaats van als noodzakelijke;
3.  de representaties kunnen veranderen, al naar gelang hun context.

Voor de cliëntgerichte toehoorders was van belang dat de spreekster het verschil toelichtte tussen mentaliseren en ervaren in de zin van experiencing. Bij mentaliseren gaat het veel meer om cognitieve inhouden dan bij experiencing het geval is. Mentaliseren bevat naast intra- ook interpersoonlijke aspecten en heeft uitdrukkelijk betrekking op de verbinding tussen innerlijk en gedrag. De ontwikkelingsstap naar mentaliseren wordt normalerwijs genomen in de vroege jeugd en vormt zich vanuit de verbinding die de persoon via ingewikkelde linguïstische processen realiseert tussen de mentale gebeurtenissen. Daarvóór beschouwde het kind deze gebeurtenissen ofwel als loutere equivalenten van gebeurtenissen in de fysieke realiteit ofwel als van de fysieke realiteit losstaande fantasie. Het is deze verbinding die borderlinecliënten niet of lacunair hebben leren maken, ofwel als gevolg van een stoornis in de zelfontwikkeling die te wijten is aan inadequaat spiegelen door de verzorgende volwassene, ofwel als gevolg van traumata. Colsoul bood haar publiek zeer aansprekende klinische vignetten van mislukte mentalisering volgens beide typen aan. Hoe onbegrijpelijk het gedrag van de borderlinecliënt zich ook aandient, voor de therapeutische praktijk moet het axioma zijn dat het de taak van de therapeut is om dit gedrag te leren (learning én teaching) begrijpen. Voor de borderlinecliënt is de therapiesituatie onbegrijpelijk: vanuit zijn of haar prementalistische kennis van de wereld is het naast elkaar kunnen zien van meerdere werkelijkheden of waarheden, vanuit verschillende perspectieven, ondoenlijk. Om deze reden is het aangewezen om uitleg te (blijven) geven over de stoornis en over de wijze waarop de therapeut deze samen met de cliënt denkt aan te kunnen pakken. Ten derde vraagt de behandeling om zorgvuldige en volhardende hantering van de overdracht, die natuurlijkerwijs aanstuurt op reënscenering van de defectueuze spiegeling of op herhaling van trauma. Met een knipoog naar de spreekster moet ik melding maken van haar moeite met de tijdsgrens: op last van dagvoorzitter Marijke Baljon moest zij haar lezing (helaas) drastisch inkorten, de tijd was op.

De tweede spreekster was Heleen van Praag, vrijgevestigd psychotherapeut, die de toehoorders onder de titel ‘Vliegbewegingen’ vergastte op een voorlezing van eigen poëzie: veel nauwkeurige observaties, zoals van een cliëntgerichte, en dus fenomenologisch getrainde, psychotherapeut verwacht mag worden. Poëzie die intiem was, inspirerend en toegankelijk genoeg om er bij de voorlezing direct van te kunnen genieten. Een beetje à la Judith Herzberg.

De dag werd vervolgd met acht parallelsessies, waarvan de congresgangers er elk twee konden volgen. Ik koos voor Peter Vroegop, die na een loopbaan als klinisch psycholoog in een algemeen ziekenhuis nu werkzaam is als vrijgevestigd psychotherapeut en docent. Zijn sessie had als thema ‘Inspiraties vanuit de fysica'. Ik geef een korte impressie die geen recht doet aan alle informatie die de spreker zijn gehoor meegaf. Niet onverwacht oriënteerde Vroegop zich op bevindingen uit de kwantumtheorie, in het bijzonder op de opvattingen van Niels Bohr op het geruchtmakende Solvay-congres, dat in 1927 te Brussel werd gehouden. Bohr zag zich, tot ongenoegen van Einstein, genoodzaakt om vraagtekens te plaatsen bij de natuurwetenschappelijke uitgangspunten van lokaliteit en causaliteit. Hiermee kwam de weg vrij, ook in de ogen van de spreker, voor speculatieve theorieën met begrippen als hyperruimte en multidimensionaliteit. Ik kon spreker niet helemaal volgen. Naar ik begrepen heb, vormen de begrippen hyperruimte en multidimensionaliteit de basis voor de volgende gedachtegang van Vroegop: we beschikken met ons driedimensionale – of als we de tijd ook als dimensie opvatten – vierdimensionale begrip van de wereld slechts over een armzalige representatie van de werkelijkheid. Vanuit het idee dat er meer dan deze vier dimensies zijn, opent zich de weg voor verklaringen van verschijnselen die ons nu als onbegrijpelijk voorkomen. Bij zulke verschijnselen denkt Vroegop in het bijzonder aan intentionele beïnvloeding: alleen al door te denken aan verschijnselen die de een bij de ander zou willen opwekken, zouden zulke verschijnselen feitelijk opgewekt kunnen worden. Je zit in de schouwburg en je wilt dat degene die voor je zit, omkijkt: dat wil dan wel eens gebeuren. De verklaring voor zulke verschijnselen zou gezocht moeten worden in door intentie – door hersenactiviteit – opgewekte, maar natuurkundig in ons beperkte drie- of vierdimensionale denkraam nog niet aangetoonde of niet aantoonbare elektrische velden, die door de één uitgezonden en door de ander ontvangen worden. Het moge duidelijk zijn dat psychologen en psychotherapeuten met een theorie als deze erg gebaat zouden kunnen zijn: zij zou een natuurwetenschappelijk fundament bieden voor hun beïnvloedingsstrategieën. Onder het gehoor tekenden zich, globaal gezien, twee stromingen af: de sceptici en de ruimen van geest. De laatstgenoemden legden met enthousiasme verbindingen met bevindingen volgens onder andere boeddhisme en spiritualiteit. De eersten vroegen zich bijvoorbeeld af wat de huidige wetenschappelijke status is van deze inmiddels tamelijk oude inzichten van de natuurwetenschap: je hoort er tegenwoordig nog maar weinig van. Het is jammer dat het onderzoek dat Vroegop zelf heeft ondernomen over ‘intentionele beïnvloeding’ als gevolg van praktische problemen onvoltooid is gebleven.

Voor een tweede parallelsessie heb ik helaas geen keuze kunnen maken uit het boeiende aanbod, en wel omdat ik er zelf een gaf. Een paar zinnen daarover. De titel was ‘Inspiratie en narcisme van de persoonsgerichte psychotherapeut’. Mede op grond van een analyse van de rol van de psychotherapeut in 1900, door Louis Couperus beschreven (Couperus, 1901-1903, 1991), was de vraag die ik mijzelf en mijn toehoorders stelde: hoe te denken over de rogeriaanse basiscondities, in het bijzonder authenticiteit en acceptatie, precies in hun aspect van conditie. Kun je met andere woorden authentiek zijn, zowel jezelf als de ander accepteren, bij wijze van voornemen of eis aan jezelf? Is dat niet wat elders beschreven is als dubbele binding? Ik besprak mijn twijfels over het vermogen van therapeuten, zelfs van cliëntgerichte therapeuten, om 100% authentiek en onvoorwaardelijk accepterend te zijn, en wees op de ten minste partiële dubbele binding waarmee ze zichzelf belasten.

Inhoudelijk werd het congres besloten met een lezing van emeritus hoogleraar Alex Kalverboer, indertijd actief in de experimentele klinische psychologie, heden ten dage beeldend kunstenaar. De titel luidde ‘De tussenruimten, inspiratie uit het dagelijkse leven en de kunst'. Tussenruimte is, als ik het goed begrepen heb, de ruimte tussen figuur en achtergrond, het nog onbepaalde gebied waaruit zich figuur en achtergrond losmaken. De toehoorders werden getrakteerd op een muzikaal experiment, bestaande uit drie fragmenten. In het eerste was de figuur, het thema, goed herkenbaar, in het tweede werd de leadpartij van het solo-instrument overstemd door gevarieerd achtergrondlawaai en in het derde wisselden voor- en achtergrond telkens van positie. De ware, althans geoefende kunstenaar onderscheidt zich van de amateur door zich niet al te vroeg zorgen te maken over de figuur, maar zijn vakmanschap vooral op de achtergrond te richten. De figuur zal dan de gelegenheid krijgen om zich in een langdurend proces van afstand nemen, objectiveren en subjectiveren aan de achtergrond te ontworstelen. Volgens Kalverboer laat deze procesgang zich goed herkennen in de empathie, met als risico dat het empathische begrip, net als het kunstwerk, nooit afkomt. Met instemming citeerde hij een bon mot van zijn voormalige Groningse collega Van den Hoofdakker: ‘Empathie is de eigenschap om te weten wanneer je ermee moet ophouden’. Zo'n moment laat zich als het ware lezen als een ‘contract met de realiteit’. Veel belangrijke beslissingen worden genomen zonder al te veel theorie, denk maar aan de keuze van een huwelijkspartner.

Te veel theorie kan handelen voor de voeten lopen en stelt de figuur letterlijk en figuurlijk voor de achtergrond. Psychoanalyse, in zijn oorspronkelijke deterministische opzet althans, lijdt aan dit euvel. Hetzelfde kan het geval zijn met al te uitgesproken ‘theorieën’ over de consequenties van handelen in het algemeen en van therapeutisch ingrijpen in het bijzonder. Zo wordt in de Verenigde Staten goede geestelijke gezondheid wel eens geïdentificeerd met een hoge mate van sociabiliteit, met welke maat Oost-Groningers collectief als geestelijk ongezond uit de boot vallen. Volgens Kalverboer hebben zowel cliëntgerichte therapie als gedragstherapie betere papieren dan de psychoanalyse als het gaat om het hanteren van de tussenruimte, omdat in deze beide de theorie niet vooruitloopt aan de observatie maar ‘slechts’ instrument is in reflectieve evaluatie.

Het congres werd afgesloten met een terugblik door het derde lid van de congrescommissie, Zwaan Lucas, die onder bijval van de zaal sprak van een geslaagde congresdag. Ik vond dat ook. Ik kom terug op de inleiding, waarin ik sprak van de dynamiek tussen ‘inspiratie’ en ‘Noordelijk’, warm en open versus koud en dicht. Het is die dynamiek die voor mij het echte thema was. In mijn – en niet alleen maar mijn – optiek was de klassiek-rogeriaanse therapie te eenzijdig ‘open en warm, en ik stel vast dat de modernere differentiaties van de cliëntgerichte methode deze eenzijdigheid te boven zijn gekomen: óók de ‘koude en geslotenheid’ van diagnose, stoornisspecificiteit en empirie hebben in de mainstream cliëntgerichte psychotherapie hun plaats verworven. Alsof hij een klassiek-rogeriaanse schilder was, stelde Jaap Hillenius zijn leven in dienst van het zelfgekozen artistieke ideaal om steeds onbevangener te kijken en daarvan in zijn schilderijen verslag te doen. Een tragische onderneming. Sympathieke man, maar zijn werk overtuigt niet, aldus Van der Wal (Van der Wal, 2004). Inspiratie kan het niet stellen zonder beperking, je moet van ophouden weten. Aldus, in parafrase, nog maar eens wat ik hierboven aanhaalde van Rudi van den Hoofdakker.

Ten slotte waren er de bedankjes en de bloemen, in dit geval van de voorzitter van de VCgP, de heer Henk Hanekamp. De toehoorders die ik achteraf sprak, waren zeer te spreken over de kwaliteit van de lezingen, óók in experiëntieel opzicht, en, wat wisselender, over die van de workshops.


Literatuur

Couperus, L. (1901-1903, 1991). De boeken der kleine zielen. Amsterdam/Antwerpen: L.J. Veen.
 
Elliot, R., Orlinsky, D., Klein, M., Amer, M., & Partyka, R. (2003). Professional characteristics of humanistic therapists: Analyses of the collaborative research network sample. Person-centered & Experiential Psychotherapies,3, 188-203.
 
Lambert, M.J. (2004). Bergin and Garfield's Handbook of psychotherapy and behavior change (5th ed.). New York: John Wiley & Sons.
 
Trijsburg, W., Colijn, S., Collumbien, E., & Lietaer, G. (red.) (1998–2003). Handboek integratieve psychotherapie. Utrecht: De Tijdstroom.
 
Wal, G., van der (2004). Steeds dichter bij het onbevangen kijken. NRC Handelsblad, 26 maart.
 

1 In de studie is sprake van ‘humanistisch’; dit komt in hoofdzaak overeen met wat in Nederland bekend staat als cliëntgerichte psychotherapie.
Naar boven