Pim Cuijpers, hoogleraar klinische psychologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en tevens werkzaam bij het Trimbos-instituut, is bekend door zijn publicaties over bibliotherapie en het cursusmodel als laagdrempelige psychologische behandelvormen voor mensen met depressieve klachten. Hij is een belangrijke motor achter invoering van dergelijke cursussen in de GGZ in Nederland en evaluatie van hun effecten. Ook voor mensen met een chronische (lichamelijke) ziekte, die extra risico lopen om somber of zelfs depressief te worden, ontwikkelde hij een cursus. Samen met Barbara van Osch publiceert hij nu het cursusboek voor deze groep. Met deze cursus is de nodige ervaring opgedaan in verschillende GGZ-instellingen. Een opmerkelijk initiatief, omdat in de GGZ doorgaans weinig belangstelling bestaat voor de psychische gevolgen van somatische ziekten en aandoeningen.
1. | de psychosociale gevolgen van chronische ziekte; |
2. | oorzaken van stemmingswisselingen; |
3. | stress, ontspanning en chronische ziekte; |
4. | nut van en knelpunten bij het ondernemen van plezierige activiteiten; |
5. | leren omgaan met de beperkte energie en andere beperkingen; |
6. | opsporen van negatieve denkpatronen; |
7. | doorbreken van negatieve denkpatronen; |
8. | assertief omgaan met onbegrip van anderen; |
9. | omgaan met afhankelijkheid en vragen van hulp; |
10. | vasthouden van inzichten en vaardigheden in de toekomst. |
Psycho-educatie is een belangrijk onderdeel van de cursus. De voorbeelden en vignetten die de informatie verlevendigen, hebben betrekking op verschillende chronische aandoeningen. Dit betekent dat vooral algemene (ziektegenerieke) aspecten aan bod komen en dat ziektespecifieke aspecten onderbelicht blijven. Theoretisch gezien is de cognitief-gedragsmatige visie de leidraad voor de cursus. De cognitief gedragstherapeut zal dan ook veel bekend materiaal in dit cursusboek aantreffen, bijvoorbeeld de bekende G-schema's om gedachten en gevoelens in kaart te brengen en te bewerken. Ook de nadruk op het ontwikkelen van vaardigheden en het veranderen van cognities en gedrag zijn kenmerkend voor een cognitief-gedragstherapeutische aanpak.
De beschreven opzet en inhoud van de cursus maken deze geschikt voor mensen met verschillende chronische ziekten, zoals diabetes, reumatoïde artritis, astma of multiple sclerose, maar ook voor chronische aandoeningen waarvan de lichamelijke oorzaken onbekend of omstreden zijn, zoals fibromyalgie of het chronische-vermoeidheidssyndroom. Bovendien zijn qua ziektebeeld zeer gemêleerde groepen mogelijk. Vergelijkbare cursussen in de somatische gezondheidszorg zijn vaak gericht op homogene patiëntengroepen (zie bijvoorbeeld Savelkoul, Ritzen & Konings, 2002; Van der Ven & Snoek, 2002). In homogene groepen is het mogelijk ziektespecifieke aspecten meer aandacht te geven en ook andere thema's, zoals ‘compliance’ (zich aan behandelvoorschriften en leefregels houden), in het programma op te nemen. Niettemin zijn de overeenkomsten tussen de verschillende cursusmodellen groot, zowel in opzet en werkwijze als in de doelstellingen.
De auteurs zijn erin geslaagd de gemeenschappelijke thema's die bij verschillende chronische ziekten van belang zijn in de cursus onder te brengen. Dat betekent dat het cursusprogramma door verschillende hulpverleners in verschillende settings kan worden uitgevoerd. Lijkt het cursusprogramma in eerste instantie vooral ontwikkeld voor de GGZ, toepassing ervan kan zeker ook met vrucht geschieden in de somatische gezondheidszorg en in de eerste lijn, bijvoorbeeld als GVO-activiteit (gezondheidsvoorlichting en -opvoeding) door organisaties in de thuiszorg. De auteurs doen geen uitspraken over de kwalificaties waaraan de cursusbegeleiders moeten voldoen; wel zeggen zij iets over hun rol: dat is in de eerste plaats die van docent die vaardigheden aanleert, en niet als hulpverlener. De praktijk met soortgelijke gezondheidscursussen heeft geleerd dat de cursusbegeleiders niet noodzakelijk cognitief gedragstherapeuten behoeven te zijn; na de nodige scholing met dit cursusmodel zijn ook cursusbegeleiders met een Hbo-niveau goed inzetbaar. Te denken valt aan gedragstherapeutische of psychologische medewerkers, maar ook aan maatschappelijk werkers of verpleegkundigen.
In de inleiding suggereren de auteurs dat het boek ook als zelfhulpboek kan worden gebruikt en individueel en zelfstandig door de chronisch zieke kan worden doorgewerkt. Mijn inschatting is dat dit niet onmogelijk is, maar wel hoge eisen stelt aan de ‘eenzame’ cursist. Wel lijkt mij het cursusboek zeer geschikt om in een individuele behandeling te gebruiken. Hoewel een groepsbenadering zeker een meerwaarde kan hebben – denk aan de herkenning door lotgenoten en aan leren van andere cursisten die als ‘model’ fungeren – is het programma ook goed als uitgangspunt te kiezen in een individuele behandeling. De cursusopzet leent zich hier bij uitstek voor, omdat na het eerste thema, gevolgen van een chronische ziekte, een keuze gemaakt kan worden uit de thema's en vaardigheden die vervolgens aan bod komen. Met andere woorden: elk individu kan zijn eigen keuze maken. Op soortgelijke manier kunnen ook psychotherapeuten dankbaar gebruikmaken van dit boek: onderdelen ervan kunnen desgewenst een plaats krijgen in de behandeling. Ook psychologen werkzaam in de eerste lijn vinden in dit boek veel materiaal dat in hun klinisch werk direct toepasbaar is.
Al met al is dit boek over leven met een chronische ziekte niet bepaald vernieuwend; wel is het erg praktisch en geeft het de hulpverlener die weinig ervaring heeft met behandeling en begeleiding van deze groep voldoende aanknopingspunten om effectiever met deze patiënten te werken.