STAP, ooit begonnen op initiatief van een groep enthousiaste adolescententherapeuten (Stichting Twentse adolescenten psychotherapie), is inmiddels een landelijke stichting geworden. Samen met de VKJP organiseerde zij voor de tweede maal een tweedaags congres, in Felix Meritis te Amsterdam. Ank Savenije, voorzitster van de STAP, lichtte toe dat de keuze voor het congresthema voortkomt uit de aanname dat adolescentie een bijzondere fase is, dat ook liefde in de adolescentie iets bijzonders is en dat de ideeën over adolescentie en liefde aan het veranderen zijn. Zij vroeg zich af hoe liefde zich verhoudt tot zorgprogramma's. Doordat de verliefde leert omgaan met elementen als macht, spanning en grenzen draagt verliefdheid bij tot eigen competentie.
De eerste spreker was Philip Graham, hoogleraar psychiatrie, voorzitter van de Association of child psychology and psychiatry en verbonden aan het Institute of child health in Londen. Hij begon zijn lezing met het citeren van het gedicht van Yeats, waarin deze als 47-jarige terugblikt op zijn eerste liefde als 8-jarige. Graham wilde ermee zeggen dat liefde en verliefdheid niet beginnen met de adolescentie. Verder betoogde hij dat adolescentie een grotendeels sociale constructie is die in sommige culturen niet bestaat en waarvoor in die culturen ook geen woord is. De grenzen van de adolescentie zijn vrij diffuus. Sinds de ‘tweenies’ (een samenvoeging van teeners en twens) een belangrijke doelgroep voor de commercie zijn, is de leeftijd van de puberteit of adolescentie zo'n 3 tot 4 jaar verlaagd naar circa 11 jaar. Ook de bovengrens is diffuus: de volwassenheid is de laatste jaren steeds meer verschoven van de late tienerjaren naar boven de twintig. Adolescentie is volgens Graham een stigmatiserende, beledigende term omdat deze vaak geassocieerd wordt met rondhangen, humeurigheid, lastig en onverantwoordelijk gedrag. Volgens hem hoort dit gedrag niet bij de leeftijdsgroep, maar bij de sociale constellatie waarin deze leeftijdsgroep verkeert: met verplichte, niet zelf gekozen schoolvakken, weinig verantwoordelijkheden en veel vrije tijd.
Vriendschappelijke en verliefdheidsgevoelens vóór de puberteit zijn identiek aan die in latere fasen (zie Yeats). Tot slot gaf Graham een verslag van de resultaten van een vergelijkend onderzoek naar het verschil in seksuele en relationele opvoeding bij adolescenten in Engeland en Nederland. Uit een overvloed aan cijfermateriaal bleek dat Nederlandse jongeren een veel warmere, opener relatie hebben met hun ouders dan de Engelse en ook meer met hun ouders over seks praten. In ons land zijn er veel minder abortussen en geboortes bij 15- tot 19- jarigen, nemen de jongens veel meer verantwoordelijkheid voor anticonceptie en vinden zowel jongens als meisjes in Nederland liefde en verbinding in de liefde belangrijker dan alleen lustbeleving. Grahams conclusies luidden dus: liefde en vriendschap zitten op een continuüm; lichamelijke aantrekkelijkheid is onafhankelijk van liefde, maar zij is er wel mee verbonden en liefde is een levenslange ervaring en weinig specifiek voor de adolescentie.
Gerrit van der Most, kinder- en jeugdpsychiater en psychoanalyticus, volgde met een voordracht over adolescentenliefde. Met de titel ‘Ik en Gij versus de rest van de wereld’ verwees hij naar een van de oudste verhalen in de wereldliteratuur over adolescentenliefde: ‘Romeo en Julia’. Deze liefde maakt beide adolescenten – althans volgens Shakespeare – tot volwassen mensen, autonoom en gewetensvol. Van der Most betoogde hiermee dat het vermogen tot liefhebben de kern is van de identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling. Voor de relatie tussen adolescentie en identiteit verwees Van der Most naar Graham en naar Marcia. Marcia noemt als belangrijkste ontwikkelingstaak van de adolescentie het exploreren en het zich gaandeweg committeren aan levenskeuzes, die inhoud, kleur, betekenis en perspectief aan de identiteit van de adolescent geven. Het vermogen tot liefhebben en de gewetensfunctie hangen samen. Dit wordt door moderne onderzoekers op het terrein van de hechting, zoals Stilwell en Bleiberg, onderschreven. Aan de hand van de diagnose en behandeling van twee adolescente jongens met vergelijkbare problematiek liet Van der Most tot slot zien hoezeer de diagnostiek gedurende de afgelopen 25 jaar verbeterd en verfijnd is.
Wim Heuves, psycholoog-psychoanalyticus, signaleerde verschuivingen in de adolescentencultuur: de jongeren hebben in het algemeen een warme band met hun ouders; studenten blijven langer thuis wonen; de universiteit heet nu ‘school’. Het uitgaansleven en het ‘pretnetwerk’ krijgen tegenwoordig al op de middelbare school gestalte, en niet – zoals vroeger – pas op 18-jarige leeftijd, als de jongere gaat studeren. Grenzen bepalen is een belangrijk thema volgens Heuves: niet de ouders maar de peergroup gaat zelf de norm bepalen. Uit een door hem uitgevoerde studie blijkt het brede scala van adolescentengedrag minder samen te hangen met seksuele rijping dan met sociale en cognitieve processen. In de psychoanalyse zijn er twee denkrichtingen over de liefde in de puberteit: liefde als iets dat erbij komt, een toegevoegde waarde, iets dat groeit, stuwt, zich ontwikkelt (Freud onder anderen) en liefde als een zoektocht naar het geïdealiseerde zelfobject dat in de loop van de ontwikkeling verloren is gegaan (Kernberg, Klein). De laatste invalshoek over adolescentie en liefde ziet de liefde als een bijzondere aantrekkingskracht tot een ander. Heuves gaf in verband hiermee een mooie verhandeling over het narcisme in de puberteit. Aan de hand van een Romeo & Julia-verhaal in een hedendaags multicultureel jasje vroeg Heuves zich tot slot af: is er bij Romeo en Julia sprake van een ‘voorbeeldige liefdesrelatie’ (Shakespeare) of is deze gepassioneerde liefde een dekmantel voor psychopathologie?
Onder de titel ‘Romantiek bij biculturele adolescenten’ schetste systeemtherapeutMarion van den Ende de dilemma's waarvoor allochtone jongeren, en vooral de meisjes, zich in de liefde gesteld zien. Zij stelde dat de romantische liefde universeel is – alleen de uiting is cultuurgebonden. De hedendaagse praktijk leert dat de helft van de Nederlandse allochtone meisjes een partner uit het herkomstland trouwt. Voor hen is de vraag: lieer je je aan de Westerse individualistische cultuur of aan de ‘wij-cultuur’ van het land van herkomst? Zij worden geconfronteerd met romantische ideeën over het gearrangeerde huwelijk, de liefde-die-vanzelf-ontstaat (de prins op het witte paard) en de ideeën over een moderne westerse relatie waarbij liefde seks is en seks liefde. De huidige generatie allochtone meiden hanteert geheimen als copingmechanismen om zich in deze dilemma's staande te houden. Ze hebben weinig scrupules over liegen en draaien. Als mooi systemisch mechanisme noemde Van den Ende dat de druk om te snel volwassen te worden de psychische klachten van de adolescentes versterkt, die er op hun beurt voor zorgen dat het proces vertraagd wordt.
Bert Sanders, psycholoog-psychotherapeut, gaf een lezing over homoseksualiteit bij adolescenten. Hij wees erop dat de homoseksuele – anders dan de heteroseksuele – adolescent een keus moet maken in een fase van identiteitsontplooiing. Informatie over seks – in de heterowereld al beperkt – is voor homo's helemaal uiterst mager, dus experimenteren de meeste homoseksuele jongeren eerst met de andere sekse. Sanders hekelde het feit dat tot op heden veel spraakmakende psychoanalytici over homoseksualiteit denken in termen van impulsneurose, persoonlijkheidsstoornis, perversie, ontwikkelingsremming enzovoort. Curieus is dat geletterde moslims ter onderbouwing van hun negatieve opvattingen over homoseksualiteit verwijzen naar psychoanalytische theorieën! Gebrek aan theorie over pathologie en het ontbreken van een expliciet standpunt daarover heeft in de gedragstherapie geleid tot de afschuwelijke punishment- en aversieve procedures van Feldman en MacCulloch in 1965, die homoseksuelen onderwierpen aan elektrische schokken geconditioneerd aan stimuli die gekoppeld waren aan de eigen sekse. Uit onderzoek van De Graaf en Sandfort blijkt dat over het geheel genomen allochtonen afwijzender staan tegenover homoseksualiteit dan autochtonen; dit geldt voor allochtonen met een islamitische achtergrond nog in versterkte mate. Overigens blijkt een en ander nauwelijks gefundeerd te zijn op de Koran. Ondanks al deze negatieve ontwikkelingen eindigt Sanders positief: de meeste adolescenten weten die literatuur, informatie en rolmodellen uit te zoeken die hun identiteit positief bevestigen. Ook signaleert hij dat het leven van oudere homoseksuele adolescenten niet echt verschilt van dat van hetero's. En dat is een groot verschil met 50 jaar geleden.
Het vrijdagprogramma begon met een lezing van Inge Seiffge-Krenke, psycholoog en hoogleraar aan het Psychologisch instituut van de Johannes Gutenberg Universiteit in Mainz, over haar onderzoek naar de ontwikkeling van de romantische liefde van de vroege adolescent tot aan de jong-volwassene: naarmate de adolescent ouder wordt, neemt de duur van de romantische relaties toe. Ook zij refereerde aan de psychoanalytische theorie die de romantische liefde een functie toedicht in ontwikkelingstaken als separatie van de ouders en individuatie. In het proces van losmaking van de ouders richten de jonge adolescenten hun energie op de leeftijdsgenoten, de peers.
In het tweede deel van de ochtend koos ik voor de workshop van Sandra Visser, psychotherapeut, met de titel ‘Pathologische liefde: moeders en dochters’. Visser nam de term ‘workshop’ wel heel letterlijk: ze vuurde vragen op ons toehoorders af over onze relatie met onze eigen moeders, waarop we alleen lijfelijk konden antwoorden door over een denkbeeldige lijn in de zaal te stappen – een vrolijke introductie! Zij stelde dat de adolescentie geen afgesloten periode is: de adolescent groeit door en dat geldt ook voor de moeder-dochterrelatie. Aan de hand van een casus demonstreerde Visser dat in een pathologische verhouding moeder en dochter meer door schuldgevoel dan door liefde aan elkaar gekluisterd zijn. De pathologische liefde belemmert niet de ontwikkeling van een seksuele identiteit, wél het mentaliseren van emoties, het leren differentiëren tussen zelf en de ander en de aansluiting bij de peer group. Visser introduceerde vijf hechtingsstijlen vanuit systemisch perspectief: de autonome, de vermijdende, de ambivalente, de angstige en de gedesorganiseerde. Omdat een interactionele stijl bevestiging zoekt, waarschuwde Visser haar publiek dat deze hechtingsstijlen consequenties voor de therapeutische relatie hebben. Tot slot ontstond er een levendige discussie over de vraag of het met deze adolescenten uitmaakt of de therapeut een man of een vrouw is.
Na de lunch hield Stefaan Soenen, psycholoog-gezinstherapeut, een lezing over liefde en seksualiteit in de beginnende schizofrenie. Ter inleiding stelde hij dat psychotische symptomen door hem worden benaderd als één grote manoeuvre om, na het uitblijven of falen van aangepaste of neurotische reacties, een (ultiem) antwoord te vinden op het vernietigende appèl van de liefde. In afwijking van de neurobiologische en farmacologische aanname dat schizofrenie een hersenziekte is en dat ze als zodanig dient te worden behandeld, verwees hij naar de groeiende literatuur die aantoont dat een psychiatrische benadering die neurobiologische, psychodynamische en systemische inzichten in haar therapeutische model integreert veelbelovende perspectieven biedt op een effectievere behandeling van schizofrenie. Voor Soenen is een psychodynamische visie op de betekenis van het lichaam noodzakelijk om iets te begrijpen van de verstoorde lichaamsbeleving in de psychose. Aan de hand van Freuds drifttheorie schetste Soenen de ontwikkeling van het lichaam als libidinaal lichaam. De psychoanalyse benadert het lichaam als de ontmoetingsplaats van de mens met de ander en met zichzelf, een plaats van lust en onlust. Maar het doordrongen raken van lust is problematisch in de psychose. Hij deed verslag van een empirisch onderzoek naar vier basisstellingen uit de psychoanalytische psychosetheorieën van Pankow, Aulagnier, De Waelhens, Vergote en Moyaert. Soenen sluit zich aan bij Jeammet, die de clinicus tot voorzichtigheid maant om in de adolescentie te snel de diagnose ‘schizofrenie’ te stellen, omdat de emotionele turbulentie en de dikwijls hevige stemmingsschommelingen, inherent aan deze levensfase, ook aanleiding kunnen zijn tot psychotische symptomen. Het was voor ons toehoorders moeilijk om de lezing van Soenen goed te volgen. Het tijdstip van de dag (vlak na de lunch) zal er ook debet aan geweest zijn dat ik mensen om mij heen wat zag wegdommelen. Maar ik denk dat het vooral kwam doordat Soenen nagelaten had om zijn (overigens uiterst boeiende) theoretische gedachtegoed, dat hij in ‘verwetenschappelijkte’ taal had opgeschreven, naar gesproken woord te vertalen (en dat terwijl onze Vlaamse zuiderburen het Nederlands met hun beeldend taalgebruik vaak zo smakelijk kunnen maken!). In dit verband bleef zijn eigen zinsnede ‘de taal heeft zijn affectieve worteling verloren’ in mijn hoofd hangen.
Na de theepauze werd de laatste – plenaire – lezing verzorgd door Jan Vandeputte, psycholoog-psychotherapeut en psychoanalyticus, over (tegen)overdrachtsliefde in psychotherapie met adolescenten. Hij preludeerde met een dichtregel van Leo Vroman, ‘Liefde en nieuwsgierigheid. Daartussen slaapt een zachte lijn’, als een nauwkeurige en bondige beschrijving van psychotherapie. Je hoopt immers dat in de psychotherapeutische onderneming nieuwsgierigheid de basishouding is bij beide partijen en dat de liefde aanwezig is in de basisvoorwaarden van de psychotherapeutische situatie: toewijding, betrouwbaarheid, veiligheid, voorspelbaarheid en empathie. De lijn verwijst naar grenzen, begrenzing. Maar het gaat over een zachte lijn: de afgrenzing is ambigu en de benadering ervan vraagt om een zekere voorzichtigheid en omzichtigheid. Vandeputte benadrukte dat zowel wetenschappers als dichters (en een psychotherapeut is beide in zijn ogen) met een gepassioneerde nieuwsgierigheid dichter bij de waarheid proberen te komen. Hij verwijst naar een beroemde verhandeling van Freud uit 1915 over de overdrachtsliefde, waarin zijn boodschap is: de verliefdheid niet beantwoorden maar deze als vorm van weerstand zien en zo mogelijk de betekenis ervan analyseren, dus nieuwsgierig blijven. Beantwoording is tegenoverdrachtsliefde en die staat waarheidsvinding in de weg. En waarheidsvinding is de essentie van het beroep, aldus Vandeputte. Tegelijkertijd zijn de tederdere gevoelens, zoals acceptatie, toewijding en empathie, nu net de motor van de behandeling. Volgens Vandeputte stelde Freud toen eigenlijk al dat de liefde van de psychotherapeut vorm krijgt mede dankzij de neutraliteit in zijn attitude van professionele nieuwsgierigheid. Vandaar zijn adagium: Psychoanalysis is a cure by love (psychoanalyse is een geneeswijze via de liefde)!
Ik kijk – nu ik dit schrijf – terug op een geslaagd congres met veel boeiende, verrassende en inspirerende lezingen en workshops, die in het algemeen ook smakelijk over het voetlicht werden gebracht. Diverse inleiders spraken hun dichterlijke, muzikale en romantische kant aan. Ik kreeg het gevoel dat het thema een vitaliserende uitwerking had op zowel inleiders als congresgangers. In de wandelgangen ontmoette ik collega's die zich met veel liefde en betrokkenheid over ons vak uitlieten. Er heerste een vrolijke open en ontspannen sfeer en dat in een mooi oud, sober opgeknapt gebouw, waar nog niet zo lang geleden de kille wind waaide van een rigide partij! Mocht u na dit verslag over de liefde nieuwsgierig zijn geworden naar de inhoud van de lezingen: dit voorjaar is het boek uitgekomen waarin alle lezingen van dit congres zijn gebundeld. Een aanrader!