Science, training and practice of cognitive behavior therapy. 33e EABCT-congres. Praag, 10-13 september 2003

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2004
10.1007/BF03062075

Gehoord

Science, training and practice of cognitive behavior therapy. 33e EABCT-congres. Praag, 10-13 september 2003

Harald de BurletContact Information

(1) 

Samenvatting  Een verslag schrijven over een meerdaags congres is eigenlijk onzinnig. Elke deelnemer aan een dergelijk congres maakt minder dan 10% van het gebodene mee. Vorig jaar vond het EABCT-congres (European association for behavioural and cognitive therapies) plaats in Maastricht, dit jaar in Praag. De reiziger hoort opeens een taal waar hij niets van verstaat.
Harald de Burlet, psychiater, werkt bij de Clavisgroep, een groepspraktijk voor psychiatrie en psychotherapie te Haarlem.

Een verslag schrijven over een meerdaags congres is eigenlijk onzinnig. Elke deelnemer aan een dergelijk congres maakt minder dan 10% van het gebodene mee. Vorig jaar vond het EABCT-congres (European association for behavioural and cognitive therapies) plaats in Maastricht, dit jaar in Praag. De reiziger hoort opeens een taal waar hij niets van verstaat. De bevolking spreekt met een zekere nadruk Tsjechisch. Duizend jaar was dat een onderdrukte taal in Oostenrijk-Hongarije. Franz Kafka heeft het kantelpunt meegemaakt waarop het Tsjechisch het Duits ging verdringen in Praag. Ook het geld is anders: geen euro's maar grote aantallen kronen.

Het congres besloeg vier dagen. De eerste dag bood de mogelijkheid om deel te nemen aan een van de workshops die een gehele dag in beslag namen. Daarvoor waren de big shots gekomen: onder anderen David Clark, Paul Salkovskis, Jeffrey Young en Christine Padesky. Daarna volgden vier dagen waarin men een enorme keus had om lezingen en workshops te volgen.

Liep er een rode draad door dit congres? De titel van het congres luidde: wetenschap, training en praktijk. Dat lijkt een heel algemene titel. Wat zou er niet aan de orde kunnen komen? Voor mij was de rode draad de manier waarop de cognitieve gedragstherapie patiënten probeert te motiveren voor therapie. Behalve de bekende sterke totempalen van de cognitieve gedragstherapie zoals exposure, responspreventie en cognitieve herstructurering was er veel aandacht voor de manier om de patiënt te motiveren. Christine Padesky zei op een vraag uit de zaal over de toepassing van exposure: ‘Dáár hebben we onze mooie protocollen voor’ en ging over op haar pleidooi voor motiveringstechnieken.

Ik noem in het vervolg de hoogtepunten die ik zelf mee kon maken. Robert Leahy (New York) gaf een workshop over omgaan met weerstand. Zijn boodschap was dat je als therapeut diepgang moet zien te bereiken in je functieanalyse van de klachten van de patiënt. Hij haakte aan bij de theorie van John Gottman over meta-emotie. ‘We moeten gevoelens activeren. De emoties zijn de weg naar de gedachten.’ Hij daagde de zaal uit met de vraag waar het cognitieve schema van de therapeut vandaan komt: ‘De enige manier om ze te veranderen is hun denken te veranderen en ervoor te zorgen dat ze hun huiswerk maken.’ Zou je bij een goede vriend ook zo reageren? Hij provoceerde de zaal door zich af te vragen waar de stelligheid van cognitieve gedragstherapeuten vandaan komt. Hoe kan Albert Ellis zo snel verdriet naast zich neerleggen door het als irrationeel te bestempelen? Leahy bepleitte een aanpak die dicht aanligt tegen de narratieve aanpak, waarin de therapeut het verhaal van de patiënt tot een geheel probeert te maken en niet streeft naar een simpele oplossing. Bijvoorbeeld over de vader die zijn dochter verloren heeft: ‘Wil jij dan een vader zijn van het soort dat zijn dochter niet mist?’ Hij valideert de pijn van de vader, hij probeert niet de pijn als zijnde irrationeel weg te masseren. Deze empathische houding betekent niet dat men alles wat de patiënt inbrengt klakkeloos moet accepteren. Hoe kan de patiënt geloven in de kans dat hij beter wordt gemaakt wanneer de hulpverlener zo opofferingsgezind is ‘als een deurmat’?

Frank Dattilio (Pennsylvania) gaf af en toe een sneer naar de psychoanalyse: ‘Zelfs opa Freud zei tegen zijn patiënten: “Uiteindelijk moet je naar buiten lopen en jezelf blootstellen aan dat wat je vreest.” Hij gaf huiswerk op maar besefte dat niet.’ Dattillo creëerde een sfeer alsof er gevochten zou worden tussen psychotherapeutische scholen over de vraag van welke school Freud nu de echte voorloper is. Hij presenteerde zijn techniek waarin hij individuele cognitieve therapie doet met de ene partner terwijl de andere pen en papier krijgt om aantekeningen te maken. Nadat hij met de ene partner tot een gedachterapport is gekomen, vraagt hij de andere om aanvullingen (vanuit de aantekeningen). Daarna draait hij de rollen om. Hij probeert de partners op die manier subtiel uit de strijd te krijgen en hen te laten zoeken naar de eigen verandermogelijkheden. Het huwelijk is een inspanning; het is geen cruise control.

De workshop van Christine Padesky (Californië) handelde over de veerkracht (resilience). In dezelfde geest als Leahy zette zij zich af tegen een te simplistische manier van cognitieve gedragstherapie: het is niet de bedoeling dat elke cliënt altijd een big smile heeft. Dat heeft geen enkel mens. Kenmerkend voor gezonde mensen is niet die permanente aanwezigheid van de big smile maar wel het vermogen om ook bij tegenslagen (zij sprak van ‘road blocks’) door te zetten. Dan geldt als behandelfocus: hoe krijg je mensen op een spoor waarbij je meer hun kracht versterkt dan naar hun problemen kijkt? Het advies van Padesky luidt: ‘Zet een talentenjacht op!’ Ze bracht een casus in van een vrouw die maar in één ding goed was: kruiswoordpuzzels. Uitgebreid ging ze met de cliënt in op de vaardigheden die haar daarbij hielpen. En: kunnen die vaardigheden vervolgens ook helpen met het probleem waarvoor de cliënt hier komt? Komt deze aanpak gericht op de sterke kanten in de plaats van traditionele cognitieve therapie? Nee, dat niet. Padesky ziet hem als een ‘adjunct’ waardoor de patiënt met meer energie aan de traditionele aanpak kan werken.

Adrian Wells, auteur van het veelgebruikte boek ‘Cognitive therapy of anxiety disorders’, besprak op een wat professorale manier – hooghartig maar ook met enige zelfspot – de gegeneraliseerde angststoornis. Zijn aanbeveling is om niet te blijven hangen in alle soorten dingen waar deze patiënten zich zorgen over maken. Het uitdagen daarvan helpt niet. Het gaat erom een niveau verder te komen: ‘the worry about worry’. Hij stelde een logische volgorde van gedragsexperimenten voor om de aandoening te attaqueren. Bij zijn afsluiting had hij nog een interessante gedachte: ‘Ik zou de gegeneraliseerde angststoornis willen beschouwen als “de moeder van alle stoornissen”. Misschien kunnen we in andere stoornissen eveneens metacognities vinden en het uitdagen van de gehele inhoud achter ons laten.’

Irne Oestrich uit Denemarken gaf een workshop over groepstherapie, gebaseerd op haar ervaring met poliklinische patiënten en met opgenomen psychotische en verslavingsgevoelige patiënten. In de groep creëert ze een milieu waarin elke individuele cliënt zijn of haar situatie kan inbrengen en verwerken tot een gedachterapport waarbij de anderen opletten en suggesties doen voor alternatieve gedachten. Het rapport mondt uit in een educatief rollenspel. Daaruit volgen weer gedragsexperimenten die de cliënt kan koppelen aan zijn persoonlijke doel en waarop de cliënt tussen de sessies door kan oefenen. Oestrich heeft haar ervaringen gebundeld in een recent verschenen Deense bundel: ‘Selvaerd & nye faerdigheder’ (Zelfwaardering en nieuwe vaardigheden

Bovenstaand bood ik u maar een greep uit een breed assortiment. Misschien wel het belangrijkste rendement van een dergelijk congres is wat in jargon lotgenotencontact heet: het gevoel dat je niet de enige bent die soms zo hardnekkig worstelt. Door de informele sfeer en soepele organisatie leer je gemakkelijk collega's kennen. Ik hield er een leuk mailcontact aan over met een Bulgaarse verslavingspsychiater.

De volgende jaren zal de EABCT een congres houden in Manchester (2004), Thessaloniki (2005) en Parijs (2006). Vast zijn er dan weer inspirerende snoepjes!

Naar boven