Dit is om meerdere redenen een opmerkelijk boek. Het is een van de weinige boeken over groepsgezinstherapie, en dit ondanks een halve eeuw succesvolle toepassing ervan bij verschillende psychiatrische patiëntenpopulaties. De publicatie sluit aan op de herwaardering die deze therapievorm lijkt te kennen. Getuigen hiervan zijn enkele recent gestarte projecten in Vlaamse psychiatrische ziekenhuizen en ook de bijna gelijktijdige verschijning van een Angelsaksische tegenhanger over dit onderwerp (Asen, Dawson & McHugh, 2001
Het boek bundelt de jarenlange praktijkervaring van de auteur (met meer dan 1500 gezinnen), die in het post-Laqueur-tijdperk als een van de bezielers van groepsgezinstherapie bekend staat. Aldus vormt het een blauwdruk of een handleiding van het door hem ontwikkelde model. Op de tweede plaats kenmerkt dit boek zich door een uitstekende wetenschappelijke onderbouwing. Dit is niet zo verrassend gezien de uitmuntende onderzoekskwaliteiten van de auteur. Recente biopsychosociale inzichten in schizofrenie worden vertaald naar groepsgezinstherapeutische concepten, die op hun beurt getoetst worden aan de hand van empirisch onderzoek. Praktijk en theorie gaan aldus hand in hand. Het jarenlange verwijt dat groepsgezinstherapie weinig empirisch onderbouwd werd, is hiermee definitief uit de wereld geholpen. Verder biedt dit boek een beschrijving van toepassingen bij andere psychiatrische stoornissen of in een andere context door ervaren groepsgezinstherapeuten.
Het boek bestaat uit drie delen. In het eerste deel komen de theoretische en empirische bevindingen over het groepsgezinstherapiemodel aan bod. De auteur hanteert bij deze beschrijving de stelregel dat een grondige biopsychosociale kennis van het ziektebeeld essentieel en noodzakelijk is voor een verantwoorde psychotherapie. Op een boeiende manier worden uitkomsten over het beloop van de psychotische symptomen, de onderliggende hersenafwijkingen, de rol en de positie van het sociale en familiale netwerk in bruikbare therapeutische strategieën gegoten. Ze vormen tegelijkertijd het theoretische kader van het groepsgezinsmodel. Als kers op de taart worden via gedegen, hoofdzakelijk eigen empirisch onderzoek niet alleen de theoretische hypothesen bevestigd, maar wordt ook de effectiviteit van deze therapievorm aangetoond. Groepsgezinstherapie blijkt niet alleen effectiever dan individuele gezinstherapie in de vermindering van terugval bij schizofrene patiënten, maar ze bevordert ook langdurige arbeidsintegratie van schizofrenen. De psycho-educatieve aspecten van het model bieden vooral een vroege, maar kortdurende bescherming (minder dan 1 jaar) tegen terugval, in tegenstelling tot de langdurige bescherming door de netwerkvorming (meer dan 4 jaar
Het tweede deel bevat het draaiboek van het eigen groepsgezinsmodel, toegepast bij gezinnen van schizofrene patiënten. De auteur staat ruimschoots stil bij de klinische praktijk van deze groepen en er worden nuttige richtlijnen aangereikt. Enkele voorbeelden: ‘Hoe laat je als therapeut het beste informatie binnen de groep circuleren?’, ‘Wat te doen bij storende processen of dreigende agressie?’, ‘Hoe beweeg je je van een positie waarin de therapeut en educatie centraal staan naar een positie waarin de groep oplossingsgericht aan de slag gaat?’ en ‘Hoe breng je verbindingen tussen de leden van verschillende gezinnen tot stand (cross-family linkage)?’ Als fasen in het psycho-educatieve groepsgezinsmodel worden onderscheiden: (a) aparte joiningsessies met zes patiënten en hun families, (b) de educatieve workshop voor de familieleden, (c) de probleemoplossing binnen de gezinsgroep (bestaande uit 6 patiënten en hun familieleden) (d) en de sociale rehabilitatie binnen de gezinsgroep.
We beschrijven hier de werkwijze. Kort na de opname van de psychotische patiënt vinden drie opeenvolgende wekelijkse joiningsessies zowel met de familie als met de patiënt afzonderlijk plaats. Tijdens deze gesprekken met de familie wordt vooral aandacht besteed aan de psychotische symptomen, de gevolgen ervan voor het gezin, het sociale netwerk van het gezin en het sociale functioneren van de patiënt. De gesprekken met de patiënt hebben eerder als doel hem of haar vertrouwd te maken met de therapeut en zijn korter (30 minuten in plaats van 60 minuten) en minder gestructureerd. De educatieve workshop met de gezinsleden is gepland in een weekenddag. Hij bevat vier gestructureerde informatieblokken: (a) de etiologie, het verloop en de prognose van schizofrenie, (b) de behandeling, (c) familie en schizofrenie, richtlijnen voor de familie en (d) de gezinsgroep. Daarna starten tweewekelijkse groepsgezinssessies gedurende 18 maanden. Om de groepsvorming te bevorderen is de eerste sessie volledig gewijd aan een uitgebreide kennismaking en de tweede aan de gevolgen van schizofrenie voor het gezinsleven. De volgende sessies verlopen steeds volgens hetzelfde klassieke ‘probleemoplossinggerichte’ stramien: een sociale babbel bij het begin en het einde van de sessie, een rondvraag naar problemen betreffende terugval of herstel, de selectie van één probleem en de oplossing en implementatie ervan.
Dit model dat informatie, probleemoplossing en netwerkvorming combineert, is volgens de auteur tot op heden het meest efficiënte groepsgezinsmodel. Andere varianten zijn volgens hem tijdverlies.
In het derde deel, tevens het meest uitgebreide, wordt een aantal toepassingen van groepsgezinstherapie bij andere stoornissen of in een andere context beschreven. Grofweg kan men dit deel opsplitsen in toepassingen van het McFarlane-model bij andere psychiatrische stoornissen en toepassingen van andere groepsgezinstherapeutische modellen. De ‘klonen’ van McFarlane bewijzen dat het model met enkele aanpassingen vlot toepasbaar is in een andere context of bij andere stoornissen. Voorbeelden hiervan zijn het familieondersteunende gemeenschapsproject bij schizofrenen, de trainingsprogramma's bij stafleden van begeleid wonen en de toepassingen bij patiënten met een bipolaire, een obsessieve-compulsieve of een borderlinepersoonlijkheidsstoornis. Ze gaan telkenmale uit van een ‘deficit’-ziektemodel, van het nut van informatieverstrekking, probleemoplossing en sociaal netwerk. Veel herhaling dus. Nieuwe en leuke ideeën zijn terug te vinden bij de groepsgezinstherapiemodellen van Keitners groep (‘depressie in engere zin’) en bij Gonzalez en Steinglass (‘chronische somatische aandoeningen’). Ook dit deel laat een mooi evenwicht zien tussen wetenschappelijke onderbouwing, praktische richtlijnen en praktijkervaring, wat apart bruikbare stukken oplevert. Er is aandacht voor de beperkingen, moeilijkheden en tekortkomingen van het groepsgezinstherapiemodel en de implementatie ervan. Twee voorbeelden met wisselend succes illustreren dit laatste.
Kortom, dit boek is een absolute aanrader en must voor iedereen die met psychiatrische, en zeker met psychotische patiënten werkt of psycho-educatieve programma's verstrekt aan familieleden van psychiatrische patiënten. Dit werk toont het belang aan van de psychosociale context bij psychiatrische stoornissen. Het onderbouwt de groepsgezinstherapie op een wetenschappelijke wijze en geeft vanuit een indrukwekkende klinische ervaring praktische richtlijnen bij het opzetten en leiden van deze groepen. Toch blijft er een ambivalent gevoel bestaan na het lezen van dit boek, zeker in verband met de sterke nadruk van de auteur op de probleemoplossende sessies, die in tegenspraak lijkt met zijn eerdere betoog over het belang van de netwerkvorming binnen deze groepen. Het biopsychosociale denken en de psychotherapeutische praktijk zijn goed geïntegreerd. Niettemin dreigt het geheel voorbij te gaan aan de complexiteit van deze groepen (door de gelijktijdige aanwezigheid van zowel individuele, gezins- en groepsprocessen) en worden te snel te eenvoudige verklaringen of technieken geaccentueerd. Uit ons eigen onderzoek blijkt namelijk dat de kracht van deze groepen juist ligt in de niet-technische, eerder procesbevorderende aspecten ervan. Blijft overeind dat dit boek over groepsgezinstherapie van uitzonderlijke kwaliteit is.
Literatuur
Asen, E., Dawson, N., & McHugh, B. (2001). Multiple family therapy: The Marlborough model and its wider applications. Londen: Karnac. |