Wij schrijven inmiddels al weer 2003. In september 2002 is bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een voorstel ingediend voor het specialisme klinisch psycholoog volgens artikel 14 van de Wet BIG. Op het moment dat ik deze inleiding schrijf, is nog niet bekend of hiervoor groen licht wordt gegeven. Begin dit jaar starten op verschillende plaatsen in Nederland postdoctorale opleidingen die moeten leiden tot de registratie van dit specialisme. Ook als de ministeriële erkenning op dat moment nog niet rond is, zal de opleiding van start gaan. Dit merkwaardige gegeven wordt hier gememoreerd omdat psychotherapie een belangrijk onderdeel vormt van deze opleiding. Voor mij is onduidelijk wat de omvang en aard van het psychotherapieonderwijs in de opleiding zal zijn. Er zijn echter genoeg redenen om bezorgd te zijn over de toekomstige opleiding tot psychotherapeut. Voor de registratie als psychotherapeut volgens artikel 3 van de Wet BIG zal geen opleiding meer bestaan. Zelfs als in het opleidingstraject voor klinisch psycholoog-artikel-14 een volwaardige psychotherapieopleiding besloten zou liggen, is het de vraag hoe toegankelijk deze opleidingsroute zal zijn. Zeer waarschijnlijk zal deze opleiding slechts voor heel weinigen zijn weggelegd, al is het alleen maar omdat het aantal opleidingsplaatsen zeer gering zal zijn.
Zoals in de bijdrage van Olaf de Haas in ‘Forum’ te lezen valt, heeft de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie zich het afgelopen jaar gebogen over wat genoemd wordt ‘het zorgproduct psychotherapie’. Op basis van eerdere definities van psychotherapie is men gekomen tot een uitgebreide ‘samenvattende omschrijving’ van psychotherapie. Onmiskenbaar bevat de forumbijdrage een degelijke analyse en synthese, waar u zeker kennis van moet nemen. De Haas vraagt ook om reacties van de beroepsbeoefenaren; van u dus. Ik vroeg mij bij het lezen van deze bijdrage vooral af wie in de toekomst dit ‘zorgproduct’ (of kunnen we beter spreken van ‘zorgelijk product’?) zal moeten gaan leveren. Volgens de ‘samenvattende omschrijving’ zouden dat de artikel-3-geregistreerde psychotherapeuten (een uitstervende soort) dan wel de artikel-14-klinisch psychologen of -psychiaters moeten zijn. Hoe dan ook een problematisch gezelschap. Onduidelijk is immers hoe de overgangsregelingen voor de artikel-14-klinisch psycholoog zullen zijn. Mochten die soepel uitpakken, bijvoorbeeld alle NIP-geregistreerde klinisch psychologen zonder aanvullende eisen in het artikel-14-register, dan ontstaat de ongewenste situatie dat sommige (weliswaar al wat oudere) psychologen een artikel-14-registratie kunnen krijgen zonder ooit enige scholing in de psychotherapie te hebben gehad. Zijn de overgangsregelingen restrictiever, dan wordt de groep van beroepsbeoefenaren erg klein en deze zal, door de geringe instroom vanuit de nieuwe opleidingen, klein blíjven. Bovendien is niet duidelijk of degenen die de nieuwe opleiding zullen afronden wel de psychotherapie tot hun belangrijkste bezigheid zullen maken. Ik vermoed van niet; zij zullen waarschijnlijk vaker in managementfuncties terechtkomen. Wie dan wel psychotherapie zal doen, nadat de laatste artikel-3-psychotherapeuten met pensioen zijn gegaan, is moeilijk te zeggen, maar ik wil mij wel aan een voorspelling wagen: we mogen blij zijn als de gezondheidszorgpsychologen het willen doen.
Het lijkt mij voor onze jonge vakbroeders haast onmogelijk een opleidingsroute uit te stippelen die leidt tot een legitieme uitoefening van het beroep. De voor de hand liggende route via de generalistische opleiding tot GZ-psycholoog met als vervolg de specialistische opleiding tot klinisch psycholoog wordt voor velen al afgesneden door het volstrekt ontoereikende aantal opleidingsplaatsen voor GZ-psycholoog. Kandidaten voor deze opleiding zitten vaak jaren in de wachtkamer. Kunnen de opleidingsinstellingen, nu de GZ-opleiding redelijk op poten is gezet, die knoop ook eens doorhakken en de instroom vergroten? Ook de route via de specialistische psychotherapieverenigingen is een onzekere, hoewel op dit moment zeker geen ongebruikelijke. Mochten de toekomstperspectieven voor de specialistische verenigingen verslechteren, dan lijkt het mij zeer wel denkbaar dat bijvoorbeeld in de Vereniging voor Gedragstherapie de roep om zelfstandig verder te gaan, dat wil zeggen: de band met de NVP te verbreken, weer sterker zal klinken.
In beslag genomen door deze sombere toekomstverwachtingen vergeet ik bijna u opmerkzaam te maken op de waardevolle artikelen en bijdragen die u verder in dit nummer kunt vinden. Wiljo van Hout levert een interessante bijdrage aan de serie ‘Onderzoek en psychotherapie’. Zij laat zien dat gedragstherapeuten niet alleen effectonderzoek kunnen doen, maar ook creatief procesonderzoek kunnen uitvoeren: haar theoriegestuurde promotieonderzoek naar cognitieve veranderingen tijdens exposure in vivo is daar een fraai voorbeeld van.
De therapeutische basishouding ‘echtheid’ wordt door Mia Leijssen en Heidi Adriaensen toegelicht vanuit verschillende substromingen in de cliëntgerichte therapie. De casus die zij beschrijven, illustreert hoe deze benaderingen te integreren zijn.
In de rubriek ‘Gelezen’ vindt u recensies over uiteenlopende onderwerpen als de geschiedenis van het begrip ‘hysterie’, psychotherapie met adolescenten, behandeling van seksuele delinquenten, psychologische patiëntenzorg in de oncologie en directieve therapie bij psychiatrische patiënten.
In de rubriek ‘Gehoord’ zijn verslagen opgenomen van een studiedag over de seksuele delinquent in zijn gezin, van een symposium ter gelegenheid van het 18-jarige bestaan van het Lorentzhuis en van het Europese congres voor gedragstherapie.