Het bestuur van de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) stelde in januari 2002 vast dat het van belang is om te komen tot een productomschrijving psychotherapie. Het doel is een omschrijving van psychotherapie waarover niet alleen bij vertegenwoordigers van de betrokken beroepsgroepen consensus bestaat, maar die ook andere personen en instanties, zoals cliënten en hun vertegenwoordigers, verzekeraars, beoefenaars van andere disciplines in de gezondheidszorg en de overheid adequaat informeert. Dit artikel is erop gericht om over een aantal uitgangspunten van psychotherapie overeenstemming te bereiken onder de vertegenwoordigers van de beroepsgroepen. Het vertrekpunt is een eerdere versie van dit artikel waarin een synthese van een aantal in Nederland gangbare definities van psychotherapie werd gemaakt. Deze eerdere versie is in het bestuur van de NVP besproken en voor commentaar voorgelegd aan het Samenwerkingsverband Psychotherapie1 en het Platform Psychotherapie2. In het nu volgende artikel is het commentaar verwerkt. Uiteraard is niet alleen de inbreng van de vertegenwoordigers van de beroepsgroepen van belang. Ook het commentaar van individuen die als behandelaar of anderszins bij psychotherapie betrokken zijn, is een belangrijke input om tot een productomschrijving psychotherapie te komen. De lezer wordt dan ook nadrukkelijk uitgenodigd om op dit artikel te reageren.
Om te kunnen waarborgen dat hulp die onder de noemer ‘psychotherapie’ wordt aangeboden aan de eisen voldoet die worden gesteld door cliënten, financiers, beroepsbeoefenaars en overheid is het noodzakelijk de therapiepraktijk in te bedden in de wettelijke kaders van kwaliteitsbeleid die enerzijds het handelen van de individuele beroepsbeoefenaar betreffen, anderzijds betrekking hebben op alle instellingen in de zorgsector. Het gaat hierbij respectievelijk om de ‘wet BIG’ en de ‘Kwaliteitswet Zorginstellingen’.
Een aspect van deze juridische ontwikkelingen is dat de psychotherapie als vakgebied ook naar buiten (cliënten, verzekeraars, verwijzers, andere zorgaanbieders en overheid) geëxpliciteerd dient te worden. Aan de orde zijn vragen naar de doelstellingen van de behandeling, typering van de beroepsbeoefenaren, indicatiestelling, werkwijze en vragen naar de wijze waarop gewaarborgd en getoetst kan worden dat de behandeling aan gestelde en afgesproken eisen voldoet dan wel voldaan heeft. Hiervoor moet men uit kunnen gaan van een productomschrijving die a) door de professionals onderschreven wordt, en b) aan cliënten, verzekeraars, verwijzers en andere zorgaanbieders (in het jargon: de externe stakeholders) voldoende duidelijkheid verschaft om rationele beslissingen over de toepassing van het (weer jargon) ‘zorgproduct’ te kunnen nemen.
De verschillende sectoren van de GGZ hebben zich tot voor kort vrijwel geheel bepaald tot intern gerichte beschrijvingen van hun vakgebied. Deze zijn het resultaat van pogingen van professionals om onderling consensus te bereiken over gedetailleerde beschrijvingen van relevante aspecten van hun vakgebied. Een voorbeeld hiervan is de ‘Profielschets Psychiater’ (Commissie-Van Tilburg, 1996). Dergelijke omschrijvingen hebben voor de externe stakeholders weinig zeggingskracht (zie ook Van Beek, 1997, p. 3). De in Nederland gangbare omschrijvingen van psychotherapie zijn hierop geen uitzondering.
De in april 1995 in werking getreden ‘Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst’ (WGBO) was een eerste belangrijke impuls om bij de definiëring van behandelingsvormen nadrukkelijk het gezichtspunt van de cliënt te betrekken. Deze wet verplicht de hulpverlener om de cliënt te informeren over a) aard en doel van de noodzakelijk geachte activiteiten; b) de te verwachten effecten en risico’s voor diens gezondheid; en c) eventuele alternatieven en de prognose van diens gezondheid. Het is belangrijk dat deze informatie een vertrekpunt heeft dat door de beroepsgroep onderschreven wordt en dat zodanig van inhoud is dat de cliënten kunnen beoordelen wat in een bepaalde situatie de behandelingsmogelijkheden zijn, teneinde op goede gronden beslissingen te kunnen nemen.
Een tweede belangrijke impuls was de ‘Wet op de Kwaliteit van Zorginstellingen’, die in april 1996 in werking trad. In deze wet worden bij het uitwerken en vaststellen van wat onder ‘verantwoorde zorg’ kan worden verstaan twee andere belangrijke partijen betrokken: de cliënten en de verzekeraars. De Kwaliteitswet Zorginstellingen impliceert dat een op zorg geënte productomschrijving niet alleen vanuit het gezichtspunt van de psychotherapeuten als zorgaanbieders, maar ook vanuit de ‘vraagkant’ (cliënten, cliëntenbonden en verzekeraars) opgesteld dient te worden. De taak van betrokken partijen verschilt: cliënten en verzekeraars hebben een bindend advies op het terrein waarop zij deskundig zijn; de therapeuten hebben een inbreng op grond van hun kennis van het vak. Waar de Kwaliteitswet Zorginstellingen betrekking heeft op alle instellingen in de zorgsector, is voor de individuele beroepsbeoefenaren de Wet Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) het referentiekader. Voor de psychotherapie als discipline, die zowel vanuit de vrij gevestigde praktijk als vanuit zorginstellingen aangeboden wordt, zijn naast de WGBO zowel de Kwaliteitswet Zorginstellingen als de wet BIG richtinggevend en kaderstellend.
Dat in Nederland verschillende definities naast elkaar gehanteerd worden, is voor de interne samenhang van de beroepsgroep ongewenst en leidt tot onduidelijkheid, zeker voor de buitenwacht. Dit artikel is geschreven om te komen tot één omschrijving die de essentialia van de bestaande definities omvat. Integratie van de verschillende definities is een noodzakelijke stap die dient te leiden tot een productomschrijving die aan de in de kwaliteitswet gestelde eisen voldoet. Het is de bedoeling een dergelijke omschrijving voor te leggen aan de vertegenwoordigers van de verschillende beroepsgroepen. De verwachting is dat op basis van het commentaar van deze vertegenwoordigers een ‘samenvattende omschrijving’ gerealiseerd kan worden die op voldoende consensus van de beroepsbeoefenaren kan rekenen. Deze omschrijving kan het vertrekpunt zijn voor een ‘productomschrijving psychotherapie’ in de zin van de Wet op de Kwaliteit van Zorginstellingen.
De voorgeschiedenis van de thans gangbare omschrijvingen gaat terug tot de Commissie-De Vreeze, die in 1973 het doel van psychotherapie omschreef als hulp verschaffen ‘bij psychische problemen, conflicten of stoornissen (…) teneinde die psychische moeilijkheden, conflicten of stoornissen op te heffen of te verminderen’ (Commissie-De Vreeze, 1973), een formulering die later onverkort terug te vinden is in de definitie van de Commissie-Verhagen (1981; zie ook Reijzer, 1993, p. 83). Deze definitie wordt tot op heden in licht gewijzigde vorm gehanteerd door de NVP, de NVVP en de Specialistische PsychotherapieVerenigingen (Buitenhuis, 1999, p. 3).
In 1993 werd in het Platform Psychotherapie overeenstemming bereikt over de ‘Nadere definiëring psychotherapie’ (Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, 1998, p. 18). Dat ook deze definitie nog steeds zeggingskracht heeft, blijkt uit het gegeven dat Hutschemaekers, de architect van de nieuwe beroepenstructuur (Hutschemaekers & Neijmeijer, 1999), in een recente studie over psychotherapie in het bijzonder deze omschrijving als vertrekpunt genomen heeft (Hutschemaekers, 2001, p. 19). Voorts wordt in de Wet BIG een omschrijving van het ‘deskundigheidsgebied’ van de psychotherapeut gehanteerd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1993). De meest recente definitie is die van de ‘Werkgroep Integratieve Psychotherapie’ (Trijsburg, 2001). Dat ook deze definitie hoge ogen gooit, blijkt uit het feit dat Schaap (2000) in zijn oratie over psychotherapie ondanks enkele kritische kanttekeningen deze definitie als uitgangspunt neemt.
Hieronder volgt een letterlijke weergave van de definities. Als eerste de door de NVP gehanteerde definitie: ‘Psychotherapie is het op wetenschappelijk verantwoorde wijze behandelen van cliënten met psychische moeilijkheden, conflicten en stoornissen met het doel deze op te heffen of te verminderen. De psychotherapeutische behandeling vindt plaats door middel van het op methodische wijze vestigen, structureren en hanteren van een relatie door een daartoe opgeleide deskundige’ (Buitenhuis, 1999, p. 3).
In artikel 27 van de Wet BIG wordt tot het deskundigheidsgebied van de psychotherapeut gerekend ‘het onderzoeken en het volgens bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMVB) aan te wijzen methoden3 beïnvloeden van stemmingen, gedragingen en houdingen van een persoon met een psychische stoornis, afwijking of klacht, teneinde deze te doen verdwijnen of verminderen’ (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1993).
1. | Psychotherapie is gericht op het verminderen van een psychische stoornis en de daaraan verbonden klachten, bij kinderen, jeugdigen, volwassenen en ouderen, individueel of in systeemverband; |
2. | Dit gebeurt door het systematisch toepassen van door de beroepsgroep algemeen aanvaarde en omschreven psychotherapeutische methoden, op zichzelf, in combinatie met elkaar en/of in combinatie met andere vormen van behandeling; |
3. | Psychotherapie bestaat uit een reeks van gesprekken waarin de methode wordt toegepast, nadat de behandelaar zich ervan heeft vergewist welke psychische stoornis aanwezig is, de etiologie heeft ingeschat en een methode heeft gekozen die opportuun is voor de betrokken cliënt, mede in overweging genomen de mogelijkheden van de cliënt om therapie te volgen; |
4. | De psychotherapie wordt uitgevoerd door de beroepsbeoefenaar die door de overheid daartoe bevoegd wordt geacht. In de behandeling presenteert de behandelaar zich als psychotherapeut en verbindt zich aan de verantwoordelijkheden en taken volgens de regels van het beroep, respectievelijk volgens de verschillende gedragscodes casu quo het tuchtrecht’ (Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, 1998). |
Door de Werkgroep Integratieve Psychotherapie wordt psychotherapie als volgt gedefinieerd: ‘het op deskundige wijze doelbewust toepassen van klinische methoden en attitudes die gebaseerd zijn op algemeen aanvaarde psychologische principes met als doel mensen bij te staan in het veranderen van hun gedrag, cognities, emoties en/of persoonlijkheidskenmerken in de richting die door betrokkenen wenselijk wordt geacht’ (Trijsburg, 2001).
1. | doelstelling van de behandeling |
2. | werkwijze |
3. | aard van de toe te passen methoden |
4. | wie komen voor psychotherapie in aanmerking? |
5. | typering van de beroepsbeoefenaar |
6. | kwaliteitsaspecten |
Tot slot is per kernthema een poging gedaan om te komen tot een samenvattende omschrijving die recht doet aan de wijze waarop dat thema in de verschillende definities behandeld is. Deze per kernthema samengevatte omschrijvingen vormen tezamen het concept voor de ‘samenvattende omschrijving’.
1. | In de definitie van de NVP wordt in het bijzonder de nadruk gelegd op de wetenschappelijke grondslag van de methodiek, op de specifieke opleiding en deskundigheid van de hulpverlener en de relationele context waarin de behandeling plaatsvindt. |
2. | In de Wet BIG worden vooral het doel en de methodiek van de psychotherapeutische behandeling geëxpliciteerd. Doel is: doen verdwijnen of verminderen van de psychische stoornis, afwijking of klacht. Methodiek: beïnvloeding van stemmingen, gedragingen en houdingen van een persoon door middel van op psychotherapeutische theorieën gebaseerde methoden. |
3. | Bij de Werkgroep Integratieve Psychotherapie komt de cliënt als hulpvrager in beeld: iemand die verandering wenst van zijn gedrag, cognities, emoties en/of persoonlijkheidskenmerken. De psychotherapeut stelt zich ten doel de door de cliënt gewenste veranderingen te bewerkstelligen. |
Nadruk op: |
|||||
Definitie |
Tijdstip van formulering. |
Wetenschappelijk gehalte van de methode |
Deskundigheid van de behandelaar |
Inhoud |
Hulpvraag van cliënt |
NVP |
1981 |
x |
x |
||
Wet BIG |
1998 |
x |
x |
||
Werkgroep Integr. Psy. |
2001 |
x |
x |
x |
Op zichzelf hoeven deze accentverschillen geen verbazing te wekken. Een omschrijving is immers steeds afhankelijk van het gezichtspunt van waaruit die omschrijving gerealiseerd wordt en van de doelstellingen die men met de omschrijving heeft. In de NVP-definitie zijn de wetenschappelijke grondslag en de beroeps- en titelbescherming prominent. Bij de definitie in het kader van de Wet BIG is geïnvesteerd in de afbakening ten opzichte van de andere basisdiscipline in de GGZ, de Gezondheidszorgpsycholoog, en andere in de GGZ gangbare hulpverleningsmethodieken4. In de definitie van de Werkgroep Integratieve Psychotherapie wordt de nadruk op de hulpvraag van de cliënt gelegd.
Het gegeven dat in verschillende definities in de loop van de jaren andere accenten worden gelegd, betekent niet dat daarmee de accenten van eerdere definities minder belangrijk geacht worden. De definities kunnen worden gezien als aanvullingen op elkaar, waarbij de essentialia uit de voorgaande impliciet in de daaropvolgende meegenomen werden.
1. | de onderwerpen die in de verschillende definities aan de orde komen te ordenen aan de hand van de onderscheiden kernthema’s; |
2. | deze onderwerpen te synthetiseren tot één omschrijving per kernthema.5 |
Kernthema |
NVP en Commissie-Verhagen (1981) |
Platform Psychotherapie (1993) |
Wet BIG (1998) |
Werkgroep Integratieve Psychotherapie (1991) |
Samenvatting per kernthema |
1. Doelstelling van de behandeling |
opheffen of verminderen van pschische moeilijkheden, conflicten en stoornissen bij cliënten |
verminderen van een psychische stoornis en de daaraan verbonden klachten |
doen verdwijnen of verminderen van een psycische stoornis, afwijking of klacht |
mensen bij te staan in het veranderen (…) in de richting die door betrokkenen wenselijk geacht wordt |
Psychotherapie heeft tot doel mensen bij te staan in een, in overleg met de psychotherapeut vastgesteld veranderingsproces, dat leidt tot het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten. |
2. Werkwijze |
op methodische wijze vestigen, structureren en hanteren van een relatie |
- reeks van gesprekken - psychotherapeutische methoden worden systematisch toegepast |
onderzoeken en (…)beïnvloeden van stemmingen, gedragingen en houdingen |
toepassen van klinische methoden en attitudes |
Psychotherapie vindt plaats in het kader van een reeks van gesprekken, waarbij door de behandelaar stemmingen, cognities, gedragingen en houdingen van een persoon doelbewust beïnvloed worden, door a) de therapeutische relatie op methodische wijze te vestigen, te structureren en en te hanteren; b) psychotherapeutische methoden systematisch toe te passen; c) vanuit een op de situatie en de doelstellingen van de behandeling toegespitste attitude te werken. |
3. Aard van de toe te passen methoden |
- zijn door de beroepsgroep algemeen aanvaard en omschreven |
- methoden zijn gebaseerd op een of meer van de volgende theorieën: psychoanalytische therorieën, leer- en cognitieve theorieën, experiëntiële theorieën en systeem theorieën |
hebben betrekking op gedrag, cognities, emoties en/of persoonlijkheidskenmerken |
De in het kader van psychotherapie toe te passen methoden |
|
- worden op zichzelf, in combinatie met elkaar en/of in combinatie met andere vormen van behandeling toegepast |
- methoden zijn gericht op het beïnvloeden van stemmingen, gedragingen en houdingen |
- zijn gericht op de verandering van gedrag (cognities, affecten en overte gedragingen) en zijn gebaseerd op de psychoanalytische therorie, de leertheorie, de experiëntiële theorie of de systeemtheorie; |
|||
- worden op zichzelf en/of in combinatie met andere vormen van behandeling toegepast. |
|||||
- vormen een onderdeel van de deskundigheidsgebieden van de klinisch psycholoog en de psychiater; |
|||||
- worden geselecteerd op basis van criteria waarbij efficiency, doelmatigheid en effectiviteit richtinggevend zijn. |
|||||
4. Wie komen voor psychotherapie in aanmerking? |
cliënten met psychische moeilijkheden, conflicten en stoornissen |
kinderen, jeugdigen, volwassenen en ouderen, individueel of in systeemverband |
personen met een psychische stoornis, afwijking of klacht |
personen met een hulpvraag ten aanzien van het veranderen van hun gedrag, cognities, affecten en/of persoonlijkheids-kenmerken |
Personen kunnen zowel individueel als in systeemverband voor psychotherapie in aanmerking komen als a) aannemelijk is dat gedragsveranderingen kunnen leiden tot onder 1. genoemde doelstellingen; b) gebleken is dat deze veranderingen niet op minder ingrijpende of anderszins effectieve wijze te bewerkstelligen zijn; c) de cliënt expliciet instemt met de verschillende aspecten van het behandelingsaanbod. |
5. Typering van de beroeps-beoefenaar |
behandeling gebeurt door een daartoe opgeleide deskundige |
- wordt door de overheid daartoe bevoegd geacht; |
Psychotherapie wordt gegeven door een deskundige die in het kader van de wet BIG geregistreerd is als psychotherapeut (art. 3) dan wel als klinisch psycholoog of psychiater (art. 14). De behandelaar is gehouden zich aan de cliënt en andere belanghebbenden conform zijn BIG-registratie(s) te presenteren. |
||
- presenteert zich in de behandeling als psychotherapeut |
|||||
6. Professionele richtlijnen en standaarden |
wetenschappelijk verantwoorde wijze van behandelen |
methoden wordt toegepast nadat de behandelaar: |
toe te passen methoden aan te wijzen bij Algemene Maatregel van Bestuur |
methoden en attitudes |
1. Het psychotherapeutisch handelen vindt plaats in en wordt getoetst aan de volgende wettelijke kaders: |
- zich ervan heeft vergewist welke psychische stoornis aanwezig is; |
- worden deskundig en doelbewust toegepast; |
-Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); |
|||
- de etiologie heeft ingeschat; |
- zijn gebaseerd op algemeen aanvaarde psychologische principes |
- Kwaliteitswet Zorginstellingen; |
|||
- de methode heeft gekozen die opportuun is voor de cliënt, mede in overweging genomen de mogelijkheden van de cliënt om therapie te volgen. de behandelaar verbindt zich aan de verantwoordelijkheden en taken volgens de regels van het beroep, respectievelijk volgens de verschillende gedragscodes casu quo het tuchtrecht. |
-Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector; |
||||
- Wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG); |
|||||
2. De in het kader van psychotherapie toe te passen methoden |
|||||
- worden omschreven in de bij de wet BIG behorende AMVB, worden doelbewust en deskundig toegepast en zijn wetenschappelijk verantwoord, dat wil zeggen: waar mogelijk evidence based en ten minste consensus based; |
|||||
- worden toegepast nadat de behandelaar a) zich ervan heeft vergewist welke psychische stoornis aanwezig is; b) de etiologie heeft ingeschat; c) de methode heeft gekozen die opportuun is voor de betrokken cliënt, mede in overweging genomen de 3 mogelijkheden van de cliënt om therapie te volgen; |
|||||
3. De behandelaar verbindt zich aan de verantwoordelijkheden en taken volgens de regels van het beroep, respectievelijk volgens de op hem of haar van toepassing zijnde gedragscode. |
De per kernthema geformuleerde omschrijvingen zijn hieronder samengevoegd tot één samenvattende omschrijving.6
Samenvattende omschrijving van psychotherapie
Psychotherapie heeft tot doel mensen bij te staan in een in overleg met de psychotherapeut vastgesteld veranderingsproces dat leidt tot het opheffen, verminderen van en/of beter leren omgaan met psychische problemen, conflicten, stoornissen en/of klachten.
Psychotherapie vindt plaats in het kader van een reeks gesprekken, waarbij door de behandelaar stemmingen, cognities, gedragingen en houdingen van een persoon doelbewust beïnvloed worden, door
de therapeutische relatie op methodische wijze te vestigen, te structureren en te hanteren;
psychotherapeutische methoden systematisch toe te passen;
vanuit een op de situatie en de doelstellingen van de behandeling toegespitste attitude te werken.
De in het kader van psychotherapie toe te passen methoden
1. zijn gericht op de verandering van gedrag (cognities, affecten en overte gedragingen) en zijn gebaseerd op de psychoanalytische theorie, de leertheorie, de experiëntiële theorie of de systeemtheorie; 2. worden op zichzelf en/of in combinatie met andere vormen van behandeling toegepast; 3. zijn een onderdeel van de deskundigheidsgebieden van de klinisch psycholoog en de psychiater; 4. worden geselecteerd op basis van criteria waarbij efficiency, doelmatigheid en effectiviteit richtinggevend zijn. Personen kunnen zowel individueel als in systeemverband voor psychotherapie in aanmerking komen als a) aannemelijk is dat gedragsveranderingen kunnen leiden tot onder 1. genoemde doelstellingen; b) gebleken is of verwacht mag worden dat deze veranderingen niet op minder ingrijpende of anderszins effectieve wijze te bewerkstelligen zijn; c) de cliënt expliciet instemt met de verschillende aspecten van het behandelingsaanbod.
Psychotherapie wordt uitgevoerd door een deskundige die volgens de wet BIG geregistreerd is als psychotherapeut (art. 3) dan wel als klinisch psycholoog of psychiater (art. 14). De behandelaar is gehouden zich aan de cliënt en andere belanghebbenden conform zijn BIG-registratie(s) te presenteren. Vanaf de inwerkingtreding van de wet BIG is het voeren van de kwalificatie psychotherapeut voorbehouden aan expliciet als zodanig geregistreerden. Voor behandelaars die niet in het BIG-register als psychotherapeut opgenomen zijn, bestaan er geen wettelijke beletselen om hun therapeutische activiteiten onder de noemer psychotherapie aan te bieden.
1) Het psychotherapeutisch handelen vindt plaats in en wordt getoetst aan de volgende wettelijke kaders:
1. Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO); 2. Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector; 3. Kwaliteitswet Zorginstellingen; 4. Wet op de Beroepen Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG); 2) De in het kader van psychotherapie toe te passen methoden en attitudes
1. worden omschreven in de bij de wet BIG behorende AMVB. Ze worden doelbewust en deskundig toegepast en zijn wetenschappelijk verantwoord, dat wil zeggen: waar mogelijk evidence based en ten minste consensus based; 2. worden toegepast nadat de behandelaar a) zich ervan heeft vergewist welke psychische stoornis aanwezig is; b) de etiologie heeft ingeschat; c) de methode heeft gekozen die opportuun is voor de betrokken cliënt, mede in overweging genomen de mogelijkheden van de cliënt om therapie te volgen; 3) De behandelaar verbindt zich aan de verantwoordelijkheden en taken volgens de regels van het beroep, respectievelijk volgens de verschillende gedragscodes casu quo het tuchtrecht.
Dat bij dit kernthema gesproken wordt van psychische problematiek laat onverlet dat het individu wordt gezien als een bio-psycho-sociale eenheid. Het onderscheid tussen lichamelijke, psychische en sociale fenomenen als diagnostische en classificerende grootheden wordt gezien als een hulpconstructie waarvan men gebruik kan maken om hypothesen op te stellen over etiologie, beloop en behandeling van klachten. De differentiatie tussen psychisch, lichamelijk dan wel sociaal als typering van klachten heeft vooral betrekking op hypothesen over de etiologie van de klachten en de vraag of op een bepaald moment vooral somatische dan wel psychologische of sociale interventies op hun plaats zijn.
Het is zinvol de in kernthema 1 gehanteerde begrippen ‘psychische problemen’, ‘conflicten’, ‘stoornissen’ en ‘klachten’ nader te preciseren, evenals andere begrippen, zoals ‘persoonlijkheidskenmerken’ en ‘persoonlijkheidsstoornissen’. Klachten, psychische problemen en innerlijke conflicten ervaren, in conflicten met anderen verwikkeld zijn en (norm)afwijkend gedrag vertonen zijn op zichzelf nog geen tekenen van psychopathologie, maar maken ook deel uit van het ‘normale’, in de zin van niet-zieke functioneren. Veelal kan een en ander opgelost worden of leert men er zonder schade voor zichzelf en anderen mee leven. Hulp bij dergelijke problematiek kan geboden worden via de mantelzorg, de huisarts of eerstelijnspsycholoog. Levert deze hulp onvoldoende op en verhinderen de psychische problemen en/of conflicten de mogelijkheid om zich in overeenstemming met de rolverwachting van zichzelf en voor de persoon belangrijke anderen te gedragen, dan kan psychotherapie als eerstvolgende stap in beeld komen, ook om erger te voorkomen.7
Er is sprake van ‘psychopathologie’ als door een deskundige is vastgesteld dat aspecten van het psychosociale functioneren van een individu voldoen aan door de relevante beroepsgroepen gehanteerde criteria. Momenteel is in dat opzicht de DSM-IV (American Psychiatric Association, 1994) normgevend en kaderstellend. In de DSM wordt een psychische stoornis omschreven als een klinisch belangrijk psychisch syndroom of gedragspatroon (…) waarbij sprake is van zichtbaar lijden of onvermogen (…) of waarbij een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen optreedt dan wel een belangrijk verlies in autonomie (Maas & Jansen, 2000, p. 21).
‘Klachten’: door de persoon als ongewenst ervaren aspecten van zijn affectief, gedragsmatig en/of cognitief functioneren.
‘Psychische problematiek’: de persoon is gedurende langere tijd onvoldoende in staat zijn affecten, cognities en gedrag zodanig op elkaar af te stemmen dat hij aan de eigen en in zijn (sub)cultuur bestaande verwachtingen kan voldoen.
1. | affecten, cognities en/of gedrag worden door de persoon zelf en/of in zijn subcultuur als inadequaat ervaren; |
2. | het toestandsbeeld voldoet aan de in de DSM-IV gehanteerde criteria. |
1. | ‘Persoonlijkheidskenmerken’: een duurzaam patroon in het affectief, cognitief en/of gedragsmatig functioneren dat door de persoon zelf en/of door anderen als typerend voor hem (of haar) wordt beschouwd, maar wel degelijk door de persoon zelf en/of in zijn subcultuur als adequaat ervaren kan worden. Wordt het patroon in het functioneren door de persoon zelf en/of anderen als inadequaat en/of ongewenst beschouwd, dan spreekt men van een ‘afwijking’. |
2. | ‘Persoonlijkheidsstoornissen’: een duurzaam patroon in het functioneren dat in de (sub)cultuur van betrokkene afwijkt van de verwachtingen en zichtbaar wordt op twee of meer van de volgende terreinen: 1) cognitief, 2) affectief, 3) gedragsmatig, al dan niet gepaard gaande met een tekortschieten op het gebied van de impulscontrole. Maar er wordt pas van een persoonlijkheidsstoornis gesproken als volledig voldaan wordt aan de daartoe in de DSM-IV gestelde criteria. |
De psychotherapeut probeert de overeengekomen therapiedoelen te bereiken door stemmingen, gedragingen en houdingen van een persoon te beïnvloeden. Een ‘stemming’ wordt daarbij gezien als het resultaat van de interactie van cognities, affecten en gedrag.
Het gesprek en psychotherapie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de psychotherapie is het gesproken woord het primaire communicatiemiddel. Uiteraard gaat verbale communicatie steeds samen met non-verbale communicatie en kunnen in psychotherapie ook lichaam- en belevinggerichte interventies een belangrijke rol spelen. Psychotherapie behelst technieken ‘om door communicatie met een individuele patiënt diens mentale (en secundair diens lichamelijke) functies te herstellen en zo de adaptatie van de patiënt aan zijn leefmilieu te verbeteren’ (Koerselman, 2000, p. 328). De wijze waarop de gesprekssituatie door de therapeut gehanteerd wordt, hangt samen met de doelstellingen, de fase en het soort behandeling. Korrelboom (1999) onderscheidt twee dimensies op basis waarvan deze aspecten op een zinvolle wijze geordend kunnen worden. Het betreft de dimensie ‘open-exploratief versus programmatisch’ en de dimensie ‘klachtgericht versus persoongericht’. Bij een open-exploratieve benadering heeft de cliënt het voortouw en is de therapeut vooral faciliterend en verhelderend actief. Bij een programmatische werkwijze zijn opdrachten en oefeningen belangrijke interventies. Klachtgerichte benaderingen worden veelal gekenmerkt door een programmatische benadering. Persoongericht werken gebeurt veelal vanuit een open-exploratieve opstelling.
Psychotherapeutische methoden worden toegepast in het kader van een zorgvuldig opgebouwde en onderhouden relatie. Het vakkundig hanteren van de relatie is een centraal element van de psychotherapeutische behandeling. Afhankelijk van doelstelling, fase in de therapie en type behandeling kunnen in de relatie accentverschillen optreden. In algemene zin kan gesteld worden dat ernaar gestreefd wordt de relatie aan een aantal ‘faciliterende’ relatiekenmerken te laten voldoen (recentelijk geïnventariseerd door Trijsburg, 2002). Deze zijn voor een deel ontleend aan de in de client-centered therapie ontwikkelde condities (acceptatie, betrokkenheid, empathie en het stimuleren van onafhankelijkheid van denken en doen). Het betreft zogeheten aspecifieke factoren, die inmiddels door de verschillende therapeutische theorieën als belangrijk element in de behandeling erkend worden.
Psychotherapeutische methoden zijn een toepassing van de verschillende thans in de AMVB omschreven therapeutische theorieën: de psychoanalytische, de leer-, de experiëntiële en de systeemtheorie. Daarnaast wordt voor therapeutische interventies die in groepstherapieën plaatsvinden, verwezen naar methoden en attitudes die zijn gebaseerd op groepsdynamische theorieën (Trijsburg, 2002). Voor alle toe te passen methoden geldt dat deze bij voorkeur evidence based en ten minste consensus based zijn.
De therapeut heeft invloed op de interpersoonlijke sfeer in de zitting door in zijn houding de dimensies afstand/nabijheid en volgen/sturen, doelbewust en systematisch te hanteren. Het betreft hier één van de belangrijke verschillen tussen therapeutische en andere (persoonlijke dan wel zakelijke) relaties.
De verschillende therapeutische theorieën gaan ervan uit dat cognities, affecten en overt gedrag elkaar beïnvloeden en aanvullen. Zo is in de cognitieve gedragstherapie aangetoond dat verandering van cognities veranderingen van het affect en het (overte) gedrag tot gevolg kan hebben. Ook in de psychoanalytische theorievorming is uitgewerkt dat verandering van (cognitief) inzicht affectieve en gedragsmatige veranderingen met zich mee kan brengen, maar ook dat inzicht pas mogelijk of productief is als met dat inzicht een verandering in het affectief functioneren gepaard kan gaan. Recentere psychoanalytische theorievorming benadrukt de invloed van de interactie tussen de baby en het kind enerzijds en belangrijke anderen anderzijds op de ontwikkeling van cognitieve en affectieve vermogens van het individu - theorieën die recentelijk ook door neuropsychologisch en psychiatrisch onderzoek worden ondersteund. In de experiëntiële theorievorming is in eerste instantie de invloed van het affectieve functioneren op cognitie en gedrag uitgewerkt. Later is in deze traditie ook aandacht besteed aan de mogelijkheden affectieve en cognitieve veranderingen door middel van een (interactief) gedragsmatige invalshoek te bewerkstelligen. De systeemtheorieën tot slot hebben de samenhang en de wisselwerking tussen het individu en zijn sociale omgeving in beeld gebracht en mogelijkheden geïntroduceerd om daar op een systematische en doelgerichte wijze invloed op uit te oefenen.
De psychotherapeutische theorieën hebben zich ontwikkeld in een sfeer die door Karasu (1986) als ‘monistisch’ bestempeld wordt. Monisme houdt in dat de therapeut gelooft in de superioriteit van één theorie en vasthoudt aan de daarbij behorende werkwijze. Sinds het begin van de jaren '90 is een therapeutische praktijk in ontwikkeling die als ‘eclectisch’ of ‘integratief’ aangeduid wordt en waarin de therapeut bij de behandeling methoden en technieken combineert die in verschillende therapeutische theorieën ontwikkeld zijn. Het is niet te voorspellen of de monistische werkwijze zal blijven bestaan. Trijsburg (2002) geeft aan dat op dit moment op theoretische gronden beide benaderingen acceptabel zijn, mits de behandeling gebaseerd is op een duidelijke probleemanalyse en een bijbehorend behandelingsplan.8
In de ambulante setting blijft de combinatie van psychotherapie met andere behandelingsvormen veelal beperkt tot het gebruik van al dan niet psychotrope medicatie. In de (dag)klinische situatie kan psychotherapie deel uitmaken van een breed pakket van behandelingen als vak- of arbeidstherapie, lichaamgerichte therapie en psycho-educatie.
In het kader van de voorgenomen wijziging van de Wet BIG ten aanzien van de psychotherapeut zal in de toekomst de opleiding tot psychotherapeut geïntegreerd worden met de postdoctorale opleidingen Klinisch Psycholoog en Psychiater. In deze opleidingen wordt benadrukt dat bij de toepassing van methoden en technieken gestreefd dient te worden naar een wetenschappelijke onderbouwing. De psychotherapie onderscheidt zich daarmee van andere vormen van (alternatieve) gesprekshulp9 (zie ook Schaap, 2000 p. 33).
Mensen komen met zeer uiteenlopende verwachtingen bij de psychotherapeut. Deze verwachtingen variëren van concrete oplossinggerichte interventies voor duidelijk afgrensbare problemen tot hulp en steun bij vage of complexe klachten. Ook het type verandering dat door de cliënten beoogd wordt, loopt sterk uiteen: sommige cliënten hebben de overtuiging dat de behandeling beperkt dient te worden tot het wegnemen van een belemmering of het oplossen van een probleem, andere zijn van mening dat structurele wijziging in de wijze waarop zij met zichzelf en anderen omgaan noodzakelijk is. Cliënten kunnen in een psychosociale malaise verkeren: op tal van levensgebieden is de situatie uit de hand gelopen, men weet het niet meer. Hoe om te gaan met de spanning tussen de hulpvraag van de cliënt en het hulpaanbod dat vanuit psychotherapie geboden kan worden, is een belangrijk aspect van de deskundigheid van de psychotherapeut.
Er dient gekozen te worden voor een hulpaanbod met de minst ingrijpende interventie (wat betreft duur, kosten en inbreuk in de levenssfeer). Toepassing van ingrijpender interventies mag pas worden overwogen als minder ingrijpende tot onvoldoende resultaat geleid hebben. Uiteraard dient dit ingebed te zijn in een op het individu toegespitste indicatiestelling. Stepped care dient dan ook gepaard te gaan met matched care, waarin ‘wordt geprobeerd een hulpvrager met een specifiek probleem te koppelen aan een specifieke interventie. Dit gebeurt op basis van een beoordeling van patiëntkenmerken voorafgaand aan de interventie enerzijds en een specificatie van de effecten van mogelijke behandelvormen anderzijds’ (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1999).
In de afgelopen decennia zijn de opvattingen over de wijze waarop cliënten en behandelaars met elkaar omgaan, veranderd. De tijd is voorbij dat de hulpverlener het hulpaanbod eenzijdig vaststelde en de cliënt geacht werd op basis van de autoriteit van de hulpverlener vertrouwen te hebben in de goede afloop. Aan de feitelijke start van de behandeling dient een overlegsituatie vooraf te gaan, waarin de cliënt aangeeft welke klachten hij heeft en wat zijn verwachtingen en wensen zijn over het verloop en de resultaten van de behandeling.
Nadat de Wet BIG in 1998 in werking is getreden, is het voeren van de titel ‘psychotherapeut’ voorbehouden aan hen die als zodanig conform de Wet BIG (artikel 3) geregistreerd zijn. Vanaf het moment dat de voorgenomen sluiting van het Register Psychotherapeut een feit is, is het ook voor personen die (bijvoorbeeld in het kader van hun opleiding tot psychiater of klinisch psycholoog) hun psychotherapieopleiding met goed gevolg afgerond hebben niet meer mogelijk zich als psychotherapeut conform de Wet BIG te laten registeren en zij kunnen zich bijgevolg ook niet als ‘psychotherapeut’ presenteren. Dit geldt onverminderd voor klinisch psychologen en psychiaters die conform artikel 14 Wet BIG als specialist geregistreerd zijn.
Het begrip ‘wetenschappelijk verantwoord’ is in de afgelopen jaren in toenemende mate gekoppeld aan de begrippen evidence based en consensus based. Over de vraag of het wenselijk of mogelijk is de psychotherapeutische praktijk volledig op uitkomsten van empirisch onderzoek te baseren zijn de meningen verdeeld. Sommigen gaan ervan uit dat bepaalde aspecten van de therapeutische praktijk daarvoor ten principale te complex zijn, anderen menen dat een verdere verfijning of vervanging van de huidige onderzoeksmogelijkheden wel degelijk perspectief kan bieden. Feit is dat een aantal aspecten van de psychotherapeutische praktijk zich leent voor empirisch onderzoek, ten aanzien van andere zal (volgens sommigen voorlopig) teruggegrepen moeten worden op voor een deel op consensus gebaseerde richtlijnen. In navolging van Kaasenbrood (1995, p. 254) verstaan wij onder consensus ‘overeenstemming over de huidige stand van kennis’. Deze overeenstemming is het resultaat van een discussie onder deskundigen. Een ‘richtlijn’ wordt in het kader van de psychotherapie omschreven als ‘een leidraad voor diagnostische, preventieve, therapeutische en/of organisatorische procedures met betrekking tot psychotherapie, op uitvoeringsniveau geformuleerd’. We kunnen stellen dat richtlijnen ten dienste staan van het streven naar kwaliteitsbevordering; ze geven antwoord op de vraag ‘wat moet ik doen?’ en niet op de vraag ‘hoe moet ik het doen?’ (Kaasenbrood,1995).
Productomschrijvingen hebben altijd een voorlopig karakter. Op basis van voortschrijdend inzicht en van in- en externe ontwikkelingen die het vakgebied raken zullen deze telkens opnieuw bijgesteld moeten worden. Dat laat onverlet dat het van belang is dat beroepsbeoefenaren voor belangrijke aspecten van hun vak over een gemeenschappelijk referentiekader beschikken. De positieve reacties van vertegenwoordigers van de beroepsgroepen op de eerdere versie van dit artikel maken aannemelijk dat de ‘samenvattende omschrijving’ de functie van een dergelijk referentiekader zou kunnen vervullen. Het laatste woord is uiteraard aan de beroepsbeoefenaren zelf. De ‘samenvattende omschrijving’ is op de psychotherapeutische vakgenoten gericht. Zij biedt de mogelijkheid om in professionele kring aspecten van methoden en technieken voor verschillende doelgroepen en settingen nader uit te werken en te specificeren aan de hand van de kernthema’s. Een voorbeeld van een dergelijke uitwerking is een publicatie waarin op basis van de ‘samenvattende omschrijving’ een uiteenzetting wordt gegeven van ontwikkelingen in de psychotherapeutische behandeling van daders van ernstige delicten (De Haas, in druk).
Voor communicatie met ‘externe’ belanghebbenden, zoals patiënten, patiëntenverenigingen, verzekeraars en overheid kunnen, met de ‘samenvattende omschrijving’ als gemeenschappelijk vertrekpunt, speciaal op de belangen en interessen van deze gremia toegesneden beschrijvingen gerealiseerd worden. Het werken aan deze omschrijvingen biedt de mogelijkheid om op termijn te beschikken over een ‘staalkaart’ die voor alle belanghebbenden mogelijkheden biedt om op een systematische wijze kennis te nemen van de specifieke mogelijkheden (en beperkingen) van ons vakgebied, de psychotherapeutische behandeling.
Literatuur
1 | Het ‘Samenwerkingsverband’ omvat de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP) en de Nederlandse Vereniging voor Vrijgevestigde Psychotherapeuten (NVVP). |
2 | Het ‘Platform Psychotherapie’ omvat naast de NVP en de NVVP het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVPsychiatrie). |
3 | Deze methoden zijn gebaseerd op een of meer van de volgende theorieën: psychoanalytische, leer- en cognitieve, experiëntiële en systeemtheorieën (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1998a). |
4 | Dat dit voor de wetgever geen eenvoudige opgave was, blijkt in het bijzonder uit de formuleringen in het Besluit Gezondheidszorgpsycholoog (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1998b). |
5 | Hierbij wordt vooruit gelopen op een wetswijziging die bij het ter perse gaan van dit artikel voorzien was, maar feitelijk nog niet geëffectueerd is. |
6 | De formulering impliceert dat de kwalificatie evidence based niet op alle in de psychotherapie toe te passen methoden van toepassing kan zijn. Daarvoor is de psychotherapeutische praktijk te complex. Veelal zal moeten worden volstaan met consensus, dat wil zeggen: een groep relevante deskundigen is na discussie van oordeel dat een specifieke werkwijze in nader omschreven situaties, volgens de huidige stand van de wetenschap als best practice aangemerkt kan worden (zie ook Kaasenbrood, 1995, p. 253). |
7 | Een kanttekening hierbij is dat een en ander niet impliceert dat in de eerste lijn volstaan zou kunnen worden met lager opgeleide hulpverleners. De kwaliteit van de eerste lijn dient gewaarborgd te worden. Hoe beter de hulpverlening in de eerste lijn, des te minder cliënten hoeven door te stromen naar de ‘hogere echelons’. We pleiten ervoor om ook in de eerste lijn hoogopgeleide psychotherapeuten in te zetten (Van Lawick, persoonlijke mededeling). |
8 | Paarlberg (persoonlijke mededeling) brengt in een reactie op een eerdere versie van dit artikel naar voren dat een duidelijke probleemanalyse alleen vanuit een theorie gemaakt kan worden. |
9 | Voor de volledigheid is het van belang vast te stellen dat psychotherapeutische activiteiten niet onder de in de Wet BIG genoemde ‘voorbehouden handelingen’ genoemd worden. Voor de kwaliteitsbewaking van de praktijk dient dan ook teruggegrepen te worden op de beroepscodes die in de verschillende beroepsverenigingen, zoals het Nederlands Instituut van Psychologen, de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie en de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie, gehanteerd worden. |