K. Libbrecht (2001). Les délires de l'hystérique. Une approche historique. Toulouse: Érès. 238 pp., prijs € 27,-

Tijdschrift voor Psychotherapie
© Bohn Stafleu van Loghum 2003
10.1007/BF03061995

Gelezen

K. Libbrecht (2001). Les délires de l'hystérique. Une approche historique. Toulouse: Érès. 238 pp., prijs € 27,-

A. W. M. MooijContact Information

(1) 

Samenvatting  Dit in Frankrijk uitgegeven boek is gebaseerd op een proefschrift dat onder de titel ‘De geschiedenis van de “hysterische psychose”’ in 1992 verscheen. Dit proefschrift werd geschreven onder leiding van de Gentse hoogleraar psychologie Quackelbeen, die het nodige heeft gedaan om onderzoek naar de historische relatie tussen psychoanalyse en psychiatrie te stimuleren. Aan deze relatie werd in de jaren '80 in de Lacaniaanse wereld veel aandacht besteed. Richtinggevend was hierbij het werk van Maleval (1991), wiens bundel ‘Folies hystériques et psychoses dissociatives’ voor het eerst in 1981 verscheen.
A.W.M. Mooij is hoogleraar psychiatrische aspecten van de rechtspraktijk aan de Universiteit Utrecht en hij is tevens verbonden aan het Pieter Baan-Centrum.

Dit in Frankrijk uitgegeven boek is gebaseerd op een proefschrift dat onder de titel ‘De geschiedenis van de “hysterische psychose”’ in 1992 verscheen. Dit proefschrift werd geschreven onder leiding van de Gentse hoogleraar psychologie Quackelbeen, die het nodige heeft gedaan om onderzoek naar de historische relatie tussen psychoanalyse en psychiatrie te stimuleren. Aan deze relatie werd in de jaren '80 in de Lacaniaanse wereld veel aandacht besteed. Richtinggevend was hierbij het werk van Maleval (1991), wiens bundel ‘Folies hystériques et psychoses dissociatives’ voor het eerst in 1981 verscheen.

Libbrecht geeft een uitvoerige historische schets van de verschillende belangrijke markeringspunten van het begrip van hysterie en hysterische waanzin. Het begint met een korte introductie van het werk van Morel, Moreau de Tours en Legrand du Saulle, die in de tweede helft van de 19e eeuw (vanaf 1865) het begrip ‘folie hystérique’ hebben ingevoerd en met kleine onderlinge verschillen hebben uitgewerkt. Het begrip ‘folie’ werd daarbij breed opgevat. Daaronder kunnen manische en melancholische beelden vallen maar ook hallucinatoire verwardheid, terwijl het vóórkomen van de waan in engere zin niet van doorslaggevende betekenis geacht werd. In het Duitse taalgebied, bijvoorbeeld bij Griesinger, vond het begrip eveneens erkenning. Vervolgens wordt beschreven hoe de begrippen hysterie en hysterische waanzin geleidelijk aan en toenemend onder kritiek komen te staan. Charcot legde bijvoorbeeld veel nadruk op de hysterische aanval, maar sprak zich niet duidelijk uit over de legitimiteit van het begrip van de folie hystérique. Daarbij ontstond na zijn dood toenemende kritiek op de waarde van de hysterische aanval (het innemen van een buigstand, een arc de cercle), die vooral een artefact zou zijn. Janet boog zich daarna over de specificiteit van de hysterische waan, waarbij de leidende vraag werd of wanen die voorkomen bij hysterici ook als hysterische waan in engere zin gekwalificeerd kunnen worden. De waan moet in dat geval innerlijk verbonden zijn met hysterische problematiek en geestesgesteldheid. Janet was daarin zeer terughoudend, zodat waan en hysterie nog verder ontkoppeld raken. Deze loskoppeling vond haar beslag op enkele psychiatriecongressen, onder andere in Gent, die rondom de toenmalige eeuwwisseling zijn gehouden.

Ook bij Freud zien we een dergelijke ontwikkeling. Hij legde een verbinding tussen hysterie en hallucinatoire verwardheid en zag een connectie tussen de hysterische psychose en de wensvervulling zoals die in de droom zou plaatsvinden. Na zijn grote studie over Schreber ontwikkelt hij echter zijn meer definitieve opvatting over de psychose, wat ook tot een loskoppeling van hysterie en waanzin voert. Min of meer gelijktijdig komt Bleuler met zijn brede begrip van schizofrenie. In de periode tussen de twee wereldoorlogen vindt wat vroeger de folie hystérique heette in de marges daarvan onderdak.

Tot slot wordt de periode van de jaren '50 en nadien besproken. De vroegere ernstige hysterische beelden worden nu benoemd als narcistische problematiek of als borderlinestoornis. Er wordt geschetst hoe het begrip hysterie verdwijnt in de DSM-classificaties (vanaf DSM-III) en hoe dit versnipperd wordt over As-I- en As-II-rubrieken. Toch ziet men ook in Frankrijk, bijvoorbeeld bij Follin, vanaf de jaren '60 een heropleving van het begrip hysterische psychose.

Wat de eigen positiebepaling aangaat, sluit de auteur aan bij het bekende onderscheid van Lacan tussen de neurotische en de psychotische structuur, waarbij een neurotische structuur onder bepaalde omstandigheden aanleiding kan geven tot psychotische verschijnselen, waarin verschijnselen uit de aloude folie hystérique een plaats toegewezen kunnen krijgen

Het boek biedt een grondige studie van de geschiedenis van het begrip ‘hysterie’ en ‘hysterische waanzin’, waarbij een speciale Lacaniaanse achtergrond in formulering en toonzetting merkbaar aanwezig is, zonder dat dit afbreuk doet aan de leesbaarheid. Het is een waardevolle aanvulling op het gebied van de geschiedenis van de psychopathologie en laat zien dat de traditionele psychopathologie ook voor de hedendaagse discussie op dit terrein van waarde blijft.


Literatuur

Maleval, J.C. (1991). Folies hystériques et psychoses dissociatives. Parijs: Payot (2e druk).
 
Naar boven