A.C. Zijderveld (1974). De relativiteit van kennis en werkelijkheid. Meppel: Boom.
Hanneke Bot
Zijn RCT’s nu wel of niet nuttig voor de praktijk van psychotherapie? Hoe moeten we uitkomsten van andersoortig onderzoek – zoals in dit nummer van het Tijdschrift beschreven – interpreteren en waarderen? Wat is er nu waar en/of relevant? Hoe kan het dat cliënten tevreden zijn over hun behandeling terwijl hun klachten niet zijn afgenomen? Dit zijn allemaal kennissociologische vragen, en de kennissociologie kan helpen dit soort vragen te interpreteren en te begrijpen. Ik ontdekte de kennissociologie in 1975 toen ik dit boek van Zijderveld, een Nederlandse socioloog, in handen kreeg. Eindelijk begreep ik hoe een veelheid aan theorieën, benaderingen en soms tegenstrijdige uitkomsten van onderzoek tegelijk ‘waar’ kunnen zijn. Maar ook hoe ingewikkeld het kan zijn om ‘iets’ – de maatschappij, de cliënt – in beweging te brengen. De aan Archimedes toegeschreven uitspraak ‘geef me een vast punt en ik beweeg de wereld’ is voor mij altijd met de kennissociologie verbonden. Het loont, mijns inziens, om de kennissociologie te betrekken bij de discussie over methoden van onderzoek. Zijderveld geeft een overzicht van hoofdfiguren uit de kennissociologie aan de hand van de fundamentele thema’s van de kennissociologie – de sociale determinatie van kennis en de sociale constructie van werkelijkheid – en vervolgens verbindt Zijderveld beide thema’s tot “het meest centrale probleem van de kennissociologie: hoe werkt ‘kennis’ in op werkelijkheid, hoe werkt ‘werkelijkheid’ in op kennis?” (p. 88).
Het tweede doel van het boek is een poging inzicht te verkrijgen in de grondproblematiek die onherroepelijk uit de kennissociologie voortvloeit: de relativiteit van kennis en daarmee nauw verweven de relativiteit van werkelijkheid. Dat wil niet zeggen dat er geen waarheid meer bestaat, maar wel dat wat als ‘waar’ en ‘geldig’ geldt steeds historisch en sociaal-cultureel gebonden is. Daaruit rolt de belangrijke boodschap dat dus ook het ‘wetenschappelijk kunnen’ grenzen kent. Wetenschappelijk werk is een professie en geen religie, het bestrijkt een deel van het menselijk bewustzijn en benadert de werkelijkheid gedeeltelijk, namelijk vanuit de gereduceerde, wetenschappelijke visie die bestaat uit methodologische canons en theoretische paradigmata die uitmaken wat ‘wetenschap’ is. En ook binnen die wetenschap bepaalt de keuze voor bepaalde methodes, welke ‘waarheid’ er boven komt drijven. De kennissociologie biedt ruimte voor een veelzijdige blik op de sociale werkelijkheid.
Zijderveld analyseert vervolgens het werk van een groot aantal befaamde sociologen en beschrijft hoe zij het ontstaan en de geldigheid van kennis zien. Het is zware theoretische kost die ik kennelijk, gezien de vele aantekeningen en verwijzingen in de marges, zo’n vijftig jaar geleden vol enthousiasme verslond. Ik vind het nu een tamelijk onleesbare brei en vreselijk taai, maar het boek heeft onuitwisbare indruk op me gemaakt. Daarbij blijken vooral die theorieën te zijn blijven hangen die gaan over de sociale constructie van de werkelijkheid.
Ten eerste zijn daar Berger en Luckmann (zie vooral Berger & Luckmann, 1966) die het concept van de sociale constructie van de realiteit uitgebreid hebben uitgewerkt. Volgens hen dienen de sociale wetenschappen zich primair te richten op de ervaringswerkelijkheid en de alledaagse kennis – “op wat mensen in het alledaagse leven op prereflexieve wijze voor werkelijk houden en met woord en daad ook als een plausibele werkelijkheid is stand trachten te houden” (p. 79). Direct daarmee samenhangend is het tweede thema dat me is bijgebleven: de theorie van het Symbolisch Interactionisme (vooral: Thomas, 1966 en Mead, 1959 ). In deze theorie bestaat de sociale werkelijkheid primair uit samenhandelende individuen die op betekenisvolle wijze (symbolisch) met elkaar omgaan en op die manier, interactief, hun wereld en persoonlijkheid tot ontwikkeling brengen. Het verbaast me altijd weer hoe slecht inzichten, theorieën en gezichtspunten uit verschillende geesteswetenschappen, in dit geval de sociologie, doordringen tot het psychologisch domein. Terwijl het symbolisch interactionisme naadloos aansluit bij de manier waarop psychotherapeuten tegen het in gezamenlijkheid ontwikkelen van de psychotherapeutische realiteit aankijken. Decennia na het lezen van Zijderveld kwam ik in contact met de conversatie-analyse (CA) als methode van onderzoek, ook door een socioloog ontwikkeld, die vooral door linguïsten en communicatiewetenschappers wordt gebruikt. Alweer, nauwelijks contact met psychologen en psychotherapeuten. Ik zag in CA, dat zich als geen andere methode richt op het uitpluizen van wat er in interactie gebeurt, meteen het potentieel voor onderzoek naar therapeutische gesprekken, waarmee we inzicht krijgen in hoe therapeut en patiënt samenhandelend hun therapeutische realiteit vormgeven. Gelukkig krijgen we daar in dit nummer wat van te zien. Knol en anderen tonen in hun artikel met behulp van conversatie-analytische methoden hoe therapeut en cliënt samenhandelend betekenis geven aan stiltes.
Ten derde troffen me de ideeën van Schutz. “Schutz wil weten wat werkelijkheid is”, stelt Zijderveld (p. 70). Daar komt Schutz, begonnen in Wenen, later in de VS gevestigd als socioloog, natuurlijk niet zo makkelijk uit. Hij maakt helder onderscheid tussen wat objectiverende en kwantificerende natuurwetenschap ziet – een gereduceerde werkelijkheid op grond van methodologische regels – en ‘de werkelijkheid’ die door de gewone man/vrouw in het dagelijks leven wordt gezien en beleefd. Volgens Schutz is er sprake van multiple realities en uiteindelijk definieert hij zeven ‘zinprovincies’ variërend van the world of sense, of physical things (dat wat men gewoonlijk ‘de werkelijkheid’ noemt, wat met de zintuigen kan worden ervaren) tot the world of children’s play. Daartussen in positioneert hij onder andere the world of science, maar ook die van supernatural realities. We kunnen kiezen welke wereld we op een bepaald moment, en onder bepaalde omstandigheden, de boventoon laten voeren: dat is dan op dat moment de paramount reality. Op die manier kan een mens wetenschapper zijn en tegelijk religieus gelovig zonder dat dit per se tot innerlijke problemen leidt. Zijderveld geeft aan dat het ‘geen betoog hoeft’ dat deze zeven provincies enigszins willekeurig zijn gekozen. Maar het idee is duidelijk: de werkelijkheid is veelzijdig en elke realiteit is ‘werkelijk’ indien en zolang men zich erop richt – een andere werkelijkheid komt dan op de achtergrond. In het publieke debat zijn deze werelden maar al te duidelijk. Ik zie nu bijvoorbeeld een world of economics vaak als paramount verschijnen. De opvatting ‘wetenschap is ook maar een mening’ doet af aan het bestaansrecht van de world of science die bestaansrecht heeft op basis van de normen, waarden en methoden die eraan ten grondslag liggen. Welke kenniswerelden op welk moment en in welk dossier als paramount worden gezien, is mede een morele en een politiek keuze. Wetenschap kan ‘waarheden’ aandragen, maar hoe daarop wordt gehandeld, wordt meestal vanuit andere ‘provincies’ bepaald (zoals religie, politiek, economie).
Ten vierde, en dat is eigenlijk de samenvatting van het geheel, is het idee van de caleidoscopische aard van kennis en werkelijkheid: wat is werkelijk en waar, voor wie en wanneer. De kennissociologie leert ons dat al die werkelijkheden tegelijk en naast elkaar staan. In plaats van dogmatisch geloof past relativerende twijfel. Ik lees er ook een aansporing in om over de grenzen van je discipline heen te kijken.
Dit themanummer over ‘wat is evidence’ past in dit kennissociologische vertoog. De vraag ‘wat zien we als bewijs dat een bepaalde behandeling heeft gewerkt’ wordt met verschillende methodieken onderzocht. En elke methodiek legt de eigen nadrukken en leidt tot een eigen conclusie. In feite betoogt dit themanummer dat ook the world of science caleidoscopisch is. Nadruk op één bepaalde methode – en daarmee op een bepaalde ‘wereld’ – is dan altijd een verarming.
Noot
1 A.C. Zijderveld (1937-2022) was een Nederlands socioloog, filosoof en hoogleraar aan o.a. de universiteiten van Tilburg en Rotterdam.
Literatuur
Berger, P.L., & Luckmann, T. (1966) The social construction of reality. New York: Doubleday.
Mead, G.H. (1959). Mind, self and society. Chicago: University of Chicago Press.
Thomas, W.I., (1966). On social organization and social personality. Chicago: University of Chicago Press.
Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut en redacteur van dit tijdschrift.