Forum

Column

Danielle Oprel

“Zie je die bevindingen?” fluistert mijn collega naast me in mijn oor, terwijl ze knikt naar de grafieken die onze docent presenteert. “Daar kan je echt de conclusies die zij presenteert niet aan verbinden,” vervolgt ze. Ze klapt haar laptop open en rammelt razendsnel op haar laptop, zoekend op Google Scholar. “Kijk,” stoot ze me aan, “dat dacht ik al. Hier heb ik het artikel waar de grafiek uit komt. De oorspronkelijke vraag van de onderzoekers is écht iets anders dan waar de spreker het over heeft; de hele onderbouwing van deze workshop is drijfzand!”

Wat moet ik antwoorden? Ik heb geen idee. Dat komt op zich goed uit, want zowel het gehamer op de laptop als het gefluister zijn storend in de verder stille, aandachtig luisterende zaal. Ik kijk van de docent – een aardige vrouw die ik ken van eerdere presentaties; een harde werker en bezield clinicus – naar mijn collega, een jonge gepromoveerde gz-psycholoog in opleiding. Ik heb haar zelf naar deze training meegetroond: leerzaam voor haar, en een gezellige activiteit samen. IJverig steekt mijn collega haar vinger op om haar brandende vragen te stellen. Eerst lijkt onze docent de vragen niet te begrijpen. Dan vlammen haar wangen en nek dieppaars op, terwijl ze murmelt dat ze helaas de antwoorden schuldig moet blijven.

De opmerkingen van mijn collega roepen het een en ander bij me op. Ik voel ergernis naar haar, dat ze het zo snel beter denkt te weten; dat ze het beter weet. Ergernis naar de docent, dat zij zich niet zorgvuldiger inlas. Gêne dat ik haar als zo goed heb aangeprezen, terwijl ze al tijdens de inleiding van haar verhaal door de mand valt.

En niet in het minst voel ik me betrapt. Niets van de kritiek van mijn collega was mij opgevallen. Voor zoete koek slikte ik wat werd opgediend. Sterker nog, ik vond het een boeiend en inspirerend verhaal en zag uit naar hoe de docent het naar de praktijk zou gaan vertalen! Maar nu haar onderbouwing zo wankel blijkt, moet ik mezelf afvragen of die uitwerking nog wel relevant is.

In de pauze bespreek ik het voorval met mijn jonge gz-collega in opleiding. Zij is zó gewend om onderzoeksresultaten te lezen dat ze een fout als deze er makkelijk uitpikt. Zou dat een verplichte vaardigheid van alle clinici moeten zijn? Gezien de snelle ontwikkelingen in het veld van methodologie, lijkt dat lastig haalbaar. Is het dan voldoende als sommige collega’s een brugfunctie tussen wetenschap en praktijk slaan? Of leveren we ons als uitvoerend psychotherapeuten te veel over aan de vaardigheid van wetenschappers om hun werk helder over te dragen?

Want niet alleen goedbedoelende praktisch georiënteerde docenten hebben problemen bij het presenteren van onderzoek. Ook bij professoren gaat het lang niet altijd goed.

Het format voor een lezing anno nu: iemand met academische statuur betreedt onder applaus een podium en vertelt een verhaal, doordrenkt met kennis uit (eigen) onderzoek. Dank u wel voor de uitnodiging, ben ik zo goed verstaanbaar?, een opmerking over de locatie (mooie zaal; altijd al willen staan; ver weg), ik neem u even mee, een filmpje van buiten het veld, ik had een creatief idee (door een behandeling, een vraag uit de praktijk, een academische vonk), kijk eens hoe briljant en interessant dat idee was, een grapje om hoogmoed te relativeren, toen hebben we dat heel spectaculair uitgevoerd en ook heel origineel, aangrijpende foto, ik zal u niet vermoeien met de statistiek, maar voor wie het interessant vindt, zijn hier wat grafieken, mompel mompel, jammer dat de pointer het niet doet, en dan zijn hier de resultaten; opzienbarend, maar ook met limitaties, hoeveel tijd heb ik nog? O jee, vijf minuten; dan wat sneller, vervolgstappen, implementatie, verder onderzoek, dank u wel voor uw aandacht, er is helaas geen tijd meer voor vragen.

En hoe gaat het ondertussen met de ontvanger? Net als bij de training van de purper kleurende docent laat ook ik bij een dergelijke lezing de methodologie aan me voorbijgaan. Ik lach om het grapje en maak snel een foto van de hoofdresultaten. Naar een collega app ik de sheet met implementatietips, met het bijschrift: “Iets voor onze afdeling?”

Natuurlijk presenteren wetenschappers hun werk niet alleen via lezingen; dé plek om dit te doen, is in peer reviewed international journals. Voor clinici is het helaas vaak niet makkelijk om relevante papers te vinden en in hun dagelijkse praktijk te gebruiken. Publicaties staan verspreid over talloze tijdschriften – en vaak achter een betaalmuur. Sommige onderdelen van artikelen, zoals de data-analyse, zijn moeilijk te begrijpen als je er niet in geschoold bent of dagelijks mee werkt. Daarnaast: de klinische aanbevelingen uit studies klinken soms vooral als ‘wij van wc-eend adviseren wc-eend’.

Kortom, de route van onderzoeksresultaten naar behandelpraktijk bestaat vaak uit een ongeasfalteerd, hobbelig pad zonder richtingaanwijzers, waar je al ronddolend gemakkelijk vast komt te staan of de weg kwijtraakt. Dat is problematisch, want als clinici hebben we kennis uit onderzoek nodig om onze patiënten te behandelen. Zij komen immers vaak bij een psychotherapeut als de zorgstandaardbehandelingen onvoldoende werken; als de klachten aanhouden, ondanks de behandelingen van eerste keus.

Het punt is: willen we beoordelen of onderzoeksresultaten zinvol zijn voor onze behandelingen, dan is het een voorwaarde dat we zelf kritisch meedenken over de bevindingen.

Wat zou ik dan eigenlijk van mijn eigen zelfdenkend, kritisch denkend, vermogen verlangen? Een paneldiscussie op een recent psychotherapiecongres opende mijn ogen. Het panel bestond uit enkele therapiemethoden-goeroes. Ieder van hen had in de dagen ervoor een lezing gehouden waarvan ik dacht: wow, ijzersterke theorie, degelijk onderzoek, en duidelijk zelf een aimabele psychotherapeut – deze methode is de beste! Hoe zouden die goeroes het panelgesprek met elkaar voeren?

Nadat ik de schok te boven was gekomen dat er geen enkele vrouwelijke goeroe tussen zat, kon ik me op de inhoud concentreren. Het panelgesprek werd een soort therapiemethode-roast: de panelleden bevroegen elkaars theorieën, tackelden onderzoeksmethoden, haalden resultaten onderuit, bouwden soms onverwachts eendrachtig voort op een idee, en troefden dan elkaar weer af.

Naderhand realiseerde ik me dat de panelleden de vragen aan elkaar hadden gesteld waarvan ik niet wist dat ik ze had, terwijl ik wel heel blij was met de antwoorden erop. Zo had een van de sprekers gezegd dat in zijn studie de drop-out in beide onderzochte behandelcondities even groot was. Bij de vragen tijdens de paneldiscussie bleek dat mij ontgaan was dat hij daarbij – zonder pointer – had gemompeld: “Als je de eerste vijf zittingen niet meerekent.” Wat bleek: daarin was de drop-out van de therapiemethode die hij zelf uitdroeg, veel hoger. Nogal relevante informatie.

In eerdere columns heb ik er al eens voor gepleit om onderzoekers en clinici vaker en directer met elkaar te laten samenwerken om de klinische relevantie van onderzoek te vergroten. En ook om resultaten veel vaker op een jip-en-jannekemanier te presenteren – podcasts! interviews! blogs! – om zo drempels op het pad van onderzoeksresultaten naar klinische praktijk weg te nemen.

Een veelgehoorde oplossing om het gat tussen wetenschap en praktijk te dichten, is om een klein groepje scientist-practitioners een brugfunctie te laten vervullen.

Ik denk dat met dit idee de psychotherapeut schromelijk onderschat wordt. Psychotherapeuten zijn allemaal academisch geschoold. De psychotherapeut – ook degene die dagelijks in de praktijk werkt – kan dus best kritisch reflecteren op de resultaten van onderzoek.

Mijn oproep is daarom enerzijds aan psychotherapeuten: zoek tóch vaker die vermaledijde literatuur erbij. Zeker als de patiënt onvoldoende opknapt nadat hij of zij volgens de richtlijnen is behandeld.

Anderzijds kunnen academici de therapeuten die in de praktijk werken ook wel serieuzer nemen. Bijvoorbeeld door bij zo’n lezing te zeggen, na de opmerkingen over de locatie, de vraag uit de praktijk en de aangrijpende foto: “… en nu duiken we in de methodesecties van mijn studie – kijk, dit is wat we hier hebben gedaan, niet iedereen werkt hier dagelijks mee dus ik sta iets uitgebreider stil bij deze grafiek, en kijk, dit zijn de gevolgen van de aanpak die wij kozen, en dit de risico’s, en zo had het anders gekund, maar toch: we deden het zo, om deze reden.” En dat zij dan wijst met een pointer die het doet. Want iedereen snapt dat dat belangrijk is. En dat de zaal dan de discussie – waarvoor nog tijd over is – voert. Zodat iedereen met meer en diepere kennis naar huis gaat.

Het mogelijke resultaat lijkt me evident. Ik denk dat het ruwe pad van onderzoeksresultaten naar behandelpraktijk zo begaanbaarder wordt. Niet per se makkelijk, mogelijk met obstakels op de weg. Maar uiteindelijk leidend tot de plaats van bestemming: de patiënt, en zijn of haar kwaliteit van leven.

Of … is er nog veel meer nodig om het vermogen tot kritisch meedenken van psychotherapeuten beter te benutten?

Danielle Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut.  doprel@gmail.com

Naar boven