Floortje Smeets
Inleiding
De afgelopen jaren is de belangstelling voor de effecten van natuur op mentale gezondheid aanzienlijk toegenomen. Meerdere studies laten zien dat de aanwezigheid van ‘groen’ leidt tot beter mentaal welbevinden bij zowel personen zonder mentale klachten als personen met affectieve problematiek en burn-out, waaronder lagere fysiologische stressniveaus, verhoging van positieve stemmingsequivalenten (Ulrich e.a., 1991; Van den Berg e.a., 2003; Berman e.a., 2012), beter cognitief functioneren (Van den Berg e.a., 2003; Van den Berg & Koole, 2021), een vermindering van gevoelens van angst, depressie (Goyal e.a., 2018) en emotionele verwerking (Johnsen & Rydstedt, 2013; Meuwese e.a., 2021). Enkele studies tonen aan dat enkel het kijken naar foto’s van natuurlijke taferelen dergelijke positieve effecten zouden bewerkstelligen: het aanschouwen van foto’s van natuurlijke taferelen leidt tot positievere stemming en verbetering van de aandacht en concentratie (Ulrich e.a., 1991; Van den Berg e.a., 2003).
Hiermee is ook de wens om de natuur actiever in behandeling van psychische en psychiatrische problematiek te betrekken, gegroeid. In Nederland heeft dit onder andere geleid tot de oprichting van Nature for Health in 2013, die beoogt de kwaliteit van het leven en de leefomgeving te verbeteren door het verbinden van gezondheid en natuur (zie https://www.nahf.nl voor meer informatie). De Groene GGZ, een initiatief van Nature for Health, beoogt natuur te benutten als bron voor mentale positieve gezondheid en een actieve bedrage te leveren aan het vergroten van natuurlijk omgevingen en biodiversiteit. In Nederland lopen inmiddels diverse onderzoeksprojecten naar de effecten van natuur op mentale gezondheid: aan de VU onderzoekt dr. Maas de effecten van natuur, ruimtelijke inrichting en bewegen op gezondheid; bij de WUR wordt onder leiding van dr. Vaandrager onderzoek verricht naar de effecten van buitenbehandeling op burn-out en aan de RUG wordt onder leiding van prof. dr. Van den Berg onderzoek verricht naar de effecten van ‘green space’ op mentale gezondheid. De Buitenpsychologen geven trainingen, intervisies en workshops aangaande het verrichten van psychologische behandeling buiten. Zie hun eigen bijdrage in dit tijdschrift.
In een artikel van Pijpker en collega’s (2022) worden de volgende zes werkzame elementen voor buitentherapievoor de behandeling van burn-out genoemd: fysieke activiteit; lichaam en geest opnieuw verbinden; natuurmetaforen; nieuwe relaties vormen; natuurinteractie observeren en evaringsgericht leren.
In deze forumbijdrage wordt eerst het verloop van een groepssessie buiten, en vervolgens het verloop van een volledige (op CGT- en SFT-kaders gebaseerde) individuele behandeling in het groen beschreven. In de groepssessie komen voornamelijk de elementen ervaringsgericht leren, fysieke activiteiten en nieuwe relaties vormen tot uiting; de individuele behandeling omvat alle zes de door Pijpker en collega’s (2002) omschreven werkzame elementen. Het doel van de huidige bijdrage is een indruk te geven van de dagelijkse praktijk van een buiten werkzame gz-psycholoog en om te inspireren tot buiten behandelen.
Lopen met een oude bekende – een groepsinterventie gericht op gedragsverandering bij verslavingsproblematiek
“Nee hè, geen speurtocht!”, klinkt het na het bespreken van de opdracht. “Leuk toch man”, reageert een ander. Ergo: de meningen zijn verdeeld, tijdens deze InActie, de wekelijkse Adventure Therapy-sessie die op het groepsprogramma staat. Deze staat deze keer in het teken van gedragseigenschappen en -verandering. Het doel is om negatieve en positieve gedragingen uit te vergroten en te ervaren welke gevolgen deze hebben voor zichzelf en anderen. De sessie bestaat uit een opdracht (ook wel ‘challenge’ genoemd) en uitgebreide reflectie op de opdracht. Deze luidt als volgt: iedereen bedenkt van tevoren een gedragseigenschap waar hij of zij tegenaan loopt en welk ander – adaptiever – gedrag hij of zij zou willen oefenen.
Vervolgens wordt de groep in tweeën gedeeld. Beide subgroepen zetten gedurende een uur lang een speurtocht voor de andere subgroep uit. Vervolgens lopen ze elkaars speurtocht. Per groep wordt anoniem (door loting) een persoon gekozen die het oude, maladaptieve gedrag tijdens het uitzetten van de speurtocht (de eerste helft) zal inzetten en het nieuwe, adaptieve gedrag tijdens het volgen van de speurtocht (de tweede helft). Achteraf wordt gereflecteerd op het verloop van deze sessies.
De setting is een dagbehandeling voor cliënten in herstel van (middelen)verslaving, die zich richt op het behouden van abstinentie en het behandelen van achterliggende problematiek, gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. Cliënten volgen de dagbehandeling gedurende acht weken, drie dagen per week, waarin ze een gevarieerd therapeutisch programma krijgen aangeboden in de groep en tegelijkertijd individueel worden behandeld. Gedurende de InActies ligt de nadruk op ervaringsleren en het in praktijk brengen van de opgedane kennis. De speurtocht, hoewel eenvoudig, is een vernuftige opdracht, omdat deze meerdere aspecten van het functioneren omvat waarmee men in een natuurgetrouwe setting kan oefenen, zoals mentaliseren, cognitief-gedragsmatige aspecten, executief functioneren en sociale vaardigheden. Ergo: men loopt op natuurlijke wijze tegen dezelfde problemen aan als in het echte leven – en krijgt de kans om onder begeleiding te oefenen met ander gedrag.
Op het moment van deze interventie zijn er acht mannelijke deelnemers die herstellen van middelenverslaving. Elke subgroep telt vier cliënten die worden begeleid door een of twee therapeuten. In de subgroep waarin ik meeloop, zijn dat een gz-psycholoog en een agogisch werker.
Na de uitleg, loting en het verwisselen van schoenen gaan we op pad, beide groepen in een andere richting. Een cliënt neemt direct de blaadjes en pen in handen die zijn uitgedeeld en stelt een te lopen route voor. Twee cliënten stemmen in en volgen hem; een cliënt houdt zich afzijdig. Deze taakverdeling blijft gedurende het uitzetten van de speurtocht gehandhaafd. Een straat wordt overgestoken. Er wordt een afslag genomen. Een van de therapeuten houdt de groep staande. “Hoe weten de anderen hoe ze moeten lopen, denken jullie?”
“Oh ja!” We lopen terug. “Steek over bij dit punt” en “Sla de weg bij de appels in” (er hangt een bord met ‘appels te koop’ erop) worden genoteerd en de besproken route wordt vervolgd. Er worden opdrachten bedacht die de route markeren, soms na een cue van de therapeuten. De deelnemers zijn met hun aandacht op de weg gericht. De zich afzijdig houdende cliënt loopt voor de anderen uit. In het begin wordt vaker “Wacht nou even!” geroepen of “Wat vind jij?” gevraagd; zonder antwoord. De overige cliënten betrekken hem vervolgens niet meer bij de speurtocht. Halverwege de route wordt een heuvel bestegen – de steilste in de omgeving – en wordt besloten om halverwege om te draaien. “Ga bij het hek terug de richting van de pijl op” wordt genoteerd; de pijl wijst naar beneden. “Kunnen we ze pakken,” wordt gezegd en er wordt gelachen. Ook hier loopt het groepslid dat zich afzijdig houdt niet mee. – “Wat doet hij nou raar de hele tijd?” – “Laat hem maar”. Halverwege vraagt de therapeut of iemand anders de leiding wil nemen; een van de cliënten die tot nu heeft gevolgd, biedt zich aan. De speurtocht verdwijnt naar de achtergrond; opdrachten worden niet genoteerd en er wordt vooral gelachen. Al snel neemt de cliënt die eerder ook de leiding nam, de papieren terug in handen en rondt de speurtocht in rap tempo af; “Dan staat er tenminste iets fatsoenlijks op papier”. De cliënten die eerder volgden, zijn nu afgehaakt en de cliënt die zich afzijdig houdt, is geheel uit zicht geraakt. Vlak voor de pauze keren we terug bij de locatie. Daar treffen we hem rokend aan: “Waar was je nou man?” – “…”.
Een uur later, de pauze is voorbij. De groepjes nemen elkaars blaadjes over en volgen elkaars speurtocht. Direct neemt de cliënt die zich eerder afzijdig hield, het blaadje in handen. “Jongens we moeten deze kant op”, zegt hij en hij lacht naar de cliënt die bij het uitzetten van de speurtocht de leiding nam. De eerste drie raadsels lossen ze met zijn tweeën op. Ze roepen naar de twee anderen: “Deze kant op!” Met zijn vieren lopen ze gelijk op. Ze lachen en praten met elkaar. Totdat we op een plek komen waar de aanwijzing onvindbaar lijkt. Enkele keren lopen ze heen en weer. Dan besluiten ze te gokken. De therapeut vraagt of ze niet nog eens goed willen kijken – zij heeft de aanwijzing wel gezien. De groep besluit toch om door te lopen. De aanwijzingen worden lastiger. Hier en daar wordt gevloekt. De cliënt die zich bij het uitzetten afzijdig hield, spreekt de anderen nu bemoedigend toe. Gokken worden genomen. We komen bij een steile helling. “Zie je wel, ze pakken ons jongens!”, roept de cliënt die eerder de leiding nam. De anderen sluiten zich hierbij aan. De therapeut daagt dit uit: “Hoe weten jullie dat?” – “Ja, dat hebben ze bij het begin geroepen.” Een deelnemer laat zijn hoofd hangen en wil de moed opgeven. “Kom op, we gaan gewoon even zoeken”, spreekt een ander hem toe. De volgende aanwijzing wordt niet gevonden en gelet op de tijd, wordt de zoektocht opgegeven. Zonder de speurtocht te volbrengen, lopen we terug.
Bij de nabespreking van de speurtocht komt ten eerste naar voren dat de hierboven omschreven subgroep de andere subgroep ervan verdenkt met opzet een foute route te hebben uitgezet om een grap met hen uit te halen. “Nee joh!”, zeggen de leden van de andere subgroep verbaasd. Ze noemen de gemiste punten. Er volgt opluchting en er wordt gelachen over de gemaakte fouten. Een therapeut vraagt waarom ze dachten dat de andere subgroep hen om de tuin zou willen leiden. Er volgt een stilte. Ze herinnert hen aan de pijl bij de berg en de opmerking die daar gemaakt werd. Het is even stil.
“Ja we deden het zelf, omdat we dachten dat jullie het ook zou doen. We hebben dus voor jullie ingevuld en daardoor zelf iets stoms gedaan.” ‘NIVEA’ – Niet Invullen Voor Een Ander is een term die vaker wordt gebruikt tijdens de groepssessies.
Er wordt verder gereflecteerd op het verloop van het uitzetten van de speurtocht en het groepsproces. Aan de cliënt die de leiding nam, wordt gevraagd hoe hij het ervoer om het einde van de speurtocht alleen uit te zetten. “Ik vind het niet erg, ik doe het graag goed.” Bij navraag had hij toch graag hulp ontvangen. De cliënten die volgden en later afhaakten, bieden hun excuses aan. Ze waren zich niet bewust van hun gedrag en beloven hier in het vervolg op te letten. De impulsiviteit bij het opvolgen van de speurtocht wordt herkend wanneer deze door de therapeut wordt benoemd. Even stilstaan en rust pakken om tot een betere beslissing te kunnen komen was beter passend geweest, bedenken de cliënten. Ten slotte wordt besproken wie de opdracht had om te oefenen met ‘oud’ (maladaptief) en ‘nieuw’ (adaptief) gedrag. De groepsleden weten het niet. Dan spreekt de cliënt die zich initieel afzijdig hield, zich uit. Hij trok zich doorgaans terug met als achterliggende kerngedachte “Ze zien me toch niet staan”; dit koos hij als maladaptief gedrag. Deze kerngedachte was bij een eerdere sessie aan bod gekomen. Zich terugtrekken is iets dat hij gedurende de verslaving veel heeft gedaan. Tijdens de tweede helft oefende hij met deelnemen en zich positief opstellen – vanuit de alternatieve gedachte: “Ik voeg iets toe aan de groep.” Hij merkte bij de eerste sessie op dat hij de opdracht steeds minder leuk vond en dat hij zich geïrriteerd voelde. Bij de tweede helft had hij plezier. Hij had het gevoel iets bij te dragen aan de groep en voelde zich daardoor beter over zichzelf dan bij de eerste sessie. De andere cliënten geven aan dat ze zich aanvankelijk zich hadden afgevraagd waarom hij niet meedeed en hem vervolgens uit het oog verloren. Tijdens de tweede helft hielp hij hen over hun dip heen en konden ze met hem lachen. Desbetreffende cliënt geeft aan dat zijn alternatieve overtuiging door de InActie in geloofwaardigheid is toegenomen.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat cognitieve therapie een vast onderdeel is van het groepsprogramma. Alle deelnemende cliënten zijn daardoor bekend met het uitdagen van gedachten en gedragsexperimenten. De ervaring leert dat de hierboven beschreven manier van werken een toegevoegde waarde heeft op sec het uitdagen van gedachten binnenskamers. Ten eerste krijgt de therapeut in de buitenlucht de gelegenheid om het gedrag direct te observeren terwijl het plaatsvindt en is hij daardoor minder afhankelijk van zelfrapportage door de cliënt nadien. Daarbij vindt de opdracht niet in een therapeutische setting plaats waardoor het gedrag tevens natuurgetrouwer is. Deze vorm van ervaringsleren zorgt er bovendien voor dat de opgedane kennis tijdens eerdere CGT-sessies beter beklijft. Tijdens deze InActie verworven kennis kan bottom-up worden gebruikt als input voor volgende CGT-sessies en ingezet worden om generalisatie te bevorderen door het uitdagen van gedachten en gedragsexperimenten in soortgelijke situaties (zie Corazon e.a., 2021, voor verdere uitleg).
De weg naar boven – een individuele behandeling bij depressie
Een 62-jarige, alleenwonende vrouw zonder kinderen met somberheidsgevoelens meldt zich aan voor behandeling. Het eerste gesprek vindt binnenskamers plaats. De klachten van cliënte zijn passend bij een lichte depressie en zijn begonnen toen ze een half jaar geleden haar vrijwilligerswerk verloor na een woordenwisseling met haar baas. Hierbij werkte ze meer uren dan afgesproken en verrichtte ze taken die niet tot haar werkzaamheden behoorden. Twee jaar eerder verkocht ze haar eigen zaak en ze leeft van de opbrengst daarvan. Ze heeft psychologie gestudeerd en is gespecialiseerd in cognitieve gedragstherapie. Ze heeft een uitgebreid sociaal netwerk en meerdere vrienden met wie ze regelmatig afspreekt. Ze heeft geen ander vrijwilligerswerk en komt tot weinig activiteiten gedurende de dag. Haar plezierbeleving is verminderd. Cliënte is opgegroeid in een gezin met een oudere broer (+4 jaar) en een jongere broer (-2 jaar). Ouders hadden een eigen kruidenierszaak en hard werken stond hoog in het vaandel. Gedurende het gesprek valt op dat emoties weinig worden getoond en dat cliënte een rationaliserende copingstijl lijkt te hebben, hetgeen ze zelf ook benoemt, waarbij ze naar eigen zeggen soms fel uit de hoek kan komen. Ze volgde eerder CGT en psychotherapie (behandelmethodiek onbekend) voor lichte depressie, meer dan 10 jaar geleden.
De optie buiten behandelen wordt besproken. Cliënte blijkt een sterke connectie met de natuur te ervaren en graag te wandelen. Weersomstandigheden vormen geen belemmerende factor voor haar en ze vindt het niet vervelend om eventuele bekenden of andere wandelaars te begrenzen wanneer we deze tegen zouden komen. Er zijn geen belemmeringen voor buiten behandelen en de verdere sessies zullen daarom buiten worden verricht in een voor zowel cliënt als therapeut bekend wandelgebied.
In sessie twee starten we met een associatieoefening om het probleem te verhelderen en de doelen voor de behandeling op te stellen. Ik vraag cliënte ten eerste om een voorwerp, boom of plek uit te zoeken die staat voor waar ze naartoe wil. Ze kiest voor een boom die boven aan een steil weggetje staat bij de uitgang van het bos (zie figuur 1). Wanneer wordt gevraagd waarom de boom haar zo trekt, antwoordt ze dat deze in de zon staat, hij een kijkgaatje heeft dat de boom leuk maakt en dat hij door zijn sterke wortels stevig staat. Wanneer ze bij de boom staat, voelt ze zich naar eigen zeggen kalm, stevig, vrolijk; ze staat in het licht en heeft overzicht. Wanneer gevraagd wordt waar ze nu staat, kiest ze voor een plek bergafwaarts aan het pad dat naar de boom leidt. Hier is ze veilig, maar ze staat ook aan de kant en ‘doet niet mee’; ze staat in de schaduw en vangt geen zonlicht. Wanneer ik haar vraag het pad te betreden en te kijken wat een eerste stap op weg naar de boom zou kunnen zijn, voelt ze een enorme blokkade; haar lichaam verstijft zichtbaar wanneer ze wil gaan lopen. Ze voelt zich ‘als van hout’. Ze vertelt dat hetgeen haar tegenhoudt om te lopen, is dat ze dan weer veel ‘moet’. Wanneer ze wordt gewezen op de spanning in haar lijf, zegt ze te lopen als een grote boom: daar kom je niet omheen en daar kan je jezelf ook achter verstoppen. Wanneer ernaar wordt gevraagd, geeft cliënte aan dat deze patronen tijdens haar jeugd zijn ontstaan.
Figuur 1. Boven links: het pad met de boom uit de associatieoefening. Boven rechts: de boom met kijkgaatje uit de associatieoefening. Onder links: de bomen uit de familie-opstelling: a) boom van cliënte; b) boom van middelste broer); c) boom van oudste broer; d) boom van moeder; e) boom van vader. Onder rechts: vertakkingen (verschillende karakterkanten) van de boom van cliënte
Terwijl we bij aanvang van de derde sessie naar de boom lopen, vertelt cliënte erg in haar hoofd te zitten en weinig bij haar gevoel te komen. Wanneer naar haar lichaamsbeleving wordt gevraagd, vertelt ze zichzelf vaak ‘alleen maar hoofd’ te voelen. We staan letterlijk en figuurlijk stil bij wat ze voelt: veel emoties blijken geblokkeerd en ze ervaart geen stroming.
We zoeken een pad uit dat symbool staat voor deze stroming. Wanneer ze het pad afloopt, rent ze en helt ze voorover; ze is bang om meegesleurd te worden. Al wandelend bespreken we deze emoties en hun oorsprong. Cliënte herkent deze gevoelens vanuit haar jeugd. Ze vertelt over haar jeugd en duidelijk wordt dat er weinig ruimte was voor emoties, verbinding, spel en plezier. Hard werken stond hoog in het vaandel en vader was chronisch ziek waardoor hij veel zorg van moeder nodig had. Broers konden cliënte plagen wanneer ze zich kwetsbaar opstelde. Aangekomen bij het pad uit de associatieoefening bespreken we de volgende te nemen stappen (doelen): verbeteren van stemming; ratio en gevoel verbinden; inzicht krijgen in de onderliggende patronen; en passend vrijwilligerswerk vinden. Hiervoor worden elementen uit de CGT en schematherapie geïntegreerd in de behandeling.
Vanaf sessie vier starten we elke sessie met een zintuigenwandeling om cliënte te helpen uit haar hoofd en meer bij haar emoties en lichaamservaringen te komen. Deze sessies besteden we verder aan het exploreren van patronen in het stamgezin door middel van een natuuropstelling. Cliënte selecteert een groepje van vijf bomen die symbool staan voor haar familie (zie figuur 1). Bij de exploratie wordt duidelijk dat oudste broer en moeder het meest dichtbij client staan, letterlijk en figuurlijk. De stam van de boom van cliënte is vertakt in twee kleinere stammen, die ze ziet als ratio en gevoel. Haar emotiekant staat richting haar familie, maar in haar jeugd was sprake van emotionele verwaarlozing. Haar wortels wijzen naar de boom van haar oudere broer met wie ze een lastige relatie ervaart. Moeders boom heeft dunne wortels, een dunne stam en weinig bladeren. Ze had veel zorgen voor haar man en zorgde goed voor de kinderen, maar toonde weinig emoties en affectie. De boom van zowel vader als jongste broer staat verder weg en deze zijn enigszins afgezonderd van de rest; vader was ofwel ziek of was werken; jongste broer is bekend met een autismespectrumstoornis en trok zich terug in zijn eigen wereld. Deze sessies sluiten we af met een veilige-plekoefening. Cliënte zoekt een plek uit die voor haar veilig aanvoelt: ze kiest een boomstam in een hoek van het park. Vanaf hier kan ze genieten van het uitzicht over de stad en tegelijkertijd voelt ze zich geborgen door de ligging.
Sessies zes tot en met twaalf starten we met een zintuigenwandeling. Daarna werken we aan het verkennen van de verschillende kanten van het karakter van cliënte, door het toevoegen van schema-elementen aan de therapie. Zoals te zien is in figuur 1 (rechts onder), is de ratio-tak verder vertakt in twee takken: ‘streng zijn en hard werken’ en ‘van hout zijn’ (anderen niet binnenlaten). De gevoelstak is verder vertakt in de takken ‘verdriet en afwijzing’ en ‘heel erg lief zijn’ om goedkeuring te krijgen. Cliënte ziet de stam als het stuk dat goed voor zichzelf zorgt en communiceert, de bladeren van de boom als haar vrolijke kant. Cliënte werkt thuis met een dagboek om te kijken hoe deze kanten meespelen in het dagelijks leven. We voeren regelmatig de oefening ‘stilstaan bij gevoelens’ uit, zoals deze hierboven werd uitgewerkt. Wanneer ze zich kwetsbaar voelt, zoeken we haar veilige plek op en bespreken daar wat er speelt. Wanneer er emoties richting haar ouders of broer naar boven komen, lopen we naar de bomen en spreekt ze de emoties alsook de onderliggende behoeftes uit tegen haar moeder- of vaderboom. We oefenen met wat een juiste afstand is tot haar ouders door van en naar de boom te lopen en cliënte te laten verwoorden wat prettig en niet prettig is hierin. Staand bij de stam van haar eigen boom vragen we wat deze kan doen om beter te zorgen voor cliënte in het hier-en-nu, wanneer haar ratio-kant of negatieve gevoelens opspelen. We onderzoeken vanaf welk perspectief op haar boom cliënte zich het prettigst voelt; waar staat de ratio-tak dan? Waar staat de gevoelens-tak? Door te kijken naar ‘welke winden’ de bladeren laten waaien, onderzoeken we waar cliënte plezier aan beleeft. Na elke sessie kijken we hoe cliënte de therapie kan integreren in haar leven (bijvoorbeeld: vaker wandelen; in gesprek gaan met een vriendin die twee keer een afspraak afzegt). We sluiten telkens af met het maken van een foto of het meenemen van een voorwerp dat cliënte herinnert aan het inzicht dat ze heeft verworven, of hetgeen waar we aan hebben gewerkt. Zo maakt cliënte bijvoorbeeld aan het einde van de tweede sessie een foto van de boom met het kijkgaatje, die ze thuis naschildert.
Cliënte start weer met toneellessen. Gaandeweg geniet ze weer van uitstapjes die ze maakt en we werken aan een vaste weekstructuur. Het gaat haar steeds beter af niet in conflict te raken, maar wel haar grenzen aan te geven en te uiten hoe ze zich voelt. Het lukt haar steeds beter om voor zichzelf te zorgen. De depressieve klachten verdwijnen naar de achtergrond en we bespreken om naar een afronding toe te werken.
In de dertiende sessie vertelt cliënte dat ze weer is aangenomen bij haar oude vrijwilligerswerk. Ze is enthousiast en ervaart tegelijkertijd de zorg om niet weer in haar oude patronen te stappen. We maken samen een hindernissenparcours waarin deze gevoelens worden uitgebeeld. Het parcours bestaat uit:
1 Het beklimmen van een helling (te hard werken);
2 Over een boomstam lopen (zich te lang voegen naar de mening van anderen);
3 Door een met takken vergroeid pad lopen (in conflict raken wanneer ‘de maat vol is’);
4 Langs een steile helling lopen (zich gekwetst/geraakt voelen en verdrietig zijn).
Bij het nemen van deze obstakels bespreken we welke tijdens de behandeling opgedane vaardigheden ze hiervoor kan inzetten. Ook sessie veertien besteden we hieraan.
Sessie vijftien besteden we aan de het afsluiten van de behandeling en het nemen van afscheid. We lopen het pad op uit de associatieoefening waarbij cliënte opmerkt dat er met momenten nog hindernissen zijn, maar dat ze deze door ‘stil te staan en bij te stellen’ kan aangaan. Bij de boom staat ze stil om te voelen hoe het is om hier te staan. Ze benoemt daarbij dat ze weer ‘stroming’ ervaart. Op haar verzoek lopen we nog langs de bomen die ze voor de natuuropstelling koos. Terwijl we ernaartoe lopen, vertelt ze dat ze de vertakkingen van ‘haar’ boom niet meer ziet; hij is één geheel geworden.
Tot slot
Beide beschrijvingen zijn niet bedoeld om een sluitend voorbeeld te geven van hoe een buitenbehandeling dient te worden uitgevoerd; veeleer zijn het voorbeelden die mogelijkheid bieden tot reflectie en tot inspiratie om buiten te behandelen.
Dankbetuiging
Mijn dank gaat uit naar de cliënten in de hieronder omschreven casus(sen) en naar mijn collega Gerald Beeck, voor het bedenken van de groepsinterventie die wordt beschreven en de samenwerking tijdens deze interventie. Mijn dank gaat ook uit naar de Buitenpsychologen, Christel Westgeest en Irina Poleacov, bij wie ik de opleiding Wandeltherapie volgde.
Literatuur
Berg, A. van den & Koole, S.L. (2021). Why viewing nature is more fascinating and restorative than viewing buildings: a closer look at perceived complexity. J Environ Psychol, 76, 397-401.
Berg, A. van den, Koole, S.L., & van der Wulp, Y. (2003). Environmental preference and restoration: (how) are they related? J Environ Psychol, 23, 135-146.
Berman, M.G., Kross, E., Krpan, K.M., e.a. (2012). Interacting with nature improves cognition and affect for individuals with depression. J Affect Disord, 140, 300-305.
Corazon, S.S., Schihab, T.S.S., & Stigsdotter, U.K. (2021). Developing the therapeutic potential of embodied cognition and metaphors in nature-based therapy: lessons from theory to practice. J Adventure Educ Outdoor Learn, 11, 161-171.
Goyal, A.K., Bansal, A., & Saini, Y. (2018). Nature walk decrease the depression by instigating positive mood. Soc Health Behav, 1, 62-66.
Johnsen, S.A.L.K., & Rydstedt, L.W. (2013). Active use of the natural environement for emotion regulation. Eur J Psychol, 9, 798-819.
Meuwese, D., Dijkstra, K., Maas, J. e.a. (2021). Beating the blues by viewing green: depressive symptoms predict greater restoration from stress and negative affect after viewing a nature video. J Environ Psychol, 75, 1-11.
Pijpker, R., Veen, E.J., Vaandrager, L., e.a. (2022). Developing an intervention and evaluation model of outdoor therapy for employee burnout: unraveling the interplay between context, processes, and outcomes. Front Psychol,13, 1-13.
Ulrich, R.S., Simons, R.F., Losito, B.D., e.a. (1991). Stress recovery during exposure to natural and urban environments. J Environ Psychol, 11, 201-230.
Floortje Smeets is gepromoveerd in de neuropsychologie en is werkzaam als gz-psycholoog bij MiCare GGZ.
Daarnaast heeft ze een eigen bedrijf (Flora Ecopsychology) dat zich richt op trainingen, lezingen en auteurswerk betreffende ecopsychologie. floortje_smeets@hotmail.com.