RCT naar de toegevoegde waarde van het aanbieden van een oplossingsgerichte therapiesessie in de natuur voor het verbeteren van het welzijn van gezonde studenten

Jolanda Maas, Djordje Basic, Nicole van den Bogerd

Samenvatting

Studenten zijn vatbaar voor psychische problemen en kunnen mogelijk profiteren van een combinatie van kortdurende oplossingsgerichte therapie (KOT) en aspecten van natuurtherapie. Het onderzoek heeft drie doelen: onderzoeken (1) of het aanbieden van een eenmalige KOT-sessie gegeven door getrainde masterstudenten klinische psychologie effect heeft op het verminderen van mentale gezondheidsproblemen, depressieve symptomen, uitstelgedrag en het verbeteren van zelfeffectiviteit, (2) of de effectiviteit verschilt bij aanbieding in verschillende omgevingen en (3) of de omgeving invloed heeft op mechanismen die eventuele verschillen tussen het geven van de sessie in verschillende omgevingen kunnen verklaren, te weten ervaren stress, positieve en negatieve emoties en therapeutische alliantie. 257 gezonde studenten werden willekeurig toegewezen aan een KOT-sessie binnen (n = 87) of buiten in een stedelijke (n = 93) of natuurlijke omgeving (n = 77). Studenten vulden vragenlijsten in een dag voor de sessie, direct voor en na de sessie, later op de dag van de sessie en twee weken na de sessie. T-testen en Mixed Anova’s zijn uitgevoerd om de effecten te achterhalen. Studenten rapporteerden twee weken na de sessie significant minder mentale gezondheidsproblemen (Cohens d = -0,484), depressieve symptomen (Cohens d = -0,287) en uitstelgedrag (Cohens d = -0,472) en meer zelfeffectiviteit (Cohens d = 0,374). De effecten waren in alle drie de omgevingen vergelijkbaar. Studenten die de KOT-sessie in de natuurlijke omgeving ontvingen, vonden de omgeving aantrekkelijker en de omgeving werkte volgens hen meer herstellend. Ondanks dat droeg de sessie in alle drie de omgevingen op een vergelijkbare manier bij aan vermindering van stress en negatieve emoties en aan verbetering van positieve emoties, en was de therapeutische alliantie vergelijkbaar in alle drie de omgevingen. De aangeboden KOT-sessie kan, ongeacht de omgeving waarin het aangeboden wordt, een positieve invloed hebben op het welzijn van studenten. Het aanbieden van een sessie in de natuur kan waardevol zijn, omdat studenten de natuurlijke omgeving aantrekkelijker vonden en als meer herstellend ervoeren.

Leerdoelen:

1. Na het lezen van dit artikel weet u op welke wijze studenten baat kunnen hebben bij een eenmalige oplossingsgerichte therapiesessie, gegeven door masterstudenten klinische psychologie.

2. Na het lezen van het artikel weet u dat een eenmalige oplossingsgerichte therapiesessie zittend binnen of al wandelend buiten in een stedelijke of een natuurlijke omgeving, op vergelijkbare wijze bijdraagt aan het verbeteren van het welzijn van studenten op korte termijn.

3. De in het artikel geboden kennis geeft u inzicht in de definitie van natuurtherapie.

4. De in het artikel geboden kennis brengt u op de hoogte van mogelijke mechanismen achter eventuele additionele voordelen van het aanbieden van therapie in de natuur. Daardoor bent u beter in staat om in te schatten of het aanbieden van een sessie in de natuur interessant kan zijn tijdens de behandeling van uw cliënten.

5. Na het bestuderen van dit artikel weet u hoe de natuur een therapiesessie positief kan ondersteunen.

Inleiding

De studententijd is een kantelpunt in het leven van jongvolwassenen. Voor veel studenten is de studententijd een tijd van kansen, maar studenten zijn ook vatbaar voor het ontwikkelen van een psychische stoornis (Amanvermez e.a., 2020; Auerbach e.a., 2018) en hebben last van uitstelgedrag, perfectionisme, testangst en stress (Cuijpers e.a., 2021). Preventie en vroege behandeling van psychische problemen is belangrijk omdat 75 procent van de levenslange psychische stoornissen ontstaat vóór de leeftijd van 25 jaar (Brown, 2018) en behandelresultaten beter zijn als psychische problemen vroeger worden behandeld (Hung e.a., 2017). Bovendien heeft het hebben van psychische problemen een negatieve invloed op de kwaliteit van leven van studenten (Sharp & Theiler, 2018) en op het economisch, sociaal en psychisch functioneren op latere leeftijd (Ormel e.a., 2018).

Alhoewel er effectieve interventies beschikbaar zijn voor studenten met psychische stoornissen, zoekt 60 tot 80 procent van de studenten geen hulp (Broglia e.a., 2021). Studenten lijken angst te hebben voor stigmatisering en gebruiken liever informele vormen van hulp (Ebert e.a., 2019). Het inzetten van indirecte interventies kan veelbelovend zijn voor preventie van en hulp bij psychopathologie bij de moeilijk bereikbare studenten met psychische stoornissen (Cuijpers e.a., 2021). Indirecte interventies zijn interventies die niet direct gericht zijn op de psychische stoornis, maar die zich richten op het aanpakken van psychische problemen zoals bijvoorbeeld uitstelgedrag en stress (Cuijpers e.a., 2021). Een mogelijk effectieve indirecte interventie voor studenten is kortdurende oplossingsgerichte therapie (KOT).

KOT is een korte, gestructureerde en flexibele benadering die zich richt op oplossingen in plaats van problemen (Kim e.a., 2019). Uit diverse studies blijkt dat KOT onder jongvolwassenen kan bijdragen aan het verminderen van angstsymptomen (Najimi, e.a., 2022), depressie (Schmit e.a., 2016), stress en academisch uitstelgedrag (Melarisisha & Saranya, 2022) en hiernaast zelfeffectiviteit (Hendar e.a., 2019) kan bevorderen. Dit maakt het veelbelovend om studenten een KOT-sessie aan te bieden .

Naast KOT komt er de laatste decennia ook steeds meer aandacht voor natuurtherapie (Cooley e.a., 2020). Natuurtherapie is therapie waarin een getrainde, idealiter gelicenseerde behandelaar een deel van of het gehele primaire behandelproces laat plaatsvinden in een natuurlijke omgeving. De natuur kan daarbij zowel actief als passief als decor worden ingezet (Cooley e.a., 2020).

Uit diverse reviews en meta-analyses is gebleken dat verschillende vormen van natuurtherapie (bijv. Forest therapy, Tuintherapie, wildernistherapie en Adventure Therapy) kunnen bijdragen aan het verminderen van angst- en depressieve symptomen en het verbeteren van het psycho-sociaal welzijn (Annerstedt & Währborg, 2011; Howarth e.a., 2020; Rosa e.a., 2021). Uit drie Koreaanse gerandomiseerd gecontroleerde studies (RCT’s) bleek dat het combineren van cognitieve gedragstherapie en Forest therapy additionele voordelen had ten opzichte van gebruikelijke zorg of geen interventie (Rosa e.a., 2021). Hiernaast zijn er aanwijzingen vanuit kwalitatieve studies onder behandelaren dat resultaten van therapie in een natuurlijke omgeving minstens even effectief, zo niet effectiever zijn bij bepaalde cliënten, dan therapie binnen (bijv. Jordan, 2014; King & McIntyre, 2018; Revell & McLeod, 2016; Revell & McLeod, 2017). Hoewel het bewijs voor natuurtherapie groeiende is, is er tegelijkertijd behoefte aan meer gerandomiseerd gecontroleerde studies (RCT) waarin gebruikgemaakt wordt van gevalideerde meetinstrumenten en waarin inzicht gegeven wordt in de ervaringen van de deelnemer en in de mechanismen die ten grondslag liggen aan eventuele additionele voordelen (Harper e.a., 2021).

De additionele voordelen van natuurtherapie worden vaak verklaard vanuit twee theorieën: de stress reduction theory (SRT; (Ulrich e.a., 1991) en de attention restoration theory (ART; (Kaplan & Kaplan, 1989). SRT richt zich op hoe een natuurlijke omgeving psychologische stress en negatieve emoties kan verminderen en positieve emoties kan bevorderen en stelt dat de we positief reageren op contact met natuur omdat we het grootste deel van onze ontstaansgeschiedenis voor onze overleving afhankelijk waren van de natuurlijke omgeving en haar hulpbronnen. Volgens deze theorie en onderbouwd in diverse onderzoeken, worden natuurlijke omgevingen vaak als aantrekkelijker ervaren (Franěk, 2023; Thompson Coon e.a., 2011) en kan natuur bijdragen aan een toename van positief affect en aan een afname van negatief affect (McMahan & Estes, 2015) en stress (Twohig-Bennett & Jones, 2018). ART stelt dat natuurlijke omgevingen bepaalde kwaliteiten in zich hebben die het herstel van uitgeputte cognitieve capaciteiten kunnen bevorderen (Staats e.a., 2003). Dit wordt onderbouwd door een meta-analyse waarin gevonden werd dat het werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit verbeteren na blootstelling aan een natuurlijke omgeving (Stevenson e.a., 2018). De bovengenoemde positieve uitkomsten na blootstelling aan een natuurlijke omgeving kunnen mogelijk bijdragen aan betere therapieresultaten (Sandi & Pinelo-Nava, 2007) wanneer de therapie wordt aangeboden in een natuurlijke omgeving. Meer onderzoek naar deze mechanisme in natuurtherapie is nog nodig (Harper e.a., 2021).

Een tweede verklaring achter het succes van natuurtherapie kan mogelijk gevonden worden in een betere therapeutische alliantie. Recente studies suggereren dat natuurtherapie een sterkere relatie tussen cliënt en therapeut kan bevorderen dan binnentherapie, onder andere omdat er tijdens natuurtherapie vaak gewandeld wordt. Tijdens het wandelen lopen de cliënt en therapeut naast elkaar, wat maakt dat je elkaar niet in de ogen hoeft te kijken wat het uiten van gevoelens vergemakkelijkt (Pijpker e.a., 2022; Revell & McLeod, 2017). Ook passen wandelaars tijdens het samen wandelen zich onbewust aan het ritme en de paslengte van de ander aan, waardoor ze uiteindelijk synchroon lopen (Webb e.a., 2017). Synchroniteit bevordert op haar beurt gevoelens van verbondenheid en empathie, wat de therapeutische relatie kan versterken (Webb e.a., 2017).

Gezien de potentiële effectiviteit van zowel KOT als natuurtherapie als indirecte interventies ter bevordering van de mentale gezondheid, rijst de vraag of KOT een effect heeft op de mentale gezondheid van studenten, en of het aanbieden van KOT in een natuurlijke omgeving mogelijk extra voordelen kan bieden in vergelijking met een stedelijke of binnenomgeving. Deze studie onderzoekt ten eerste of een KOT-sessie, gericht op het bevorderen van productiever en gebalanceerd leven, effect heeft op het verminderen van mentale gezondheidsproblemen, depressieve symptomen en uitstelgedrag en op het verbeteren van zelfeffectiviteit bij studenten. De KOT-sessie wordt gegeven door masterstudenten klinische psychologie om zo aan te sluiten bij de constatering dat studenten vaker hulp zoeken bij meer informele hulpbronnen (Ebert e.a., 2019). Ten tweede wordt onderzocht of een KOT-sessie in een natuurlijke omgeving extra voordelen biedt ten opzichte van een KOT-sessie binnen of in een stedelijke omgeving, gericht op het verminderen van mentale gezondheidsproblemen, depressieve symptomen en uitstelgedrag, op het verbeteren van zelfeffectiviteit bij studenten en het behalen van het sessiedoel. Ten derde wordt onderzocht of de omgeving waarin de KOT-sessie plaatsvindt, invloed heeft op de potentiële mechanismes van psychologisch herstel (gemeten als ervaren stress, negatieve en positieve emoties, herstellend vermogen, aantrekkelijkheid en bereidheid tot nog een sessie) en therapeutische alliantie.

Methode

Ontwerp en setting

Een driearmige gerandomiseerd gecontroleerde studie werd uitgevoerd, waarbij participanten aan een eenmalige 45 minuten durende oplossingsgerichte therapiesessie deelnamen, gegeven door getrainde masterstudenten klinische psychologie. Deelnemers werden willekeurig toegewezen aan een sessie binnen in een vergaderruimte van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU) of aan een sessie buiten die al wandelend plaatsvond in een vooraf bepaalde stedelijke omgeving rondom de VU of in een natuurlijke omgeving in het Amsterdamse Bos (zie figuur 1).

Figuur 1. Foto van de drie omgevingen waarin de oplossingsgerichte sessie plaatsvond en een overzicht van de route die therapeuten gelopen hebben in de natuur en stedelijke omgeving

De RCT is geregistreerd in het ISRCTN-register (nummer 15236954) en is goedgekeurd door de Vaste Commissie Wetenschap en Ethiek van de Vrije Universiteit Amsterdam (VCWE-2022-002). De werving vond plaats van april tot juli 2022 en van oktober tot en met december 2022.

Participanten

Alle studenten die 1) studeren aan een hogeschool of universiteit; 2) niet gediagnosticeerd zijn met een psychische stoornis; en 3) die momenteel niet behandeld worden voor een psychische stoornis, konden deelnemen aan deze studie. 463 studenten hadden zich aangemeld voor deelname aan de RCT. Uiteindelijk zijn er 401 studenten gerandomiseerd en hebben 257 studenten deelgenomen aan de sessies, waarvan 87 studenten de sessie binnen ontvingen, 77 studenten in een natuurlijke en 93 in een stedelijke omgeving. 232 studenten hebben de t3-vragenlijst ingevuld (zie figuur 2).

Figuur 2. CONSORT-diagram (N = 257)

Steekproefgrootte

Een a priori tussen-factor (drie groepen) variantieanalyse (ANOVA) met herhaalde metingen (twee metingen) in G*Power toonde aan dat een steekproefgrootte van 186 (62 per groep) nodig was om een kleine effectgrootte van d = 0,2 te detecteren op het significantieniveau p = 0,05, met 80 procent power.

Randomisatie

Blokrandomisatie werd gebruikt om deelnemers te randomiseren naar een van de drie condities met variërende blokgroottes van 3, 6 en 9 (toewijzingsratio 1:1:1). Het programma Sealed Envelope (Sealed Envelope Ltd., 2021) werd gebruikt om een randomisatieschema te genereren.

Procedure

De participanten werd geworven via een gelegenheidssteekproef door middel van flyeren op de VU-campus, het benaderen van vrienden en bekenden en het geven van korte wervingspraatjes tijdens colleges van studenten op de campus. Deelnemers werden hiernaast geworven via Sona Systems, een online platform waar eerstejaars bachelorstudenten studiepunten kunnen verdienen door deelname aan universitaire onderzoeksprojecten, een verplicht onderdeel van het eerstejaars methodologiecollege. Studenten konden hun interesse tonen door zich aan te melden via Sona Systems, door een e-mail te sturen naar het studieaccount of door de screeningsvragenlijst in te vullen via de QR-code op de flyer. Bij het openen van de screeningsvragenlijst kregen studenten eerst de informatiebrief te lezen en vervolgens werd ze gevraagd om toestemming te geven voor deelname aan de studie. Daarna beantwoordden studenten drie vragen om te bepalen of ze voldeden aan de inclusiecriteria. Studenten die hieraan voldeden werden willekeurig toegewezen aan een van de onderzoekcondities en ontvingen een mail met instructies voor het plannen van hun sessie.

Deelnemers moesten, verspreid over meerdere dagen, vijf online vragenlijsten invullen, wat ongeveer 45 minuten in beslag nam. Een dag voor de sessie werd een baseline-vragenlijst ingevuld met onder andere vragen over sociaal-demografische kenmerken, mentale gezondheid, depressieve symptomen, zelfeffectiviteit en uitstelgedrag. Op de dag van de sessie vulden deelnemers vragenlijsten in over stress en emoties net voor en na de sessie (t0 en t1). Op dezelfde dag beantwoordden ze ook vragen over de therapeutische alliantie, de mate waarin ze de omgeving als herstellend ervoeren en de aantrekkelijkheid van de omgeving (t2). Twee weken na de sessie vulden deelnemers een follow-up-vragenlijst in, die vergelijkbaar was met de baseline-vragenlijst, maar waarin geen demografische gegevens werden nagevraagd en waarin aanvullend op de baseline-vragenlijst ook gevraagd werd in hoeverre het sessiedoel was bereikt (t3). Na voltooiing ontvingen deelnemers een beloning van € 15 of 105 studiepunten (voor VU-studenten die deelnamen via het Sona Systeem). Zie figuur 3 voor een overzicht van de procedure.

Figuur 3. Schematisch overzicht van de procedure

Interventie

De interventie betrof een eenmalige 45 minuten durende KOT-sessie, gegeven door getrainde studenten klinische psychologie in drie omgevingen (binnen, natuurlijk en stedelijk) aan de hand van een vooraf opgesteld script. Zeventien masterstudenten klinische psychologie van de VU zijn opgeleid tot therapeut via een driedaagse workshop verzorgd door twee BIG-geregistreerde gz-psychologen van ‘De Buitenpsychologen’, een organisatie met expertise in oplossingsgerichte therapie en natuur. De Buitenpsychologen hebben veel ervaring met het geven van oplossingsgerichte therapie en natuurtherapie. In de workshop leerden de therapeuten over natuurtherapie en leerden ze specifieke oplossingsgerichte vaardigheden, zoals het beginnen van de sessie met de cliënt op zijn gemak te stellen, het uitleggen van het sessiedoel, samenvatten, inzoomen, positieve fases creëren, tijd bijhouden en de wondervraagtechniek. Ze werden ook getraind in het werken volgens het vooraf opgestelde script. Gedurende de dataverzamelingsperiode waren er bijeenkomsten met de Buitenpsychologen ingepland voor eventuele vragen over het verloop van de sessies. Ongeacht de conditie waarin de sessie plaatsvond, omvatte de interventie verschillende stappen. Deelnemers werden eerst op hun gemak gesteld. Daarna werd uitgelegd dat de sessie tot doel had om een doel vast te stellen dat binnen twee weken bereikt kan worden, waarmee het leven van de deelnemer gebalanceerder of productiever kan worden. Daarna beschreven deelnemers in detail hun gemiddelde dag en kozen ze een aspect van hun leven dat verbeterd kon worden en formuleerden dit positief. Daarna werd de wondervraag geïntroduceerd: “Stel dat er een wonder is gebeurd in je slaap waardoor het probleem is opgelost of gewoon is verdwenen, maar je realiseert je dat niet omdat het in je slaap is gebeurd. Kun je je zo’n situatie voorstellen?” Na het zich voorstellen van het ideale scenario werd deelnemers aan een sessie in de buitenomgeving gevraagd een object in de natuurlijke of stedelijke omgeving te associëren met de ideale wereld en te koppelen aan het cijfer 10. Daarna associeerden ze een object in de natuurlijke of stedelijke omgeving waarin de sessie plaatsvond met hun huidige situatie en werd gevraagd welk cijfer van 0-10 ze de huidige situatie zouden geven als 10 betrekking heeft op de wonderwereld waarin het doel is bereikt. Vervolgens werd de techniek van het ervaringsleren toegepast en werd de deelnemer uitgenodigd om van het object dat voor hen de huidige situatie symboliseert een stap te zetten, richting het object dat voor hen de ideale situatie symboliseert. Op die manier ervaren de deelnemers hoe het voelt om een stap te zetten richting de ‘ideale wereld’.

In de binnenomgeving trokken deelnemers een lijn tussen 1 en 10 en visualiseerden de ‘wonderwereld’ als een 10, waarna ze een cijfer voor hun huidige situatie bepaalden. Vervolgens stelden deelnemers in alle drie de omgevingen samen met de therapeut een doel en formuleerden drie concrete stappen om dichter bij hun ideale leven te komen. Aan het einde kregen deelnemers een formulier waarop ze als herinnering hun doel en de drie concrete stappen noteerden.

Figuur 4. Voorbeelden van de objecten die zijn gekozen in de natuurlijke en stedelijke omgeving door deelnemers

Meetinstrumenten

Demografische kenmerken

De demografische kenmerken van de deelnemers, te weten leeftijd, geslacht en studieprogramma (bijv. bachelor, master, overig), werden op de baseline gemeten.

Therapie-uitkomsten

Mentale gezondheidsproblemen werden gemeten met behulp van de General Health Ques­tionnaire (GHQ-12; (Goldberg & Williams, 1988). Deelnemers beoordeelden alle 12 items op een vierpunts Likertschaal van 0 (helemaal niet) tot 3 (meer dan gewoonlijk). De scores op de items zijn opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 0 tot 36, waarbij hogere scores duidden op een slechtere mentale gezondheid. Er was in onze dataset sprake van een goede interne consistentie, Cronbach’s α BL = 0,80; Cronbach’s α t3 = 0,79.

Depressieve symptomen werden gemeten met behulp van de Patient Health Questionnaire (PHQ-9; (Kroenke e.a., 2001)). Dit negen-item tellende instrument meet op een vierpunts Likertschaal van 0 (helemaal niet) tot 3 (bijna elke dag) hoe vaak deelnemers, gedurende de laatste twee weken, symptomen ervoeren die geassocieerd worden met depressie. De scores op de items zijn opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 0 tot 27, waarbij hogere scores duiden op meer depressieve symptomen. Er was in onze dataset sprake van een goede interne consistentie, Cronbach’s α BL = 0,81; Cronbach’s α t3 = 0,86.

Zelfeffectiviteit werd gemeten met de General Self-Efficacy Scale (GSES) (Schwarzer & Jerusalem, 1995). Deze tien-item tellende vragenlijst meet op een vierpunts Likertschaal van 1 (helemaal niet waar) tot 4 (helemaal waar) hoe men over het algemeen denkt en handelt in moeilijke situaties. De scores op de items zijn opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 10 tot 40, waarbij een hogere score duidt op meer zelfeffectiviteit. Er was in onze dataset sprake van een goede interne consistentie, Cronbach’s α BL = 0,78; Cronbach’s α t3 = 0,81.

Uitstelgedrag werd gemeten met behulp van de General Procrastination Scale (GPS) (Lay, 1986). Dit instrument bestaat uit 20 stellingen die beantwoord kunnen worden op een vijfpunts Likertschaal lopend van 1 (extreem ongewoon) tot 5 (zeer kenmerkend). Na het omscoren van verschillende items zijn de items opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 20 tot 100, waarbij een hogere score verwijst naar meer uitstelgedrag. Er was in onze dataset sprake van een goede interne consistentie, Cronbach’s α BL = 0,87; Cronbach’s α t3 = 0,88.

De mate waarin het doel dat in de sessie werd vastgesteld is bereikt is gemeten met een item van de Self Regulating Skills Battery (SRSB) (Knittle e.a., 2019). Er werd gevraagd: “Tijdens de sessie heb je een doel gesteld met een aantal concrete acties die je kunt ondernemen om een stap te zetten naar een evenwichtiger en productiever leven. Geef hieronder op een schaal van 0 tot 100 aan hoeveel vooruitgang je hebt geboekt met betrekking tot het doel.”

Potentiële mechanismes

Ervaren stress werd gemeten met de spanning-angstsubschaal van de Profile of Mood States Short Form (POMS-SF) (Curran e.a., 1995). Deze subschaal bestaat uit zes items die beoordelen hoe iemand zich op dit moment voelt en wordt beantwoord op een vierpunts Likertschaal die loopt van 0 (helemaal niet) tot 4 (extreem). De scores op de items zijn opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 0 tot 24, waarbij hogere scores meer actuele stress laten zien. Ervaren stress had een goede interne consistentie, Cronbach’s α BL = 0,84; Cronbach’s α t3 = 0,75.

Positieve en negatieve emoties werden gemeten met de Positive and Negative Affect Schedule (PANAS) (Watson e.a., 1988). De vragenlijst bestaat uit 20 items (10 voor positieve emoties en 10 voor negatieve emoties) en kon beantwoord worden op een vijfpunts Likertschaal, van 1 (heel licht) tot 5 (extreem). De itemscores horend bij respectievelijk positieve emoties en negatieve emoties werden bij elkaar opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 10 tot 50, waarbij een hoge totaalscore meer positieve emoties dan wel negatieve emoties indiceerde. Positieve en negatieve emoties hadden een goede interne consistentie (positieve emoties: Cronbach’s α BL = 0,86; Cronbach’s α t3 = 0,88; Negatieve emoties: Cronbach’s α BL = 0,79; Cronbach’s α t3 = 0,69).

Het ervaren herstelvermogen in de omgeving waarin de sessie plaatsvond is gemeten met de Perceived Restorativeness Scale (PRS) (Hartig e.a., 1997). Deze schaal, die uit 16 items bestaat en beantwoord kan worden met een vijfpunts Likertschaal lopend van 1 (sterk mee eens) tot 5 (sterk mee oneens), wordt gebruik om de perceptie van de herstellende kwaliteiten van de omgeving te beoordelen. Na het omscoren van enkele items werden de scores op de afzonderlijke items bij elkaar opgeteld tot een totaalscore die kon variëren van 16 tot 80, waarbij een hogere score refereert aan een hoger door de participant ervaren herstellend vermogen van de omgeving. De interne consistentie van herstellend vermogen was goed Cronbach’s α = 0,88.

De ervaren aantrekkelijkheid van de omgeving en de mate waarin de deelnemers geïnteresseerd waren om de sessie nog een keer te volgen werden gemeten met twee ad-hocvragen die afkomstig waren uit een onderzoek over bewegen in een natuurlijke omgeving (Thompson Coon e.a., 2011). Om de aantrekkelijkheid van de omgeving te meten, werd gevraagd ‘Hoe plezierig vond je de omgeving waarin de sessie plaatsvond?’, waarbij geantwoord kon worden op een tienpuntsschaal lopend van 1 tot 10. De mate waarin deelnemers geïnteresseerd waren om de sessie nog een keer te volgen, werd gemeten aan de hand van de vraag ‘Zou je geïnteresseerd zijn om een vergelijkbare sessie nog een keer te volgen?’ waarbij geantwoord kon worden op een tienpuntsschaal lopend van 1 (niet geïnteresseerd) tot 10 (zeer geïnteresseerd).

Therapeutische alliantie is gemeten met de Session Rating Scale (SRS) (Duncan e.a., 2003) die bestaat uit 4 items die beantwoord kunnen worden op een schaal van 1 tot 10. De scores van de afzonderlijke items zijn opgeteld resulterend in een schaal die kon variëren tussen de 4 en 40. Er was sprake van een goede interne consistentie, Cronbach’s a = 0,788.

Data-analyse

Alleen de vragenlijsten die volledig waren ingevuld, werden geanalyseerd, waarbij uitschieters (z-score kleiner dan -3 en groter dan 3) werden verwijderd. Verschillen in demografische en klinische variabelen werden getest door χ2-toetsen, One-way ANOVA’s en de nonparametrische Kruskal-Wallis-test. Het effect van de KOT-sessie op de verschillende uitkomstmaten werd getest met t-testen. Verschillen tussen condities werden voor de normaal verdeelde variabelen die op twee momenten gemeten werden getest met een Mixed Anova. Voor de niet-normaal verdeelde variabelen (depressieve symptomen, stress, negatieve emoties) zijn verschillen in de verschilscores getoetst met een One-way Anova. Verschillen tussen condities in ervaren therapeutische alliantie, ervaren herstellend vermogen en aantrekkelijkheid van de omgeving, het bereiken van het doel en de intenties om de sessie nog een keer te ondernemen zijn gemeten met een One-Way Anova.

Resultaten

Kenmerken steekproef en beschrijvende statistiek voormeting

De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 22,5 (SD = 4,58). Het grootste deel van de steekproef identificeerde zichzelf als vrouw (N = 202; 78,6%). De meeste deelnemers waren bachelorstudenten psychologie (N = 129; 50%), gevolgd door de masterstudenten van 33 verschillende masteropleidingen (N = 70; 27,2%, waarvan 26 studenten van de psychologie masters). De drie behandelgroepen waren op baseline vergelijkbaar met betrekking tot demografische kenmerken en de uitkomstenmaten (tabel 1).

Tabel 1. Sociaal-demografische en klinische kenmerken bij de nulmeting (N = 257)

Karakteristieken

Totaal

(N = 257)

Binnen N (%)

87 (32,8)

Natuur N (%)

77 (31,1)

Stad N (%)

93 (36,1)

Test statistica

p

Leeftijd, M (SD) (N = 241)

22,51
(4,58)

22,77
(5,84)

22,37
(3,96)

22,40
(3,66)

0,19

0,827

Gender, N (%)

2,09

0,719

Vrouw

202
(78,6)

67
(77)

62
(80,5)

73
(78,5)

Man

54
(21)

20
(23)

15
(19,5)

19
(20,4)

Anders

1
(0,4)

0

0

1
(1,1)

Studieprogramma, N (%)

11,38

0,328

Bachelor Psychologie

129
(50,2)

47
(54)

39
(50,6)

43
(46,2)

Bachelor Pedagogiek

9
(3,5)

6
(6,9)

1
(1,3)

2
(2,2)

Bachelor Bewegings­wetenschap

2
(0,8)

1
(1,1)

0
(0)

1
(1,1)

Bachelor Gezondheidswetenschap

3
(1,2)

1
(1,1)

2
(2,6)

0
(0)

Andere bachelor

44
(17,1)

15
(17,2)

12
(15,6)

17
(18,3)

Master

70
(27,2)

17
(19,5)

23
(29,9)

30
(32,3)

Mentale gezondheid (GHQ-12), M (SD)

16,23
(6,25)

16,94
(6,10)

15,07
(6,87)

16,55
(6,02)

2,04

0,132

Depressieve symptomen (PHQ-9), m (IQR)

5
(6)

5
(6,25)

5
(5)

5
(5)

1,20

0,550

Zelfeffectiviteit (GSES), M (SD)

30,31
(3,89)

30,38
(3,69)

30,18
(3,92)

30,37
(4,08)

0,07

0,934

Uitstelgedrag (GPS), M (SD)

62,11
(13,30)

60,87
(13,84)

62,05
(13,47)

63,30
(12,67)

0,74

0,476

Vragenlijsten; GHQ-12 = General Health Questionnaire, PHQ-9 = Patient Health Questionnaire, GSES = General Self Efficacy Scale, GPS = General Procrastination Scale POMS-SF = Short Form of the Profile of Mood State, PANAS = Positive and Negative Affect Schedule, IQR = Interkwartiel score

a Een eenzijdige ANOVA werd uitgevoerd voor de continue variabelen leeftijd, mentale gezondheidsproblemen, zelfeffectiviteit, uitstelgedrag en positieve emoties. Een niet-parametrische Kruskal-Wallis-test werd uitgevoerd voor de continue variabele depressieve symptomen, stress en negatieve emoties. Een Chi-kwadraattoets werd uitgevoerd voor de categorische variabelen geslacht en studieprogramma.

Effect van de KOT-sessie

Twee weken na de eenmalige KOT-sessie rapporteerden de deelnemers significant minder mentale gezondheidsproblemen (t (232) = -7,39, p < 0,000; Cohens d = -0,484), minder depressieve symptomen (t (223) = -4,30, p < 0,001; Cohens d = -0,287), minder uitstelgedrag (t (231) = -7,19, p = 0,001; Cohens d = -0,472) en significant meer zelfeffectiviteit (t (232) = 5,71, p = 0,001; Cohens d = 0,374) dan voor deelname aan de sessie (tabel 2).

Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties op baseline en t3 voor de totale steekproef en uitgesplitst per omgeving

Totaal

Natuur

Binnen

Stad

Uitkomstmaten

BL

t3

BL

t3

BL

t3

BL

t3

Mentale gezondheidsproblemen

16,06
(6,30)

12,61
(5,86)

15,10
(6,87)

12,95
(6,27)

16,88
(6,20)

12,24
(6,02)

16,06
(5,85)

12,68
(5,37)

Depressieve symptomen

6,01
(3,88)

4,93
(3,78)

6,03
(3,98)

5,87
(3,76)

6,58
(3,79)

5,67
(3,83)

5,92
(3,60)

5,39
(3,99)

Zelfeffectiviteit

30,41
(3,75)

31,47
(3,72)

30,35
(3,77)

31,49
(3,72)

30,35
(3,56)

31, 27
(3,60)

30,52
(3,86)

31,66
(3,96)

Uitstelgedrag

61,63
(13,34)

58,21
(13,42)

61,96
(13,73)

58,99
(14,46)

60,55
(13,81)

57,04
(13,58)

62,40
(12,62)

58,21
(12,42)

Bereiken sessiedoel

62,57
(22,51)

64,76
(22,01)

63
(22,45)

60,3
(23,04)

Mechanismen

t0

t1

t0

t1

t0

t1

t0

t1

Stress

10,7
(4,14)

8,05
(2,68)

9,9
(3,63)

7,52
(2,04

10,67
(3,81)

8,21
(2,51)

11,02
(4,17)

7,88
(2,53)

Positieve emoties

30,59
(6,44)

34,61
(7,23)

31,96
(5,66)

35,08
(6,65)

31,93
(5,72)

35,91
(6,75)

28,54
(6,77)

33,52
(7,27)

Negatieve emoties

14,85
(4,74)

12,46
(2,96)

15,01
(5,09)

12,07
(2,80)

14,69
(4,16)

12,65
(2,60)

14,88
(5,01)

12,61
(3,40)

Mechanismen

t2

t2

t2

t2

Therapeutische alliantie

33,22
(34,00)

33,09
(6,28)

33,55
(6,48)

33,02
(6,16)

Aantrekkelijkheid van de omgeving

6,92
(2,23)

9
(1,01)

5,19
(2,15)

6,7
(1,48)

Ervaren herstellend vermogen van de omgeving

54,84
(10,97)

65,59
(7)

47,59
(8,24)

52,24
(8,74)

Interesse om de sessie nog een keer te volgen

7,76
(1,99)

7,97
(1,94)

7,37
(2,16)

7,94
(1,83)

Noot: M en SD staan voor gemiddelde en standaarddeviatie

Effect van de omgeving

De resultaten van de Mixed Anova-analyses laten zien dat er geen verschillen zijn tussen de drie omgevingen in het effect van de sessie op mentale gezondheidsproblemen (F(2,230) = 2,3; p = 0,101; ηp2 = 0,020), op uitstelgedrag (F(2,229) = 0,204; p = 0,815; ηp2 = 0,002), op zelfeffectiviteit (F(2,230) = 0,166; p = 0,847; ηp2 = 0,001) en op zelfvertrouwen (F(2,227) = 0,960; p = 0,385; ηp2 = 0,008). De resultaten van de One-way Anova met de verschilscores tonen aan dat er geen significante verschillen zijn tussen de drie omgevingen in het effect op depressieve symptomen (F(2,223) = 1,434; p = 0,240; ηp2 = 0,013).

Hiernaast waren er geen verschillen tussen de omgevingen in de mate waarin de sessie bijdraagt aan verbondenheid met de natuur. Alhoewel alleen in de natuurconditie een stijging te zien is van de verbondenheid met de natuur, was er geen significant verschil tussen de condities in de mate waarin de sessie bijdraagt aan natuurverbondenheid, F(2,229) = 1,397; p = 0,249; ηp2 = 0,019. Ondanks dat het percentage waarin men aangeeft het doel te hebben bereikt in de natuur conditie hoger is (zie figuur 5), zijn er geen significante verschillen tussen de omgevingen in de mate waarin iemand het gestelde korte termijn doel zegt te hebben bereikt F(2,225) = 0,732; p = 0,482; ηp2 = 0,007.

Figuur 5 De mate waarin studenten aangeven dat het tijdens de sessie gestelde doel is bereikt

Mechanismen

Alhoewel de deelnemers na de sessie minder stress ervoeren dan voor de sessie (t (243) = -13,61, p < 0,000; Cohen’s d = -0,872) en ook minder negatieve emoties (t (240) = -9,855, p < 0,000; Cohen’s d = -0,635), waren er geen significante verschillen tussen de omgevingen in de mate waarin de sessie bijdroeg aan stressherstel (F(2,241) = 1,507; p = 0,224; ηp2 = 0,012) of aan vermindering van negatieve emoties (F(2,238) = 1,201; p = 0,303; ηp2 = 0,010).

De resultaten van de Mixed Anova laten zien dat deelnemers direct na de KOT-sessie meer positieve emoties ervoeren dan voor de sessie, F(2,244) = 131,928; p = 0,000; ηp2 = 351). Hiernaast was er een significant hoofdeffect van conditie te zien F(2,244) = 6,2; p = 0,003; ηp2 = 0,047, maar er was geen significant interactie-effect tussen de positieve emoties voor en na de sessie en de conditie waarin de sessie plaatsvond F(2,244) = 2,36; p = 0,097; ηp2 = 0,019. De omgeving maakte dus geen verschil op de mate waarin de sessie bijdroeg aan het verbeteren van de positieve emoties.

Er waren geen significante verschillen tussen de condities in de door de participanten ervaren therapeutische alliantie, H(2, 242) = 0,817; p = 0,665. Wel werden er significante verschillen gevonden tussen de condities voor de mate waarin de omgeving waarin de sessie plaatsvond als aantrekkelijk (F(2,237) = 107,042; p = 0,000; ηp2 = 0,475) en herstellend F(2,239) = 103,341; p = 0,000; ηp2 = 0,464) werd ervaren. Post-hoc Tukey-tests laten zien dat participanten in de natuurconditie de omgeving waarin de sessie plaatsvond significant aantrekkelijker vonden (p = 0,000) en als meer herstellend ervoeren (p = 0,000) dan participanten in de binnen- en stedelijke conditie. Hiernaast bleek de stedelijke omgeving door participanten als aantrekkelijker (p = 0,001) en meer herstellend ervaren (p = 0,001) te worden dan de binnenomgeving. Alhoewel de interesse om de sessie nog een keer te volgen hoger was onder participanten in de natuur en de stedelijke conditie ten opzichte van participanten in de binnenconditie, bleken deze verschillen niet significant te zijn F(2,236) = 2,3; p = 0,103; ηp2 = 0,019.

Discussie

Ons onderzoek toonde aan dat een eenmalige KOT-sessie gegeven door getrainde masterstudenten klinische psychologie leidde tot significante afnames in mentale gezondheidsproblemen, depressieve symptomen en uitstelgedrag en tot een toename in zelfeffectiviteit onder gezonde studenten gemeten twee weken na de sessie. Deze effecten waren vergelijkbaar in de drie omgevingen (binnen, natuurlijk, stedelijk). Hoewel niet significant, was de mate van het behalen van het sessiedoel iets hoger wanneer de sessie in een natuurlijke omgeving plaatsvond. De omgeving had beperkte invloed op aspecten gerelateerd aan de SRT en ART. Studenten aan wie de KOT-sessie in de natuurlijke omgeving werd gegeven, vonden de omgeving aantrekkelijker en deze werkte volgens hen meer herstellend. De bereidheid om de sessie nog een keer te volgen was iets groter nadat de sessie in een natuurlijke of stedelijke omgeving werd gegeven, maar dit verschil was niet significant. Verder ervoeren studenten direct na de sessie, ten opzichte van net voor de sessie, minder stress, negatieve emoties en meer positieve emoties, maar deze effecten waren niet groter in een natuurlijke omgeving. Tot slot werden er geen verschillen gevonden tussen de omgevingen waarin de sessie plaatsvond in de ervaren therapeutische alliantie.

Ons onderzoek bevestigt eerdere bevindingen rondom de effectiviteit van KOT onder jongvolwassenen (Schmit e.a., 2016; Melarishisa & Saranya,, 2022; Hendar, e.a., 2019). Aanvullend op eerdere studies, ontdekten we dat zelfs één sessie kortetermijneffecten lijkt te hebben op het mentale welzijn van studenten. De KOT-sessie was zo opgezet dat er concrete kleine stappen gezet konden worden in de twee weken dat het onderzoek duurde. Uit de resultaten blijkt dat deze opzet ertoe geleid heeft dat studenten twee weken na de sessie een beter welzijn rapporteerden dan net voor de sessie. Aansluitend op eerder onderzoek vonden we dat een sessie in de natuurlijke omgeving bij kan dragen aan het mentale welzijn van studenten (Annerstedt & Währborg, 2011; Coventry e.a., 2021; Howarth e.a., 2020; Rosa e.a., 2021). Tegen onze verwachtingen in vonden we geen additionele voordelen van de natuurlijke omgeving op de uitkomstmaten of op de meeste aspecten gelieerd aan de mogelijke mechanismen. Dit kan komen doordat eerdere studies onder een klinische populatie werden uitgevoerd (Rosa e.a., 2021). De deelnemers in ons onderzoek waren over het algemeen mentaal gezond, wat de te behalen effecten kleiner maakt dan in een klinische populatie en het moeilijker maakt om verschillen tussen omgevingen te identificeren. Vervolgonderzoek kan nagaan of de effecten van de sessie tussen de omgevingen verschillen bij een klinische populatie. Meer algemeen zou het interessant zijn als de werking van de genoemde mechanismen aan de hand van de in dit artikel gebruikte vragenlijsten gemeten zouden worden in de klinische praktijk door psychotherapeuten die de natuur inzetten tijdens behandeling. Er is namelijk behoefte aan meer inzicht in de effectiviteit van natuurtherapie en in de achterliggende mechanismen die bijdragen aan de verwachte additionele voordelen van het geven van psychotherapie in de natuur. Bij een experiment of RCT naar de additionele voordelen van natuurtherapie zouden de voorgestelde mechanismen met de gebruikte meetinstrumenten goed in kaart gebracht kunnen worden.

Sterke punten en beperkingen

Deze studie vult een lacune in het onderzoeksveld rondom natuurgerichte therapieën doordat we een gerandomiseerd gecontroleerde studie hebben opgezet waarin we gevalideerde meetinstrumenten gebruiken. Daarnaast bieden we inzicht in of aspecten gelieerd aan mechanismen achter het succes van natuurtherapie ook rondom de gegeven KOT-sessie een rol spelen en in ervaringen van deelnemers over de rol van de omgeving (Harper e.a., 2021).

Naast sterke punten heeft het onderzoek ook beperkingen. Er was geen controlegroep die geen KOT-sessie ontving. De gevonden effecten kunnen ook het gevolg zijn van deelname aan de studie of een algemene verbetering in die periode in de mentale gezondheid van studenten. Vervolgonderzoek dient daarom een controlegroep te includeren. Hiernaast zijn alleen de effecten na twee weken onderzocht. Het was interessant geweest om na te gaan of de effecten na enkele maanden aanhielden. Een aantal studenten (9 procent van de respondenten) had de nameting-vragenlijst niet gevuld. We hebben de analyses ook uitgevoerd nadat de missende waarden via de MICE-techniek geïmputeerd waren. De conclusies van de deelvragen bleven daarbij gelijk. De deelnemers waren vooral vrouwelijke bachelorstudenten psychologie, waardoor de resultaten niet representatief zijn voor de gehele studentenpopulatie. Ook deden veel studenten mee voor studiedoeleinden, wat hun motivatie voor het stellen en behalen van het doel kan hebben beperkt. Voor gemotiveerde studenten zouden de effecten van de sessie weleens groter kunnen zijn.

Implicaties

De resultaten suggereren dat het aanbieden van deze sessie aan gezonde studenten, maar ook aan studenten die wellicht hulp nodig hebben maar geen officiële hulp willen, waardevol kan zijn. De sessie kan in alle drie de omgevingen worden aangeboden. Het voordeel van een sessie buiten aanbieden is dat studenten dan ook meteen wat beweging krijgen. Ondanks het ontbreken van additionele voordelen van een sessie in de natuur, kan het toch waardevol zijn om de sessie in de natuur aan te bieden omdat studenten de natuurlijke omgeving aantrekkelijker vonden en als meer herstellend ervoeren. Het kan dan mogelijk studenten aantrekken die een sessie in de binnenruimte of in de stad minder aantrekkelijk vinden.

Tot slot kan het aanbieden van een sessie in de natuur of stad getrainde masterstudenten klinische psychologie ervaring laten opdoen met de rol van de omgeving in het behandelen. Deze ervaring kunnen zij vervolgens inzetten in de (latere) klinische praktijk.

Belangenverklaring

Financiële ondersteuning: dit project werd gefinancierd met eerste geldstroom van de Vrije Universiteit Amsterdam.

Belangenverstrengeling: De auteurs hebben geen andere belangenconflicten aan te geven.

Dankwoord

We willen de Buitenpsychologen graag bedanken voor hun hulp bij het opzetten van de SFBT-sessies en voor het trainen en ondersteunen van de masterstudenten voor het geven van de sessie. Ook willen we Daphne Meuwese bedanken voor het meedenken over de opzet van de sessie. Onze dank gaat tevens uit naar alle onderzoeks- en studentassistenten die hebben geholpen met de administratie en/of het geven van de sessies: Rhiannon, Anne, Bastiaan, Casper, Céline, Dymph, Isa, Jelmer, Jip, Max, Merle, Miki, Alexandra, Salih, Samir en Wiebke.

Literatuur

Amanvermez, Y., Rahmadiana, M., Karyotaki, E., e.a. (2020). Stress management interventions for college students: A systematic review and meta-analysis. Clin Psychol. Advance online publication

Annerstedt, M., & Währborg, P. (2011). Nature-assisted therapy: Systematic review of controlled and observational studies. Scand J Public Health, 39, 371-388.

Auerbach, R.P., Mortier, P., Bruffaerts, R., e.a. (2018). WHO World Mental Health Surveys International College Student Project: prevalence and distribution of mental disorders. J Abnorm Psychol, 127, 623.

Broglia, E., Millings, A., & Barkham, M. (2021). Student mental health profiles and barriers to help seeking: When and why students seek help for a mental health concern. Couns Psychother Res, 21, 816-826.

Brown, J. S. L. (2018). Student mental health: some answers and more questions. J Ment Health, 27, 193–196.

Cooley, S.J., Jones, C.R., Kurtz, A., e.a. (2020). ‘Into the Wild’: A meta-synthesis of talking therapy in natural outdoor spaces. Clin Psychol Rev, 77, 101841.

Coventry, P.A., Brown, J.E., Pervin, J., e.a. (2021). Nature-based outdoor activities for mental and physical health: Systematic review and meta-analysis. SSM Popul Health, 16, 100934.

Cuijpers, P., Smit, F., Aalten, P., e.a. (2021). The associations of common psychological problems with mental disorders among college students. Front Psychiatry, 12, 5.

Curran, S.L., Andrykowski, M.A., & Studts, J.L. (1995). Short form of the profile of mood states (POMS-SF): psychometric information. Psychol Assess, 7, 80.

Duncan, B.L., Miller, S.D., Sparks, J.A., e.a. (2003). The Session Rating Scale: Preliminary psychometric properties of a “working” alliance measure. J Brief Ther, 3, 3-12.

Ebert, D.D., Mortier, P., Kaehlke, F., e.a. (2019). Barriers of mental health treatment utilization among first‐year college students: First cross‐national results from the WHO World Mental Health International College Student Initiative. Int J Methods Psychiatr Res, 28, e1782

Franěk, M. (2023). Landscape preference: The role of attractiveness and spatial openness of the environment. Behav Sci, 13, 666.

Goldberg, D.P., & Williams, P. (1988). A user’s guide to the General Health Questionnaire.

Harper, N.J., Fernee, C.R., & Gabrielsen, L.E. (2021). Nature’s role in outdoor therapies: an umbrella review. Int J Environ Res Public Health, 18, 5117.

Hartig, T., Korpela, K., Evans, G.W., e.a. (1997). A measure of restorative quality in environments. Scand Housing Planning Res, 14, 175-194.

Hendar, K., Awalya, A., & Sunawan, S. (2019). Solution-focused brief therapy group counseling to increase academic resilience and self-efficacy. J Bimbingan Konseling, 8, 1-7.

Howarth, M., Brettle, A., Hardman, M., e.a. (2020). What is the evidence for the impact of gardens and gardening on health and well-being: a scoping review and evidence-based logic model to guide healthcare strategy decision making on the use of gardening approaches as a social prescription. BMJ Open, 10, e036923.

Hung, C.-I., Liu, C.-Y., & Yang, C.-H. (2017). Untreated duration predicted the severity of depression at the two-year follow-up point. PloS One, 12, e0185119.

Jordan, M. (2014). Moving beyond counselling and psychotherapy as it currently is–taking therapy outside. Eur J Psychother Couns, 16, 361-375.

Kaplan, R., & Kaplan, S. (1989). The experience of nature: A psychological perspective. Cambridge University Press.

Kim, J., Jordan, S.S., Franklin, C., e.a. (2019). Is solution-focused brief therapy evidence-based? An update 10 years later. Fam Soc, 100, 127-138.

King, B., & McIntyre, C. J. (2018). An examination of the shared beliefs of ecotherapists. Ecopsychology, 10, 117-126.

Knittle, K., Gellert, P., Moore, C., e.a. (2019). Goal achievement and goal-related cognitions in behavioral activation treatment for depression. Behav Ther, 50, 898-909.

Kroenke, K., Spitzer, R.L., & Williams, J. B. (2001). The PHQ‐9: validity of a brief depression severity measure. J Ge Intern Med, 16, 606-613.

Lay, C.H. (1986). At last, my research article on procrastination. J Res Pers, 20, 474-495.

McMahan, E.A., & Estes, D. (2015). The effect of contact with natural environments on positive and negative affect: A meta-analysis. J Posit Psychol, 10, 507-519.

Melarisisha, M., & Saranya, T. Effectiveness of Solution-focused Brief Therapy (SFBT) on academic stress and procrastination on young adults. Int J Health Sci, 5040-5049.

Najimi, M., Mohammadi Jalali Farahani, M., & Najimi, E. (2022). The effectiveness of Solution-focused Brief Therapy (SFBT) on depression, stress, anxiety and academic adjustment among high school students during corona epidemic. J Sch Couns, 2, 1-17.

Ormel, J., Oerlemans, A.M., Raven, D., e.a. (2018). Functional outcomes of child and adolescent mental disorders. Kind & Adol, 39, 183-204.

Pijpker, R., Veen, E.J., Vaandrager, L., e.a. (2022). Developing an intervention and evaluation model of outdoor therapy for employee burnout: unraveling the interplay between context, processes, and outcomes. Front Psychol, 13.

Revell, S., & McLeod, J. (2016). Experiences of therapists who integrate walk and talk into their professional practice. Couns Psychother Res, 16, 35-43.

Revell, S., & McLeod, J. (2017). Therapists’ experience of walk and talk therapy: A descriptive phenomenological study. Eur J Psychother Couns, 19, 267-289.

Rosa, C.D., Larson, L.R., Collado, S., e.a. (2021). Forest therapy can prevent and treat depression: Evidence from meta-analyses. Urban For Urban Green, 57.

Sandi, C., & Pinelo-Nava, M.T. (2007). Stress and memory: behavioral effects and neurobiological mechanisms. Neural Plast, Online publication.

Schmit, E.L., Schmit, M.K., & Lenz, A.S. (2016). Meta-analysis of solution-focused brief therapy for treating symptoms of internalizing disorders. Couns Outcome Res Eval, 7, 21-39.

Schwarzer, R., & Jerusalem, M. (1995). Generalized self-efficacy scale. J. Weinman, S. Wright, & M. Johnston, Measures in health psychology: A user’s portfolio. Causal and control beliefs, 35, 37.

Sharp, J., & Theiler, S. (2018). A review of psychological distress among university students: Pervasiveness, implications and potential points of intervention. Int J Adv Couns, 40, 193-212.

Staats, H., Kieviet, A., & Hartig, T. (2003). Where to recover from attentional fatigue: An expectancy-value analysis of environmental preference. J Environ Psychol, 23, 147-157.

Stevenson, M.P., Schilhab, T., & Bentsen, P. (2018). Attention Restoration Theory II: A systematic review to clarify attention processes affected by exposure to natural environments. J Toxicol Environ Health, 21, 227-268.

Thompson Coon, J., Boddy, K., Stein, K., e.a. (2011). Does participating in physical activity in outdoor natural environments have a greater effect on physical and mental wellbeing than physical activity indoors? A systematic review. Environ Sci Techn, 45, 1761-1772.

Twohig-Bennett, C., & Jones, A. (2018). The health benefits of the great outdoors: A systematic review and meta-analysis of greenspace exposure and health outcomes. Environ Res, 166, 628-637.

Ulrich, R.S., Simons, R.F., Losito, B.D., e.a. (1991). Stress recovery during exposure to natural and urban environments. J Environ Psychol, 11, 201-230.

Watson, D., Clark, L.A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief measures of positive and negative affect: the PANAS scales. J Pers Soc Psychol, 54, 1063.

Webb, C.E., Rossignac-Milon, M., & Higgins, E.T. (2017). Stepping forward together: Could walking facilitate interpersonal conflict resolution? Am Psychol, 72, 374.

Abstract

Students are prone to mental health problems and may potentially benefit from a combination of solution-focused brief therapy (SFBT) and aspects of nature therapy. The study aim was to investigate (1) whether offering a single SFBT session given by trained master’s students in clinical psychology has an effect on reducing mental health problems, depressive symptoms, procrastination and improving self-efficacy, (2) whether effectiveness differs when offered in different environments and (3) whether the environment influences mechanisms that may explain possible differences between giving the session in different environments, namely perceived stress, positive and negative emotions and therapeutic alliance. 257 healthy students were randomly assigned to an indoor (n = 87) or outdoor SFBT session in an urban (n = 93) or natural environment (n = 77). Students completed questionnaires one day before the session, immediately before and after the session, later on the day of the session and two weeks after the session. T-tests and Mixed Anova were conducted to analyse the effects. Students reported significantly fewer mental health problems (Cohens d = -.484), depressive symptoms (Cohens d = -.287) and procrastination (Cohens d = -.472) and more self-efficacy (Cohens d = .374) two weeks after the session. The effects were similar in all three settings. Students who received the SFBT session in the natural environment found the environment more appealing and they felt the environment was more restorative. Despite this, in all three environments, the session contributed similarly to reducing stress and negative emotions and improving positive emotions, and the therapeutic alliance was similar in all three environments. The SFBT session offered can, regardless of the environment in which it is offered, positively influence students’ well-being. Offering a session in nature may be valuable as students found the natural environment more attractive and perceived it as more restorative.

Jolanda Maas werkt als Universitair Hoofddocent aan de Faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Afdeling Klinische, Neuro en Ontwikkelingspsychologie, Vrije Universiteit Amsterdam.  jolanda.maas@vu.nl.

Djordje Basic werkt bij de Faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen als Onderzoeker op de Afdeling Klinische, Neuro en Ontwikkelingspsychologie, Vrije Universiteit Amsterdam.

Nicole van den Bogerd werkt als Universitair Docent aan de Faculteit Gedrags- en Bewegingswetenschappen, Afdeling Klinische, Neuro en Ontwikkelingspsychologie, Vrije Universiteit Amsterdam.

Naar boven