Forum

Column

Marte Kaan



Het is de eerste avond na de zomerstop van onze therapiegroep. Buiten zindert de stad van de hitte, we zitten in een koetshuis met zicht op een groene binnentuin. De groep begon als experiment van een paar collega’s, klinisch psychologen en psychotherapeuten, en is inmiddels uitgegroeid tot een hechte eenheid, aanvankelijk waren we leiderloos en sinds een half jaar hebben we een externe groepstherapeut.

Ik ben blij iedereen weer te zien, maar heb me voorgenomen vandaag niet te vertellen wat me bezighoudt, het voelt te vers, te ingewikkeld. Ik wil er eerst nog zelf wijs uit worden. Bekende gedachten, van mezelf, van anderen, de vermijding spat ervan af, maar, zoals dat met goede vermijding gaat, trek ik me er niets van aan, en rationaliseer ik die vrolijk weg. Vandaag zal ik luisteren. Volgende keer praten.

Psychoanalyticus en neurowetenschapper Mark Solms vertelde eens over een experiment waarbij psychologiestudenten werd gevraagd om patiënten met forse persoonlijkheidspathologie te behandelen, simpelweg door te luisteren naar wat hen bezighield. Geen methodiek, geen protocol, enkel een empathisch oor. De patiënten knapten allemaal op, aldus Solms.

Het klinkt een beetje al te magisch, of al te simpel, het is maar hoe je het bekijkt. Toch zetten dit soort anekdotes me aan het denken over al die kennis die een therapeut in de loop van zijn carrière verzamelt, over mijn eigen honger naar steeds weer nieuwe inzichten en technieken. Het geeft me een goed gevoel om te leren, ik ontwikkel mezelf, ik probeer beter te worden, ik sta niet stil. Tegelijkertijd voelt het soms of ik me ook, bijna op hetzelfde moment, weer moet ontdoen van al dat weten, om bij mijn ervaring te blijven, bij wat ik voel en beleef als ik luister, in plaats van wat ik weet.

Maar er is nog iets. De focus ligt op ons, de behandelaar, en dus op het luisteren, de kunst ervan, de techniek, de aandacht (zwevend), de houding (actief), de verhouding tot stilte (wees onbevreesd). Ik vraag me af of ik wel voldoende stilsta bij de kunst van het praten, en of ik sommige patiënten daarom niet overschat. Als ik, relatief geestelijk gezond, al opzie tegen het delen van een ingewikkeld, maar al met al toch vrij onschuldig persoonlijk verhaal, hoe is het dan voor een patiënt die worstelt met gevoelens van minderwaardigheid en zelfhaat? Patiënten voor wie afhankelijkheid levensbedreigend voelt en die er tegelijkertijd naar snakken, die nooit hulp hebben leren vragen, maar nu niet meer zonder kunnen, doordat hun leven zodanig is verarmd dat ze zich schamen bij elke stap die ze zetten? Mensen voor wie zelfkastijding soms nog de enige manier lijkt om zichzelf op enige manier te doen gelden, voor wie het toelaten van gevoel het equivalent is van parachutespringen zonder te weten of je parachute werkt.

Vertel wat je bezighoudt. Het klinkt zo eenvoudig.

In het boek Strangers to ourselves beschrijft New Yorker-journalist Rachel Aviv de levens van acht mensen wier leven is getekend door een psychische stoornis. Ze beschrijft daarin ook de omwenteling in de psychiatrie waarin het zwaartepunt van het psychodynamische naar het biomedische verklaringsmodel verlegd werd. In de verhalen vallen twee dingen op: hoe grillig de ontwikkelingen binnen het denken over psychische stoornissen zijn verlopen, en nog steeds verlopen, en hoe onlosmakelijk de context van een stoornis is verbonden met het beloop van een psychische ziekte. Een Afro-Amerikaanse vrouw poogt zichzelf en haar kinderen om het leven te brengen vanwege haar worstelingen met racisme, een Indiase vrouw wordt uitgehuwelijkt, waarna ze zich terugtrekt en verdiept in mystici en poëzie, waarop ze door haar man naar een kliniek wordt gestuurd waar men haar antipsychotica geeft, een wit meisje uit de upperclass kan het circus van hoge verwachtingen niet langer het hoofd bieden.

Om het nog ingewikkelder te maken, gaan de verhalen ook over hoe de ontwikkelingen binnen psychologische, psychiatrische kennis onderdeel zijn van die context, en daarmee op het beloop van iemands stoornis. De beschreven personen zijn, soms op het obsessieve af, bezig met het bestuderen van hun ziekte, kennen de dsm van buiten, of verdiepen zich, zoals de zwarte Amerikaanse, in hun familiegeschiedenis. Allemaal schrijven ze, aan een boek, in een dagboek, alsof ook dat een manier is om grip te krijgen op de werkelijkheid en op zichzelf.

De Amerikaanse schrijver David Foster Wallace leed aan depressies, en maakte in 2008 een einde aan zijn leven. Ik luisterde naar een interview met hem waarin hij zijn pessimisme over de Amerikaanse (westerse) cultuur uitsprak. Het is alsof mensen niet meer alleen kunnen zijn, niet meer stil kunnen zijn met zichzelf, lezen is moeilijk, overal waar je komt, staat muziek aan, mensen verdiepen zich niet in de wereld om hen heen, lezen geen politieke programma’s maar laten zich leiden door politieke sound bites. De blik van een somberman, of een gevoelige ziel met een antenne voor wat er leeft? Moet er een verschil zijn? Het is inmiddels algemeen bekend dat depressieve mensen doorgaans een realistischer beeld van de werkelijkheid hebben, wat hen vervolgens weer extra somber maakt.

Ik vraag me af of ik wel altijd voldoende rekening houd met de context van een patiënt, of ik voldoende tot me door laat dringen hoe de ander het leven ervaart, of ik dat leven in de volle breedte in ogenschouw neem. Hoe is het om een hoofddoek te dragen, om zo angstig te zijn dat je niemand aan durft te kijken, om van kleur te zijn, om arm te zijn, om geen baan te hebben, om verslaafd te zijn? Daar hoort ook de ballast bij die een diagnose met zich meebrengt, wat de betekenis ervan is, en hoe de diagnose niet alleen de symptomen beschrijft van de persoon in kwestie, maar ook vaak van het systeem waar deze persoon deel van uitmaakt, van klein (gezin) tot groot (maatschappij). En hoe ingewikkeld is het om dan te moeten praten, te moeten openen. Omdat jij daar nu zit, met je etiket, als vertolker van leed dat jouw individuele verhaal vaker wel dan niet overstijgt. Vertel wat je bezighoudt; was het maar zo gemakkelijk.

Luisteraar van beroep zijn kent een gevaar, en dat is dat we vergeten dat we ook wat te zeggen hebben en hoe lastig het kan zijn om de juiste woorden te vinden. Als luisteraar ben je dienstbaar, en die dienstbaarheid kan leiden tot onzichtbaarheid. Dat is veilig, en makkelijk. Misschien helpt het me een betere luisteraar te worden als ik zelf ook blijf proberen beter te praten, over wat me bezighoudt, wat ik voel en vind, wat me beweegt en raakt. Zodat ik blijf voelen dat ook de luisteraar de context is.

Terug naar de groep in het koetshuis. Onverwacht ontvalt het verhaal me toch, voor ik het weet deel ik mijn vertwijfeling over een gebeurtenis van een aantal weken terug, terwijl ik eigenlijk iets anders aan het vertellen was. En ook al heb ik inmiddels vertrouwen in de groep, ben ik weer getroffen door de weldaad van het gevoel opgevangen te worden, simpelweg doordat er wordt geluisterd, echt geluisterd: dat er gelaagd wordt geluisterd, naar betekenis wordt gezocht, of verschillende betekenissen. Het is een luxe gehoord te worden door mensen die zich zo vrij mogelijk proberen te maken om me te horen, niet gehinderd door een ander belang.

Het doet me denken aan de woorden van Foster Wallace, over ons ongemak met stilte, onze versnipperde, vluchtige aandacht, waardoor we niet meer het geduld hebben te lezen, of naar een moeilijk muziekstuk te luisteren. Het raakt me, omdat ik het herken. Het maakt me alleen niet somber, ik ervaar zijn woorden eerder als troostend, omdat ze ongemakkelijke gevoelens – rusteloosheid, gevoelens van zinloosheid – van een context voorzien. Foster Wallace zijn pessimistische cultuuranalyse wijst op een behoefte, en geeft impliciet antwoord op de vraag hoe deze behoefte bevredigd kan worden. Door tijd en aandacht: voor tekst, muziek, kunst, voor het verhaal van de ander, en dat van jezelf.

In de tv-serie The Bear zit een scène van maar liefst zeven minuten (een eeuwigheid voor een hedendaagse tv-serie) waarin de hoofdpersoon Carmen aan het woord is. Hij zit in een praatgroep voor familieleden van verslaafden en vertelt, na tijden vast te hebben gezeten in zijn rouw, over de band met zijn verslaafde broer die zelfmoord heeft gepleegd. In deze scène zit het allemaal: goedgekozen woorden voor tegenstrijdige, complexe gevoelens, aandacht, stilte en overtuiging. Deze Carmen praat op een manier waarbij je voelt dat dit praten hem verandert, dat er iets in hem nooit meer hetzelfde zal zijn, omdat hij op dat moment, in die woorden, precies het gevoel weet te vertolken wat in hem spookt, als de geest van een overleden voorouder op zoek naar erkenning.

Marte Kaan is psychotherapeut en gz-psycholoog, werkzaam bij NPI in Amsterdam en in een vrijgevestigde praktijk: De Psy.

Naar boven