Hanneke van Aalst, Nicole Muller en Dineke Feenstra
“Door zowel ouders als kind in behandeling te nemen, is onze dochter gaan ervaren dat niet zij het probleem is, maar wij als gezin allemaal iets te doen hadden. Dit heeft haar veel zelfvertrouwen gegeven en ons veel inzicht.” – Een van de ouders bij afronding van de mbt-k-
behandeling
Samenvatting
Dit artikel betreft een pilotstudie naar de behandelresultaten van de in tijd gelimiteerde variant van de mentaliserenbevorderende behandeling bij achttien kinderen met complexe problemen. Het MBT-K-model wordt op hoofdlijnen geïntroduceerd. Beschreven wordt welke specifieke factoren aan het model zijn toegevoegd om de werkzaamheid ook voor een moeilijke doelgroep te vergroten. Daarnaast is er een beschrijving van de resultaten op basis van een voor- en nameting van zowel de kinderen als de ouders die deelnamen aan deze behandeling binnen een specialistische afdeling van de Viersprong. De eerste resultaten zijn bemoedigend.
Leerdoelen
Na het lezen van dit artikel:
Inleiding
Ongeveer een derde van alle psychische aandoeningen ontwikkelt zich voor de leeftijd van 12 jaar. Deze aandoeningen hebben vaak levenslange impact: niet alleen op het psychisch functioneren, maar ook op het bredere sociaal en maatschappelijk functioneren in de volwassenheid (Hutsebaut, 2022). Er is steeds meer evidentie dat een verstoorde vroege ontwikkeling de kans vergroot op het ontwikkelen van persoonlijkheidsproblematiek in de adolescentiefase en volwassenheid (Kessler e.a., 2010; Merrick e.a., 2017; Muller, Eurelings & Ten Kate, 2017). De toegenomen kennis over het dynamische karakter van pathologie, (Aleva & Hutsebaut, 2019; Caspi e.a., 2014), wijst op de noodzaak passende en effectieve therapievormen te ontwikkelen voor kinderen die op jonge leeftijd al kampen met complexe psychische problematiek. Stadiëring en vroege interventie om pathologie op latere leeftijd te voorkomen, zijn daarbij van belang.
Er is steeds meer evidentie dat kinderen met complexe psychische problematiek tekorten vertonen in hun mentaliserend vermogen (Ensink e.a., 2016, Bizzi e.a., 2019; Sharp, Croudace & Goodyer, 2007; Ha, Sharp & Goodyer, 2011). Het mentaliserend vermogen van ouders en van het kind om stil te staan bij eigen mentale toestanden, blijkt een belangrijke voorspeller voor veranderingen in emotionele en gedragsproblemen (Halfon, Bekar & Gurleyen, 2017). Mentaliserenbevorderende therapie vergroot de kans op het keren van de bedreigde ontwikkeling van het kind (Halfon & Besiroglu, 2021). In deze therapie wordt zowel ingestoken op het vergroten en verstevigen van het mentaliserend vermogen van het kind als van de ouder. Momenteel lopen er wereldwijd enkele studies naar de effectiviteit van de mbt-k. Afgeronde studies naar de effecten van een mentaliserenbevorderende therapie bij kinderen zijn er nog niet.
Fonagy en Target (1996) beschreven als eersten een kindertherapiemodel, psychodynamic developmental therapy, waarin zij hun ideeën over mentaliseren introduceerden. Verheugt-Pleiter, Schmeets en Zevalkink (2010) presenteerden tien jaar later een uitwerking van dit model. Zij noemden het mentalization-informed child psychoanalytic psychotherapy (Zevalkink, Verheugt-Pleiter & Fonagy, 2012). Sindsdien verschenen er toepassingen voor verschillende doelgroepen, waaronder verwaarloosde of (seksueel) mishandelde kinderen (Ensink & Normandin, 2011; Ramires, Schwan & Midgley, 2012; Perepletchikova & Goodman, 2014). Deze toepassingen bestonden uit een combinatie van psychodynamische kindertherapie en mentaliserende elementen, langdurend, met een open einde, vaak meerdere sessies per week en enkele jarenlang (Midgley e.a., 2019).
Midgley en collega’s (2017) hebben een in tijd gelimiteerd programma ontwikkeld, waarbij de kernelementen van de voorgaande modellen zijn samengevoegd binnen een opzet met een duidelijk diagnostiek, een focus en afbakening in de tijd: mentalization-based treatment for children; a time-limited approach. Dit is een transdiagnostisch therapiemodel dat zich richt op een brede range van psychische problemen. Binnen ons centrum zijn gedurende de implementatie van dit therapiemodel een aantal specifieke aanpassingen doorgevoerd. Die aanpassingen waren nodig om kinderen met ernstige problematiek, die opgroeien in complexe gezinnen, met problematische gehechtheidsrelaties, van deze therapie te kunnen laten profiteren. De aanpassingen komen overeen met de werkzame elementen die bijdragen aan een effectieve behandeling voor gezinnen met complexe problematiek (Visscher, 2022): het betrekken van zowel kind als gezin bij een behandeling, de onderliggende oorzaken onderzoeken en behandelen, een duidelijke structuur van de interventie, en een positieve, niet-oordelende houding van de hulpverlener. In dit artikel volstaan wij met de beknopte beschrijving van het mbt-k-model, dat elders uitgebreid is beschreven (Midgley e.a., 2017; Verheugt-Pleiter, Schmeets & Zevalkink, 2022).
Theoretische achtergrond
Mentaliseren verwijst naar de capaciteit om zichzelf en de ander, in de context van interpersoonlijke relaties, te begrijpen in termen van mentale toestanden (Bateman & Fonagy, 2016). Mentale toestanden verwijzen naar gedachten, gevoelens, wensen, verlangens, houdingen en waarden. Het vermogen tot mentaliseren helpt ons om te navigeren in de sociale wereld, om zowel onszelf als de ander goed te kunnen begrijpen.
Mentaliseren ontwikkelt zich het beste in een veilige hechtingsrelatie, waarbij ouders met hun kind omgaan als iemand met een eigen mentale binnenwereld (Fonagy & Target, 2006). In de eerste vier levensjaren worden de bouwstenen van het mentaliseren ontwikkeld: aandachtsregulatie, emotieregulatie en expliciet mentaliserende vaardigheden (Muller & Ten Kate, 2023). In de normale gehechtheidscontext hebben ouders vanaf de geboorte van het kind aandacht voor het kind via het uitwisselen van emoties. Daarbij wordt de basis gelegd voor het leren aandacht te hebben voor de ander en voor jezelf. Vanaf ongeveer 9 maanden kan het kind een sociaal gedeelde aandacht en focus ervaren en begint het rudimentair intenties te ervaren in zichzelf en in de relatie met de ander. Door deze aandacht te richten wordt het zichzelf en het eigen lichaam meer gewaar en wordt de basis gelegd voor het herkennen van gevoelens. Taal versnelt dit proces. Vanaf de leeftijd van ongeveer 4 jaar kan het kind niet alleen binnen het gezin, maar ook met groepen daarbuiten een band ervaren en is er tussen het kind, het gezin en de grotere groep waarbinnen het leeft een voortdurend wederkerig beïnvloedingsproces. Het mentaliseren ontwikkelt zich steeds verder.
Het vermogen van ouders om over eigen mentale toestanden en die van het kind te mentaliseren en te begrijpen hoe dit zowel het gedrag als de interactie tussen hen beïnvloedt, is een protectieve factor in het ontwikkelen van een robuust mentaliserend vermogen bij het kind (Ensink e.a., 2016). Het verkleint de kans op internaliserende en externaliserende problematiek bij kinderen in de basisschoolleeftijd (Benbassat & Priel, 2012; Ensink e.a., 2016; Taubner & Curth, 2013). Een onderontwikkeld mentaliserend vermogen van ouders vergroot het risico op gedrags- en oppositionele problematiek bij kinderen (Centifanti, Meins & Fernyhough, 2016) en angstproblematiek (Esbjörn e.a., 2013). Fysieke en emotionele verwaarlozing, structurele onveiligheid en misbruik verstoren de gewone ontwikkeling van het mentaliserend vermogen (Ensink e.a., 2015, 2017).
Problemen in het mentaliseren kunnen leiden tot een diversiteit aan emotionele en gedragsproblemen in de kinderleeftijd en tot persoonlijkheidspathologie in de adolescentiefase en volwassenheid (Sharp & Kim, 2015). Kinderen ervaren zichzelf als niet de moeite waard, denken dat alles wat misgaat hun schuld is en ontwikkelen een negatief zelfbeeld. Ook kunnen ze andere mensen als onbetrouwbaar zien en een negatief mensbeeld opbouwen (Ensink & Mayes, 2010; Fonagy & Target, 2005; Sharp & Fonagy, 2008). Zij vertonen vaker hyperactiviteit, emotionele en gedragsproblemen, laten minder pro-sociaal gedrag zien en hebben problemen in contact met leeftijdgenoten (Millward e.a., 2006). In de klinische praktijk worden er veel diagnoses toegekend aan deze kinderen, die kunnen worden gezien als ‘markers’ voor het ontwikkelen van onderliggende persoonlijkheidspathologie. Deze persoonlijkheidspathologie kan zich manifesteren in depressief, angstig of teruggetrokken gedrag, maar ook juist in acting-out en zelfdestructief gedrag. Bij 6- tot 12-jarigen worden vooral stemmingsstoornissen, angsten, gedragsveranderingen en psychosomatische klachten gerapporteerd (Muller, Eurelings & Ten Cate, 2017).
MBT-K voor kinderen met complexe problematiek en hun ouders
mbt-k richt zich op zowel het kind, de ouders/verzorgers en de relatie tussen kind en ouders. Het problematische, zorgelijke gedrag van het kind wordt in de context van de interactie tussen ouders en kind begrepen en behandeld. Tevens wordt rekening gehouden met aanlegfactoren bij het kind, zoals temperament en genetische predisposities.
Het doel is om het mentaliserend vermogen van zowel ouders als kind te vergroten en te verstevigen. Zodoende wordt getracht de bedreigde (persoonlijkheids-)ontwikkeling van het kind en de veelal problematisch verlopende ouder-kindinteractie ten goede te keren. De ambitie is om het gezin te helpen om meer verbonden te raken en met vertrouwen in zichzelf en elkaar de toekomst in te gaan.
Op kindniveau is het doel van de mbt-k-behandeling het ontwikkelen van een coherent zelfgevoel, het vergroten van de capaciteit om emoties te moduleren, het verstevigen van het gevoel zelf te kunnen sturen ten aanzien van zichzelf en anderen, het kunnen aangaan van positievere sociale relaties en het kunnen maken van een constructief narratief over wie je bent en waar je bij hoort. In de therapiesessies van het kind wordt via spel het impliciete meer expliciet gemaakt, met aandacht voor het vergroten en het verstevigen van de bouwstenen van het mentaliseren. “Play is a powerful medium, providing a way to explore relationships, to learn about the world of feelings, and to find one’s own psychological voice as a child” (Midgley e.a., 2017, p. 134). De therapeut is zowel gericht op het proces (hoe speelt het kind, wat gebeurt er mogelijk intern bij het kind, wat gebeurt er in de relatie, wat gebeurt er bij mezelf), alsook op de inhoud van het spel (wat wordt er gespeeld, wat wordt weggelaten). Zichzelf meer gaan begrijpen binnen de eigen context en binnen het eigen familieverhaal helpt kinderen hun eigen binnenwereld meer op te merken en woorden te geven, maar ook meer oog te krijgen voor de ander, wat het mentaliseren bevordert en het kind helpt weer in beweging te komen.
De therapiesessies van ouders (of bij eenoudersystemen: de ouder) zijn gericht op het vergroten en verstevigen van het mentaliserend vermogen van de ouder, over zichzelf, hun kind en de relatie. Door de ouders eigen therapiesessies aan te bieden, komen zij sneller in een proces waarbij zij hun aandeel in de interactie met hun kind leren doorvoelen. Zij leren stil te staan bij hoe eigen jeugdervaringen hun ouderschap kleuren en worden geholpen te ontdekken welke eigen emoties en waarden lastig of helpend zijn in een sensitieve afstemming op het kind (Malberg e.a., 2023). Als ouders beter kunnen mentaliseren en de hechtingsrelatie verbetert, blijken kinderen grote groeisprongen te maken in hun emotieregulatie en sociaal-cognitieve vaardigheden (Arnott & Meins, 2007; Rosenblum e.a., 2008, Malberg e.a., 2023). Als ouders geholpen worden om eigen gevoelens en innerlijke processen te herkennen, te accepteren en te reguleren, kunnen zij die ook gaan herkennen in hun kinderen, waardoor zij hun kinderen meer kunnen zien en begrijpen, wat impact heeft op het zelfbeeld, emotieregulatie en gedrag van hun kinderen (Slade, 2010).
Goed contact maken en houden met ouders in een gezin met complexe problematiek is een uitdaging. Veel ouders hebben angst voor en nare ervaringen met hulpverleningsinstanties, wat het epistemisch vertrouwen onder druk zet. Deze gezinnen kennen bijna zonder uitzondering afgebroken hulpverlening. Extra belangrijk is het dan om epistemisch vertrouwen op te bouwen, te laten zien dat je als hulpverlener te vertrouwen bent door een veilige, voorspelbare open houding, zonder de realiteit weg te maken en die realiteit juist onderwerp van gesprek te maken (Malberg e.a., 2023).
Aan het eind van de therapiereeks hoeft niet alles te zijn opgelost. Er wordt geprobeerd gezinsleden voldoende vertrouwen te geven om samen eigen oplossingen te vinden voor mogelijk toekomstige problemen, of samen in staat te zijn in contact te blijven over wat er moeilijk is: “The end of therapy, is the beginning of change” (Chanen e.a., 2009).
Belangrijkste behandelprincipes van het MBT-K-programma voor kinderen met complexe problematiek en hun ouders
Een duidelijke structuur is een eerste belangrijk behandelprincipe. De tijd gelimiteerde mbt-k-variant van Midgley en anderen (2017) hebben wij als basis genomen. In de assessmentfase wordt zowel het probleemgedrag van het kind, de hechtingsrelatie tussen ouders en kind als het mentaliserend vermogen van alle betrokkenen in kaart gebracht. Tevens is er nadrukkelijk aandacht voor positieve kenmerken van het kind, de ouder en de interactie. Dit tezamen leidt tot een focusformulering: een kort verhaaltje waarbij aan ouders en kind op een symbolische of metaforische manier wordt verteld hoe het behandelteam de problemen heeft begrepen en de richting waarin de behandeling zou kunnen gaan. Het formuleren van een focus die aansluit bij het ontwikkelingsniveau van het kind maakt dat het kind goed kan begrijpen waar de behandeling over gaat. Dit helpt om ervoor te zorgen dat kind en ouders zich gezien en begrepen voelen, wat de werkrelatie en het epistemisch vertrouwen bevordert (Muller & Midgley, 2015). Box 1 geeft een voorbeeld van een focusformulering.
Voorbeeld van een focusformulering van een moeder en dochter (7 jaar) in behandeling bij de MBT-K
Achtergrond: Kimberley is 7 jaar en wordt aangemeld met woede-uitbarstingen en agressief gedrag naar moeder, waarbij ze fors knijpt en krabt. Moeder heeft meerdere littekens door dit gedrag van dochter. Kimberley heeft angst om in te slapen en slaapt niet door. Zij kan enorme huilbuien hebben. Ze zit op speciaal onderwijs, onder andere vanwege aandachtsproblemen. De diagnose adhd is vastgesteld in een eerder behandeltraject. Ouders zijn gescheiden toen ze 2 jaar was. Er is enkele jaren een omgangsregeling geweest voor Kimberley en haar broertje, waarbij bleek dat vader alcoholverslaafd was en alcohol gebruikte in bijzijn van de kinderen en de kinderen alleen liet. Vader is sinds twee jaar uit beeld. Moeder had een nieuwe partner die haar mishandeld heeft. Zij is zwaar overbelast bij aanmelding. Moeder heeft een belast verleden, waarbij er sprake was van huiselijk geweld in haar eigen jeugd. Zij kampt met een chronische ziekte. Moeder is ten einde raad, voelt zich machteloos en kan dochter niet meer begrenzen, maar ook niet troosten. Het lichamelijk contact tussen moeder en kind is verstoord geraakt. Kimberley houdt steeds afstand en is waakzaam. Echter, als de emoties hoog oplopen, leidt dit geregeld tot escalaties met fysieke agressie van dochter naar moeder. Eerdere hulpverlening is vastgelopen en moeder staat angstig en wantrouwig tegenover een nieuw hulpverleningstraject.
Focusformulering: De kleine kangoeroe heeft heel veel meegemaakt. Daardoor zijn haar gevoelens erg in de war geraakt. Ze durft niet meer goed op zichzelf te vertrouwen en ook niet meer op haar mama. Het kangoeroetje en de mama zijn een beetje uitgeput en komen om hulp vragen. De uilen uit het bos zien dat de kleine kangoeroe heel sterk is, maar soms vergeet om hulp te vragen aan mama, of even uit te rusten in de buidel van de mama. Soms heeft de kleine kangoeroe hele grote gevoelens en dat komt misschien wel door wat er
allemaal gebeurd is in haar leventje. De mamakangoeroe weet niet meer zo goed hoe ze haar jonkie kan helpen en zou dat wel weer graag leren. Ze wil haar kleintje graag af en toe in haar buidel nemen en beschermen en troosten of begrenzen. En ze zou de kleine willen helpen om minder boos of bang te zijn. De mamakangoeroe wil zelf ook weer spelen met haar kleintjes en plezier maken, maar ze begrijpt de kleine kangoeroe vaak niet zo goed. De uilen gaan helpen om de mama en haar kleintje weer rust te laten vinden en het kleintje de weg naar de buidel van de mama weer te wijzen, zodat ze soms even kan uitrusten en zich niet meer zo alleen voelt. Samen gaan we onderzoeken wat daarvoor nodig is.
Na de assessmentfase volgt een serie van twaalf therapiesessies voor ouders en kind parallel aan elkaar. In sessie 8 wordt het behandelproces geëvalueerd en wordt er bekeken of er nog een serie van twaalf sessies nodig is. Dit kan daarna nog een keer herhaald worden, zodat er maximaal 36 sessies zijn voor het kind en maximaal 36 sessies voor de ouders (Midgley e.a., 2017).
Een tweede behandelprincipe van dit model is het gelijktijdig laten plaatsvinden van de ouder- en kindtherapie. Zowel ouders als kind hebben hun eigen ruimte, maar komen samen naar en vertrekken samen van de therapie. Dit symboliseert de gedeelde inspanning die geleverd wordt, op verschillende niveaus door de gezinsleden. Het vergroot het gevoel van verbinding en voorkomt schuldgevoel bij kind of ouder. Door het gezamenlijk afsluiten van de sessie is er een nauwere samenwerking tussen ouders, therapeuten en kind en kan datgene wat geleerd wordt gegeneraliseerd worden. Ook wordt de verbinding met de realiteit gemaakt.
Een derde behandelprincipe is overgenomen uit de mbt voor volwassenen (Bateman & Fonagy, 2006): het inschatten van commitmentproblemen en het risico op het ontstaan van crisis en/of destructieve interactiepatronen in een gezin. Commitmentproblemen kunnen het gevolg zijn van een te groot aantal stressoren in het leven van de ouders door bijvoorbeeld financiële of huisvestingsproblemen, door een beperkt steunnetwerk, door eigen persoonlijkheidsproblematiek of groot wantrouwen als gevolg van negatieve ervaringen in eerdere behandelingen. Als er veel speelt in de actualiteit is er eerst steun nodig op deze vlakken, voordat er gewerkt kan worden aan het vergroten van het mentaliseren. Door hier ook tijdens het behandeltraject nadrukkelijk aandacht aan te besteden, wordt het epistemisch vertrouwen bij ouders vergroot en de werkrelatie verstevigd.
Daar waar de risico-inschattingen binnen de volwassenzorg zich richten op het inschatten van acute crisis waarbij veiligheid in het geding is, is binnen het werk met kinderen de risico-inschatting gericht op schadelijke patronen die in het gezin kunnen plaatsvinden. Op een niet-veroordelende manier bespreken van de mogelijke crisissituaties en/of destructieve interactiepatronen is essentieel om taboes of schaamtevolle zaken boven tafel te krijgen. Indien nodig wordt er aandacht besteed aan systeemsignaleringsplannen, waarbij heldere afspraken worden gemaakt wie wat kan doen als het gezin in crisis raakt. Als er sprake is van destructieve interactiepatronen wordt er een verbindingsplan gemaakt. Zo’n plan kan gezinnen in een vroeg stadium van de behandeling steun en hulp bieden wanneer het mentaliseren in het gezin verloren dreigt te gaan. De uitlokkende situaties in de actualiteit, de opbouw van spanning, mentale toestanden en helpende acties van zichzelf en anderen worden samen met ouders in kaart gebracht en in het plan verwerkt.
Een vierde behandelprincipe van de mbt-k-behandeling richt zich op de, vaak impliciete, mentale en emotionele processen die ten grondslag liggen aan het gedrag. De behandelsessies zijn hierdoor meer proces- dan inhoudsgericht. Gezinnen met complexe problemen worden gekenmerkt door een te grote focus op het controleren en corrigeren van gedrag (Nijssens, Luyten & Bales, 2012) en hebben hulp nodig om juist voorbij dit gedrag nieuwsgierig te worden naar intenties, gevoelens, behoeftes etc. Middels de mentaliserende therapeutische relatie gaan ouders ervaren wat het met hen doet om begrepen te worden, dat iemand hen ‘in mind’ heeft, hen wil begrijpen en steunen en andere perspectieven probeert aan te reiken (Malberg e.a., 2023). Ouders gaan voelen wat het met je doet als je wordt ‘gementaliseerd’ en raken gemotiveerd om zelf te mentaliseren richting hun kinderen. Door expliciet te mentaliseren in de ouder- en mogelijk ook gezinsgesprekken ligt de nadruk op de interactie en de relatie, en ontstaat er ruimte voor nieuwe interacties in het hier-en-nu.
Een vijfde en laatste behandelprincipe is de ‘mentalizing stance’ van zowel de direct betrokken therapeuten bij het gezin, als wel het team eromheen. Het mbt-k-team is multidisciplinair, met systeemtherapeuten, kindtherapeuten, en een kinder- en jeugdpsychiater. Om als team te kunnen blijven mentaliseren onder de grote druk die vaak samengaat met het werken met complexe gezinnen en om de ‘mentalizing stance’ te borgen, is frequent intervisie nodig. Daarin staan teamleden stil bij zichzelf en bij wat hen raakt, bezighoudt, of afleidt. Tevens wordt elk gezin wekelijks kort gemonitord in de behandelplanbespreking. Risico’s wat betreft drop-out en een destructief interactiepatroon worden ingeschat, evenals de voortgang van het behandelproces. Het team helpt de betrokken behandelaren om te begrijpen wat eventuele obstakels zijn en hoe die mogelijk te maken hebben met het interactiepatroon dat kenmerkend is in het gezin of parallel speelt in de behandelrelatie. Extra interventies (bijvoorbeeld bellen na een sessie of een e-mail sturen) worden steeds getoetst op tegenoverdracht bij een teamlid. Dit helpt de collega om impliciete aspecten van haar of zijn binnenwereld te verhelderen om zo het mentaliseren te bevorderen.
Behandelresultaten en klinische impressies
Doelgroep en procedure
De onderzoeksresultaten van deze pilot zijn verzameld gedurende de implementatiefase van de hierboven beschreven mbt-k-behandelmethodiek binnen de Viersprong. De Viersprong is een sggz-instelling die diagnostiek en behandeling biedt aan kinderen, jongeren en volwassenen met complexe emotionele problematiek. De aanmeldstroom van kinderen was in het begin gering, als gevolg van beperkte capaciteit van het behandelteam en de nieuwe doelgroep binnen de Viersprong (onder de 12 jaar), waardoor verwijzers in het begin niet direct bekend waren met het aanbod en doorverwijzingen gestaag binnenkwamen. Vanaf de start in december 2018 tot de stop van de dataverzameling in april 2022 hebben achttien kinderen een mbt-k-behandeling bij de Viersprong afgerond. Eén gezin is in die periode vroegtijdig gestopt in verband met een escalerend conflict tussen de ouders, waardoor de veiligheid van het kind in gevaar kwam. Het drop-outpercentage betreft hierdoor 5,3%.
Kinderen, tussen de 4 en 12 jaar oud, werden verwezen naar het behandelprogramma vanwege ernstige emotieregulatieproblematiek, zowel internaliserend als externaliserend en een verstoorde ouder-kindinteractie. Er was bijna altijd sprake van vermoedens van hechtingsproblematiek en/of relationeel trauma. Er was geen specifieke diagnose nodig om deel te kunnen nemen aan dit behandelaanbod. Exclusiecriteria waren acute onveiligheid in de gezinscontext, waaronder conflictscheidingen waarbij ouders nog in continue strijd verwikkeld zijn, kinderen met een autismespectrumstoornis en kinderen met een iq < 80.
Procedure
De voor deze pilot gebruikte meetinstrumenten zijn onderdeel van de standaard digitale routine outcome monitoring (rom) die bij de start en eind van de behandeltrajecten worden ingevuld. Ouders en kinderen werden voorafgaand aan hun behandeling geïnformeerd over het gebruikmaken van deze rom-data voor wetenschappelijk onderzoek en na afloop van de behandeling hebben alle ouders hun akkoord gegeven om deze data te gebruiken.
Voor de kwalitatieve analyse zijn rapportages van de eindevaluaties in de dossiers bekeken.
Meetinstrumenten
Emotionele en gedragsproblemen werden in kaart gebracht met de Nederlandse versie van de Child Behavior Checklist (cbcl; Achenbach & Rescorla, 2001; Verhulst & Van der Ende, 2001). De cbcl is een gestandaardiseerde gedragsvragenlijst voor ouders of verzorger, waarbij wordt gevraagd naar de emotionele en gedragstoestanden van het kind in de afgelopen zes maanden. Deze lijst bestaat uit 113 items, acht syndroomschalen en drie totaalschalen. Cronbach’s alpha voor dit instrument verschilt per gemeten dimensie en varieert tussen 0,78 tot 0,97 (Achenbach & Rescorla, 2001).
De opvoedbelasting werd in kaart gebracht met de Opvoedbelastingsvragenlijst (obvl; Vermulst e.a., 2015). De obvl bestaat uit 34 items en meet vijf aspecten van opvoedingsbelasting. De eerste twee schalen betreffen de ouder-kindrelatie (problemen opvoeder-kindrelatie; problemen met opvoeding). De laatste drie schalen bevatten items die de opvoedingsvaardigheden kunnen beïnvloeden (depressieve stemmingen; rolbeperking; gezondheidsklachten). Cronbach’s alpha voor deze vragenlijst varieert tussen 0,74 tot 0,87 (Vermulst e.a., 2015).
Statistische analyses
Effectgrootten (Cohen’s d: Cohen, 1988) werden berekend om de verschillen tussen start en einde behandeling in kaart te brengen. Om klinisch betekenisvolle verandering in kaart te brengen werden kinderen ingedeeld in een van de volgende categorieën: hersteld (statistisch betrouwbare verandering en tweede meting valt in het gezonde gebied), verbeterd (statistisch betrouwbare verandering en tweede meting valt niet in het gezonde gebied), onveranderd (geen statistisch betrouwbare verandering), of verslechterd (statistisch betrouwbare verandering en tweede meting valt in het probleemgebied) (Jacobson & Truax, 1991).
Resultaten
Beschrijvende gegevens
Van de achttien afgeronde behandeltrajecten missen bij vijf een voor- of een nameting. Bij vier van deze ontbrak de eindmeting, bij één was de beginmeting door moeder ingevuld en de eindmeting door vader. Dan blijft een steekproef van dertien kinderen en hun ouders over.
De groep bestond voor het merendeel uit meisjes (N = 8; 62%). De gemiddelde leeftijd van de kinderen was 9,7 jaar (SD = 1,95). Overige demografische en klinische kenmerken staan vermeld in tabel 1.
Tabel 1. Demografische en klinische gegevens (N = 13)
Demografische gegevens |
||
M |
SD |
|
Leeftijd |
9,7 |
1,95 |
N |
% |
|
Meisjes |
8 |
61,5 |
Gezinssituatie |
||
Aantal gescheiden gezinnen |
6 |
46,2 |
Biologische vader uit beeld |
4 |
30,8 |
Een of beide ouders psychische problemen |
9 |
69,2 |
Schoolsituatie |
||
Aantal kinderen op regulier onderwijs |
9 |
69,2 |
Klinische gegevens |
||
M |
SD |
|
CBCL Internaliserende problemen bij start (M, SD) |
70,38 |
6,98 |
CBCL Externaliserende problemen bij start (M, SD) |
72,38 |
8,00 |
CBCL totaalschaal (M, SD) |
73,62 |
6,01 |
Behandelresultaten
De gemiddelde behandelduur was 52 weken, met een mediaan van 43,5. Per gezinssysteem vonden er, na de assessmentfase, gemiddeld 22 parallelle behandelsessies plaats (mediaan = 23) en gemiddeld vijf gezamenlijke sessies (mediaan = 3). Gemiddeld rapporteerden ouders grote positieve effecten op het gebied van gedragsverandering. De grootste effecten worden gezien op de syndroomschalen aandachtsproblemen en agressief gedrag. Wat betreft de opvoedbelasting worden gemiddeld grote gunstige effecten gerapporteerd door ouders op de ouder/kindparameters. Op de schalen die opvoedingsvaardigheden kunnen beïnvloeden, zijn de positieve effecten die door ouders worden gerapporteerd middelgroot tot groot (zie tabel 2).
Tabel 2. Behandeluitkomsten
Start M (SD) |
Einde M (SD) |
Effectgrootte (Cohen’s d) |
|
CBCL 6-18 jaar (N = 13) |
|||
Angstig/depressief |
70,23 (10,46) |
61,69 (10,93) |
0,80 |
Teruggetrokken/depressief |
66,69 (6,70) |
58,54 (6,71) |
1,22 |
Lichamelijke klachten |
64,23 (7,24) |
57,31 (7,74) |
0,92 |
Sociale problemen |
70,92 (8,18) |
59,85 (8,42) |
1,33 |
Denkproblemen |
71,23 (11,08) |
60,69 (9,35) |
1,03 |
Aandachtsproblemen |
70,62 (9,15) |
61,15 (10,85) |
1,37 |
Regelovertredend gedrag |
69,15 (8,73) |
59,00 (8,54) |
1,18 |
Agressief gedrag |
75,54 (10,15) |
61,15 (10,85) |
1,37 |
Internaliserend |
70,38 (6,98) |
59,23 (10,83) |
1,22 |
Externaliserend |
72,38 (8,00) |
59,08 (11,35) |
1,36 |
Totale problemen |
73,62 (6,01) |
60,46 (10,91) |
1,49 |
OBVL (N = 11) |
|||
Problemen opvoeder/kindrelatie |
68,58 (9,02) |
58, 33 (11,17) |
1,11 |
Problemen met opvoeden |
69,83 (8,70) |
55,00 (12,32) |
1,39 |
Depressieve stemmingen |
65,25 (9,87) |
59,00 (9,25) |
0,65 |
Rolbeperking |
64,33 (12,03) |
51,67 (7,90) |
1,24 |
Gezondheidsklachten |
64,73 (7,82) |
53,83 (7,67) |
1,41 |
Totaal |
69,08 (8,01) |
54,17 (11,30) |
1,52 |
0,5 ≤ d < 0,8: middelgroot effect; d ≥ 0,8: effect.
Naast de effectgrootte is de klinisch betekenisvolle verandering berekend. In tabel 3 worden de percentages weergegeven voor de verschillende categorieën van klinisch betekenisvolle verandering. Het grootste gedeelte van de kinderen (76,9%) is hersteld bij het einde van de behandeling. Dat wil zeggen dat er statistisch betrouwbare verbetering is en dat, volgens ouders, de gedragsproblemen dermate zijn afgenomen dat deze passen binnen de normale populatie. Iets meer dan de helft van de ouders (54,6%) geeft aan dat het beter met hen gaat. Het grootste gedeelte hiervan geeft zoveel minder opvoedbelasting te ervaren dat dit past bij de normale doelgroep. Bijna de helft van de ouders (45,5 %) geeft aan geen klinisch betekenisvolle verandering te ervaren op dit vlak.
Tabel 3. Klinisch betekenisvolle verandering
CBCL (N = 13) |
OBVL (N = 11) |
|||
N |
% |
N |
% |
|
Hersteld |
10 |
76,9 |
5 |
45,5 |
Verbeterd |
0 |
0 |
1 |
9,1 |
Onveranderd |
3 |
23,1 |
5 |
45,5 |
Verslechterd |
0 |
0 |
0 |
0 |
Klinische impressie van de ervaringen van ouders en
therapeuten
Om een indruk te krijgen van wat ouders zelf teruggeven over de behandeling is in de dossiers van de kinderen (N = 13) gekeken naar wat de therapeuten hierover hebben gerapporteerd in de eindevaluaties. Gekeken is naar wat de therapeut heeft opgeschreven over hoe ouders veranderingen over zichzelf en hun kind beschreven en hoe zij de therapeutische relatie hebben ervaren. In de dossiers worden positieve veranderingen genoemd: dat het kind gevoelens meer kan uiten, dat het positiever gestemd is, dat escalaties minder frequent en minder heftig zijn, dat zij als ouders meer vertrouwen hebben in hun rol als ouder en dat de interactie tussen zichzelf en het kind beter begrijpen en zodoende beter weten wat zij kunnen doen als de spanning oploopt. Een ouderpaar geeft aan de sessies met ouders als te kort (45 minuten) te hebben ervaren en te weinig concrete handvatten te hebben ontvangen. Eén ouder heeft aangegeven gemist te hebben zelf in therapie te kunnen, nu zij door de gesprekken was gaan merken dat dit helpend is.
Voor de betrokken therapeuten was de mbt-k-methode nieuw. Desgevraagd geven zij aan dat het model het mogelijk maakt om een authentiek contact met het gezin aan te gaan, vanuit de nieuwsgierige, niet-veroordelende houding, gericht op de mentale toestanden in plaats van louter op gedrag. De behandelprincipes als de structuur, de sessies die gelijktijdig plaatsvinden, alert zijn op de commitment- en destructieve interactiepatronen, de mentalizing stance en de intervisie en supervisie in het team worden als steunend en helpend ervaren in het werken met deze complexe doelgroep.
Conclusies
In dit artikel beschrijven we hoe de mbt-k-behandelmethodiek kan worden toegepast bij kinderen met complexe problematiek en hun ouders. We beschreven de specifieke behandelprincipes die van belang zijn in het werken met deze doelgroep. In een pilotstudie is onderzocht wat de effecten van deze methodiek zijn op het gedrag van het kind en de ervaren opvoedbelasting van de ouder. De eerste resultaten uit deze pilot zijn bemoedigend en komen overeen met onze klinische impressies. Maar voorzichtigheid is geboden, vanwege de kleine onderzoeksgroep (N = 13). De behandeling vond plaats binnen een gekaderde periode, waarbij de gemiddelde behandelduur op 52 weken ligt, met een gemiddeld aantal parallelle behandelsessies van 22 en vijf gezamenlijke sessies. Dit is een hoopgevend aantal sessies, omdat er bij complexe problematiek vaak vanuit wordt gegaan dat er jarenlang hulp noodzakelijk is om tot zinvolle verandering te komen. De mbt-k kende een lage drop-out (5,3%) bij een groep die gewoonlijk moeilijk binnenboord te houden is, gezien de hoge mate van afgebroken behandelingen voorafgaand aan deze behandeling. Er zijn grote positieve effecten zichtbaar in de gedragsverandering bij het kind, en dan met name de aandachtsproblemen en agressief gedrag. 76,9 % van de kinderen is in statistische zin hersteld aan het einde van de behandeling, wat betekent dat hun gedragsproblemen dermate zijn afgenomen dat deze niet meer binnen het normale scorebereik vallen. Ook de ervaren opvoedbelasting voor ouders veranderde sterk. Bij ruim de helft (54,6%) van de ouders is een afname van de opvoedbelasting zichtbaar. Ook de kwalitatieve analyses geven een hoopvolle indicatie voor de werkzaamheid van deze therapievorm. Ouders zijn positief gestemd over de veranderingen.
Een heldere structuur en focus, een eenduidige manier van werken, gerichtheid op de relaties, een mentaliserende houding van de therapeuten en het actief monitoren van commitment en van destructieve interactiepatronen lijken helpende aspecten van de mbt-k-behandeling.
Dit pilotonderzoek kent uiteraard enkele beperkingen. Zo is er sprake van een kleine onderzoeksgroep, waardoor de resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd dienen te worden en niet zonder meer zijn te generaliseren naar alle kinderen met complexe problematiek. Daarnaast ontbrak een controlegroep. Hierdoor is niet vast te stellen of de verandering toe te schrijven is aan het effect van de therapie, of aan bijvoorbeeld tijd, bijzondere gebeurtenissen of verloop van de ontwikkeling van het kind. Tot slot is er in dit onderzoek gekeken naar klachtenreductie en niet naar de verandering op het gebied van het mentaliserend vermogen. In verder onderzoek is de ambitie om het verband tussen de afname van de klachten van het kind en de verbetering van het mentaliseren bij ouders en kind te onderzoeken.
Binnenkort worden meerdere rct’s afgerond, gericht op het effect en de werkzame elementen binnen mbt-k.1 Longitudinaal onderzoek zou de vraag kunnen beantwoorden of deze vroege interventie een blijvende impact heeft op de persoonlijkheidsontwikkeling in de adolescentiefase en volwassenheid.
De mbt-k-behandeling biedt hulpverleners een stevig houvast om kinderen met complexe problematiek en hun ouders te kunnen helpen. Kimberley en moeder zijn een jaar na dato nog steeds heel blij met de veranderingen door de behandeling. Kimberley springt nu maar al te graag in de buidel van haar moeder om te knuffelen. Moeder vertrouwt er weer op hoe zij een veilige weide voor haar dochter kan creëren en is trots op haar dochter. De escalaties zijn verdwenen, Kimberley slaapt goed en is van het speciaal basisonderwijs terug naar regulier onderwijs gegaan.
Dankwoord
Dank aan de kinderen en ouders die, met al hun wantrouwen en eerdere negatieve ervaringen in de hulpverlening, het mbt-k-behandelteam toch hun vertrouwen hebben weten te geven en de behandeling zijn aangegaan. Ook dank aan de mbt-k-therapeuten, manager en specialismeleider, voor het samenwerken, opzetten en uitschrijven van de mbt-k-manual.
Noot
1. Er zijn momenteel verschillende onderzoeken in de wereld gestart waarbij de uitkomsten in de komende jaren verwacht worden naar de effectiviteit van mbt-k bij kinderen en hun ouders. Enkele onderzoeken zijn: 1. Emotion regulation in children (eric): a clinical trial of mbt for children with emotion regulation difficulties (Nick Midgley, Londen). 2. mbt for children with mixed internalizing/externalizing difficulties: a clinical trial (Sibel Halfon, Turkey) 3. mbt for children with adhd (Francine Conway, New York) 4. mbt for children of a parent with mpd (Soraia Mequita, Portugal) 5. mbt for children in foster care (Maiken Pontoppidan, Denmark) 6. Efficacy of mbtc (Norka Malberg, Spain).
Literatuur
Achenbach, T.M., & Rescorla, L.A. (2001). Manual for the ASEBA school-age forms and profiles. University of Vermont, Research Center for Children, Youth & Families.
Aleva, A., & Hutsebaut, J. (2019). klinische stadiering en risicoprofilering bij jongeren met persoonlijkheidsproblematiek. PsyXpert, nummer 4.
Arnott, B., & Meins, E. (2007). Links among antenatal attachment representations, postnatal mind-mindedness, and infant attachment security: A preliminary study of mothers and fathers. Bulletin of the Menninger Clinic, 72, 132-149.
Bateman, A.W., & Fonagy, P. (2016). Mentalization-Based Treatment for Personality Disorders, a practical guide. Oxford: Oxford University Press.
Benbassat, N., & Priel, B. (2012). Parenting and adolescent adjustment: The role of parental reflective function. Journal of Adolescence, 35, 163-174.
Bizzi, F., Ensink, K., Borelli, J.L., Mora, S.C., & Cavanna, D. (2019). Attachment and reflective functioning in children with somatic symptom disorders and disruptive behavior disorders. European Child and Adolescents Psychiatry, 28, 705-717.
Caspi, A., Houts, R.M., Belsky, D.W., Goldman-Mellor, S.J., Harrington, H.L., Israel, S., e.a. (2014). The p Factor: One general psychopathology factor in the structure of psychiatric disorders? Clinical Psychology Science, 2, 119-137.
Centifanti, L.C.M., Meins, E., & Fernyhough, C. (2016). Callous-unemotional traits and impulsivity: Distinct longitudinal relations with mind-mindedness and understanding of others. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 57, 84-92.
Chanen, A.M., McCutcheon, L.K., Germano, D.E., Nistico, H., Jackson, H.J., & McGorry, P.D. (2009). The HYPE Clinic: an early intervention service for borderline personality disorder. Journal of Psychiatric Practice, 15, 163-172.3-17
Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences (2nd edition). Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
Ensink, K., Bégin, M., Normandin, L., Godbout, N., & Fonagy, P. (2017). Mentalization and dissociation in the context of trauma: Implications for child psychopathology. Journal of Trauma Dissociation, 18, 11-30.
Ensink, K., & Mayes, L.C. (2010). The development of mentalization in children from a theory of mind perspective. Psychoanalytic Inquiry, 30, 301-337.
Ensink. K., & Normandin, L. (2011). Le traitement basé sur la mentalization chez des enfants agressés sexuellement et leurs parents [Mentalization-based treatment in sexually abused children and their parents]. In: M. Hébert, M. Cyr, M. Tourigny, M. Montréal (Red.). L’agression sexuelle envers les enfants [Sexual abuse of children (pp. 399-444). Québec: Presse de l’Université du Québec.
Ensink, K., Normandin, L., Plamondon, A., Berthelot, N., & Fonagy, P. (2016). Intergenerational pathways from reflective functioning to infant attachment through parenting. Canadian Journal of Behavioural Science/Revue Canadienne Des Sciences Du Comportement, 48, 9-18.
Ensink, K., Normandin, L., Target, M., Fonagy, P., & Berthelot, N. (2015). Mentalization in children and mothers in the context of trauma: An initial study of the validity of the Child Reflective Functioning Scale. British Journal of Developmental Psychology, 33, 203-217.
Esbjörn, B.H., Pedersen, S.H., Daniel, S.I.F., Hald, H.H., Holm, J.M., & Steele, H. (2013). Anxiety levels in clinically referred children and their parents: examining the unique influence of self-reported attachment styles and interview-based reflective functioning in mothers and fathers. British Journal of Clinical Psychology, 52, 394-407.
Fonagy, P., &Target, M. (1996). A contemporary psychoanalytic perspective: Psychodynamic developmental therapy. In: E.D. Hibbs & P.S. Jensen (Eds.), Psychosocial treatments for child and adolescent disorders: Empirically based strategies for clinical practice (pp. 619-638). Washington, DC: National Institutes of Health and the American Psychological
Association.
Fonagy, P., & Target, M. (2005). Bridging the transmission gap: an end to an important mystery of attachment research? Attachtment & Human Development, 7, 333-343.
Fonagy, P., & Target, M. (2006). The mentalization-focused approach to self pathology. Journal of Personality Disorders, 20, 544–576.
Ha, C., Sharp, C., & Goodyer, I. (2011). The role of child and parental mentalizing for the development of conduct problems over time. European Child and Adolescent Psychiatry, 20, 291.
Halfon, S., Bekar, O., & Gurleyen, B. (2017). An emperical analysis of mental state talk and affect regulation in two single-cases of psychodynamic child therapy. Psychotherapy, 54, 207-219.
Halfon, S., & Besiroglu, B. (2021). Parental reflective function and children’s attachment-based mental state talk as predictors of outcome in psychodynamic child psychotherapy. Psychotherapy, 58, 81-94.
Hutsebaut, J. (2022). The diagnosis that should speak its name: over het belang van preventie en vroege interventie van persoonlijkheidspathologie. Tilburg University.
Jacobson, N.S., & Truax, P. (1991). Clinical significance: A statistical approach to defining meaningful change in psychotherapy research. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 59, 12–19.
Kessler, R.C., McLaughlin, K.A., Greif Gren, J., Gruber, M.J., Sampson, N.A., Zaslavsky, A.M. e.a. (2010). Childhood adversities and adult psychoathology in de WHO World Mental Health surveys. Britisch Journal of Psychiatry, 197, 378-385.
Malberg, N., Jurist, E., Bate, J., & Dangerfield, M. (2023). Working with parents in therapy: A mentalization-based approach. New York: American Psychological Association.
Merrick, M.T., Ports, K.A., Ford, D.C., Afifi, T.O., Gershoff, E.T., Grogan-Kaylon, A. (2017). Unpacking the impact of adverse childhood experiences on adult mental health. Child Abuses and Negrlect, 69, 10-19.
Midgley, N., Ensink, K., Lindqvist, K., Malberg, N., & Muller, N. (2017). Mentalization-based treatment for children: A time-limited approach. Washington, DC: American Psychological Association.
Midgley, N., Muller, N., Malberg, N., Lindqvist, K., & Ensink, K. (2019). Children. In: A.W. Bateman & P. Fonagy (Eds.), Handbook of mentalizing in mental health practice (pp. 247-264). Washington DC: American Psychiatric Association Publishing.
Millward, R., Kennedy, E., Towlson, K., & Minnis, H. (2006). Reactive attachment disorder in looked after children. Emotional and Behavioural Difficulties, 11, 273-279.
Muller, N., & Midgley, N. (2015). Approaches to assessment in time-limited Mentalization-based therapy for children (MBT-C). Frontiers of Psychology, 6, 1063.
Muller, N., Eurelings, L., Kate, C. ten (2017). Internaliserende problematiek in de kindertijd als risicofactor voor ontwikkeling van persoonlijkheidspathologie op latere leeftijd. In: E.H.M. Eurelings-Bontekoe, R. Verheul & W.M. Sneller (Red.). Handboek persoonlijkheidspathologie (pp. 55-68). Houten: Bohn Stafleu, van Loghum.
Muller, N. & Kate, C. ten (2023). Lichaamsgerichte MBT bij getraumatiseerde kinderen en adolescenten, Tijdschrift voor Psychotherapie, 49, 266-281.
Nijssens, L., Luyten, P., & Bales, D. (2012). Mentalization-based treatment for parents (MBT-P) with borderline personality disorder and their infants. In N. Midgley & I. Vrouva (Eds.), Minding the child: Mentalization-based interventions with children, young people and their Families (pp. 79-97). Londen: Routledge, Taylor & Francis Group.
Perepletchikova, F., & Goodman, G. (2014). Two approaches to treating preadolescent children with severe emotional and behavioral problems: Dialectical behavior therapy adapted for children and mentalization-based child therapy. Journal of Psychotherapy Integration, 24, 298-312.
Ramires, V.R.R., Schwan, S., & Midgley, N. (2012). Mentalization-based therapy with maltreated children living in shelters in southern Brazil: A single case study. Psychoanalytic Psychotherapy, 26, 308-326.
Rosenblum, K., McDonough, S., Sameroff, A., & Muzik, M. (2008). Reflection in thought and action: Maternal parenting reflectivity predicts mind-minded comments and interactive behavior. Infant Mental Health Journal, 29, 362-376.
Sharp, C., Croudace, T.J., & Goodyer, I.M. (2007). Biased mentalizing in children aged seven to 11: latent class confirmation of response styles to social scenarios and associations with psychopathology. Social Development, 16, 181-202.
Sharp, C., & Fonagy, P. (2008). The parent’s capacity to treat the child as a psychological agent: constructs, measures and implications for developmental psychopathology. Social Development, 17, 737-754.
Sharp, C., & Kim, S. (2015). Recent advances in the developmental aspects of borderline personality disorder. Current Psychiatry Reports, 17, 556.
Slade, A. (2010). Reflective Parenting Programs: Theory and Development. Psychoanalytic Inquiry, 26, 640-657.
Taubner, S., & Curth, C. (2013). Mentalization mediates the relation between early traumatic an aggressive behavior in adolescence. Psihologija, 46, 177-192.
Vermulst, A., Kroes, G., Meyer, R. de, Nguyen, L., & Veerman, J.W. (2015). Handleiding OBVL. Nijmegen: Praktikon BV.
Verheugt-Pleiter, A., Zevalkink, D.J., & Schmeets, M.G.J. (2010). Mentaliseren in de kindertherapie: leidraad voor de praktijk. Assen: Van Gorcum.
Verheugt-Pleiter, A., Schmeets, M.G.J., & Zevalkink, J. (2022). Mentaliseren in de kindertherapie: leidraad voor de praktijk. Assen: Van Gorcum.
Verhulst, F.C., & Ende, J. van der (2001). Handleiding voor de CBCL/6-18, YSR en TRF. Rotterdam: Erasmus Universiteit.
Visscher, L. (2022). Elements that determine the effectiveness of interventions for families with multiple problems; Towards more tailored care. Proefschrift Rijksuniversiteit Groningen.
Zevalkink, J., Verheugt-Pleiter, A., & Fonagy, P. (2012). Mentalization-informed child psychoanalytic psychotherapy. In A.W. Bateman, P. Fonagy (eds.), Handbook of mentalizing in mental health practice (pp. 129-158). Washington, DC: American Psychiatric Publishing.
Abstract
This article introduces the Mentalization Based Treatment for Children (mbtc) in a time limited variant. This variant focusses on both children with complex problems and their parents. mbtc is briefly explained. The elements that were added to make this therapy suitable and more effective for this specific group of children and parents with complex problems are explained. Pre-/Post-outcomes in a group of 18 children and their parents are reported. The results are encouraging.
Hanneke van Aalst is klinisch psycholoog, psychotherapeut en orthopedagoog-generalist, werkzaam bij de Viersprong binnen het MBT-K team. Zij is MBT-supervisor en opleider bij MBT Nederland en Centrum Hecht. E-mail n Hanneke.van.Aalst@deviersprong.nl
Nicole Muller is psychotherapeut en gezinstherapeut, werkzaam bij Centrum Hecht, groepspraktijk gespecialiseerd in MBT, hechting en trauma. Zij is MBT-supervisor en opleider bij Centrum Hecht, Anna Freud Centre Londen, RINO en MBT Nederland.
Dineke Feenstra is klinisch psycholoog, psychotherapeut, hoofdonderzoeker, werkzaam bij de Viersprong als manager Research, Development & Education.