Forum

Column

Danielle Oprel

De afgelopen tijd kon ik, als een van uw vaste columnisten, mijn trouw aan dit tijdschrift niet waarmaken. Ook zag ik maar beperkt cliënten en supervisandi, en gaf ik bijna geen les. De reden: ik stond een dierbare naaste bij in haar gang door de hulpverlening. Ik werd haar behandelcoördinator, crisismanager en juridisch adviseur – niet omdat mijn naaste en ik dat wilden, maar omdat de hulpverlening tekortschoot. Wat begon als een onverwachte crisis werd een slepende, intensieve tocht.

Mijn ervaringen van de afgelopen jaren tellen niet mee bij visitatie en herregistratie, en ik kan ze niet op mijn cv zetten. Maar de kennis die ik heb opgedaan, verbreedt mijn horizon meer dan welke nascholingscursus dan ook. De vraag hoe ik deze ervaringskennis kan benutten voor de uitoefening van mijn vak als psychotherapeut, houdt me bezig.

Mijn ontmoeting met de eerste ervaringsdeskundige met wie ik als behandelaar samenwerkte, is al jaren terug. In een vergaderzaaltje van onze ggz-instelling hielden we een aantal keer per jaar een voorlichtingsavond. Vergadertafels aan de kant, stoelen in theateropstelling en een medewerker, geflankeerd door twee grote bossen bloemen, op het podiumpje. Deze avonden kondigden we niet aan in onze vakbladen, maar in de regionale huis-aan-huisbladen. De zaal was niet gevuld met vakgenoten, maar met vrienden en familieleden van onze cliënten, vrijwilligers, studenten, een verdwaalde dominee of huisarts en andere geïnteresseerden. De opbrengst bestond niet uit accreditatiepunten voor beroepsverenigingen, maar uit kennis- en ervaringsuitwisseling en wederzijds begrip.

Het was op zo’n voorlichtingsavond dat ik voor het eerst geprogrammeerd stond met een ervaringsdeskundige. Gelegenheid om elkaar vooraf te ontmoeten was er niet, maar het programma was helder: voor de pauze zou ik wat vertellen over de borderline-persoonlijkheidsstoornis en ons behandelaanbod. Na de pauze zou de ervaringsdeskundige vertellen over haar borderlinediagnose en haar ervaring met de behandeling.

De avond startte rustig. De aanwezigen luisterden aandachtig en in de pauze kwamen ze folders halen en vragen stellen; tevreden ging ik na de pauze zitten luisteren naar de volgende spreker, de ervaringsdeskundige. Die aftrapte met: “De therapieën waarover mijn voorgangster net vertelde, heb ik allemaal gevolgd. En ze hebben geen van alle gewerkt.” Ik kon wel door de grond zakken.

Maar het was natuurlijk een spetterend begin. Er ging een vonk door de zaal – mensen gingen rechterop zitten. Dít was wat ze wilden horen. De dsm, de behandelvormen, de intakeprocedure: allemaal oninteressant in het licht van dit ervaringsverhaal. Hier stond een zelfverzekerde juriste die had meegemaakt wat hun dochter, echtgenoot, studiegenoot, buurvrouw nu meemaakte. En ze was er goed aan toe. Welke weg had zij bewandeld? Welke obstakels in de behandelingen had zij overwonnen? En hoe?

Na de introducerende rechtse hoek van onze ervaringsdeskundige vibreerde ik, ondanks mijzelf, mee met de zaal. Dit was niet alleen een realistisch verhaal met alle ups-en-downs die een langer durend behandeltraject kent, maar ook een hoopvol verhaal. Iedereen in de zaal zat ergens op de tijdlijn waar deze vrouw ook geweest was.

In dat kleine vergaderzaaltje werd niet alleen mijn enthousiasme voor de inzet van ervaringsdeskundigen aangewakkerd – maar ook mijn ambivalentie. Want ten eerste zou het specifieke verhaal van deze vrouw niet opgaan voor iedereen. Was dit niet te veel N = 1? Ondanks dat ze benadrukte dat haar weg niet voor iedereen dé route zou zijn, merkte ik dat de aanwezigen zich vastklampten aan haar woorden. Bij het vragenrondje aan het eind van de avond riep zelfs iemand van achter in de zaal naar mij waarom we nog andere therapievormen aanboden ‘als die toch niet werkten’.

Daarnaast dacht ik destijds: ‘ervaringsdeskundige’ en ‘psychotherapeut’, zijn dat geen overlappende categorieën? Want doordat we als psychotherapeut verplicht leertherapie volgen, kennen we allemáál de positie van cliënt van binnenuit. Ook wij hebben ervaringskennis over het bewerken van psychisch leed en gebruiken onze ervaringen bij de behandelingen die we uitvoeren. Daarin verschillen we niet van ervaringsdeskundigen – toch?

Inmiddels is er toenemend aandacht voor zowel de professionaliteit van ervaringsdeskundigen, als voor de openheid van psychotherapeuten over hun ervaringskennis. Enerzijds heeft het betrekken van ervaringsdeskundigen in de ggz een grote vlucht genomen. Van meebehandelen op de werkvloer tot beleidsadviezen geven, van meedenken over wetenschappelijk onderzoek tot lezingen geven voor clinici. Er zijn opleidingen en er is zelfs een zorgstandaard Generieke module Ervaringsdeskundigheid. Kortom, de inbreng van ervaringsdeskundigen is duidelijk geen N = 1, zoals ik destijds vreesde. Anderzijds worden hulpverleners steeds meer uitgenodigd om open te zijn over eventuele eigen problematiek. De vraag hoe we die ervaringskennis van behandelaren kunnen benutten, komt voorbij in tijdschriften en op congressen.

De ervaringen die ik momenteel opdoe, gaan niet over eigen psychisch lijden, maar komen wel dichtbij. Je zou het ‘ggz-ervaringskennis by proxy’ kunnen noemen. Kortgeleden kwam deze ervaringskennis, op een congres, onverwachts samen met mijn professie als psychotherapeut. Diep weggezonken in een roodpluchen theaterstoel zag ik hoe in het hele programma ervaringsdeskundigen een rol speelden: als dagvoorzitter, als panellid, als workshophouder. Ik herkende veel van wat zij vertelden – inmiddels van twee kanten. Hun verhalen sloten naadloos aan bij mijn ervaringen.

Luisterend naar de ervaringsdeskundigen realiseerde ik me met een schok dat ik door mijn leertherapie dan wel ervaring had met de cliëntrol… maar met wát voor een cliëntrol? Ik zat destijds in een chique wijk, in een groot huis, bij mijn zelfgekozen leertherapeut – de voorzitter van een vooraanstaande vereniging – vrijwillig te reflecteren op mijn goedlopende leven. Natuurlijk deed dat soms pijn. Natuurlijk leerde ik veel over mezelf wat ik bij de uitoefening van mijn vak kon gebruiken. Dit is geen pleidooi tegen leertherapie. Maar ik deed géén ervaring op met hoe het is als je daadwerkelijk in de schoenen staat van een cliënt in de reguliere ggz. Hoe het is om voor je psychisch welbevinden écht afhankelijk te zijn van hulp. Hoe het voelt als zaken niet goed lopen, bijvoorbeeld als je diagnoses krijgt die gebaseerd zijn op slecht luisteren. Of als het maar niet tot een behandelaanbod komt, omdat er diverse diagnoses tegelijk lijken te spelen. Hoe het voelt als hulpverleners elkaar de hand boven het hoofd houden wanneer ze fouten hebben gemaakt.

Mijn naaste en ik hadden het geluk dat veel van mijn vrienden en kennissen ook psycholoog, psychotherapeut, psychiater zijn. En dat zij op hun beurt weer andere hulpverleners kennen. Velen van hen dachten hartverwarmend mee en gaven raad. En op het dieptepunt deed een bevriende collega een prachtig aanbod waarmee mijn dierbare naaste tijdelijk geholpen was.

Maar wat gebeurt er als je dit privilege niet hebt?

Dankzij de ervaringsdeskundigen op het congres realiseerde ik me dat mijn ervaring van de afgelopen jaren door vele anderen gedeeld wordt. En dat ik deze ervaringskennis in mijn uitvoerend werk als psychotherapeut tot nu toe onvoldoende tot me door had laten dringen. Met mijn ervaringen kan ik een boek vullen, maar laat ik twee overkoepelende thema’s belichten.

Ten eerste: the patient’s journey. Een aspect van de reis door de ggz is het wachten. Als professional dacht ik dat de wachtlijsten in de ggz het dieptepunt van die reis waren. Maar de afgelopen jaren ontdekte ik het bestaan van vele verborgen wachttijden; zo maakten wij het volgende mee. De eerste screening vond plaats in mei. Vanuit die eerste screening werd een begeleiding aanbevolen waar géén wachtlijst voor was. Mooi! Alleen moest iemand met meer diploma’s het daar ook mee eens zijn. Een overleg met die persoon moest worden gepland. Maar helaas: in juni ging de screener op vakantie, in juli de persoon met meer diploma’s, en in augustus werden vanwege de vakantieperiode deze overleggen niet gepland. Dat werd dus september. Eind september wel te verstaan. Toen bleek dat de screener één belangrijk onderdeel niet had nagevraagd. Dus volgde in oktober een nieuw overleg. En een intake bij de bedoelde begeleiding in november. Maar helaas: de intaker had een nieuwe baan en had cruciale informatie niet goed overgedragen. Een nieuwe intake volgde in december. Maar ja: kerstvakantie. Dus het overleg waar de intake besproken werd, ging naar januari. En de start van de begeleiding werd februari. In maart zei de hulpverlener na één gesprek: “Sorry, ik heb een nieuwe baan.” En ten slotte kondigde de instelling in april aan: “Sorry, bij nader inzien denken we toch dat dit niet het goede aanbod is.” En sloot af.

Ten tweede: de grote niveauverschillen tussen behandelaren. Wij troffen aardig wat ‘goed-genoeg’-behandelaren. Behandelaren die zich netjes blijven bijspijkeren, zich houden aan de beroepscode en behandelrichtlijnen, zich laten bijsturen door intervisie en intercollegiaal overleg. In het contact vaak vriendelijk en beleefd. Prima. Ook waren er de ‘echt goeie’. Degenen die hetzelfde leveren als hun ‘goed-genoeg’-collega’s, maar met inzet, compassie en creativiteit. Die de cliënt écht zien en doen wat nodig is. Een zegen en een weldaad. Helaas waren er ook flinke uitschieters aan de andere kant van het spectrum. Rommelig met afspraken, slecht voorbereid, bevooroordeeld, nauwelijks dossiers aanleggend, slordig in intakes en behandelingen, afhoudend en arrogant in het contact. Als hulpverleners zo omgaan met je dierbare en kwetsbare naaste, maakt dat je woedend.

Alle typen hulpverleners maken fouten. Oók de hele goede. Maar wie kan het beste feedback ontvangen? Wie hoort de onderliggende zorg in een kritische vraag? Wie kan in interactie ook naar het eigen aandeel kijken? Wie durft toe te geven: verrek, dat deed ik niet handig? Wie kan connectie maken als je het niet eens bent? Helaas is dat juist níet die hulpverlener die de feedback het meest nodig heeft.

Dat er betere en minder goede werknemers zijn, geldt natuurlijk voor iedere branche. Maar in de ggz kan de hulpverlener in principe in alle gevallen zeggen dat het aan de cliënt ligt. Dus heb je de pech bij die slechte hulpverlener te komen, dan loop je kans dat je terechte kritiek wordt afgeserveerd in de vorm van problematiek aan jouw kant (‘complex’) en dat je de deur wordt uitgezet (‘past hier toch niet’, ‘verdere diagnostiek’).

Wat hiervan te leren, als psychotherapeut? Luisterend naar voorbeelden van de ervaringsdeskundigen op het podium dacht ik met het schaamrood op mijn kaken: o, dit heb ik ook wel eens zo gedaan. Een cliënt verwijzen, omdat ik dacht dat ik niet de juiste behandelaar zou zijn, bijvoorbeeld – zonder zéker te weten dat iemand anders de behandeling echt beter zou kunnen doen. Of mijn behandelbeleid laten afhangen van een vergadering die pas een maand later is.

Als behandelaar beschouwde ik mezelf dan als erg zorgvuldig – en dat was ik ook. Maar het advies van ervaringsdeskundigen op dit congres was: doe als therapeut liever gewoon wat je kan! Ga aan de slag! Bied jouw behandeling aan! Want er is psychische nood en we hebben een jaar gewacht…

Al jaren zet ik me in om in mijn spreekkamer goede therapie te bieden. Daarvoor doe ik intervisie, volg ik cursussen. Maar om als psychotherapeut, docent en onderzoeker mijn werk goed te doen, is daarnaast de kennis van ervaringsdeskundigen noodzakelijk. Ooit bestond mijn eigen ervaring uit mijn jaren leertherapie. Later kreeg ik van de eerste ervaringsdeskundige met wie ik samenwerkte een rechtse hoek. Maar, zo weet ik nu, vergeleken met wat sommige cliënten meemaken in de ggz, was die rechtse hoek een zachte aai. Knock-out.

D. Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut. E-mail n doprel@gmail.com.

Naar boven