Nicole Muller, Coriene ten Kate
“De mooiste mens
Is de mens die niet nadenkt:
Die zichzelf genoeg vertrouwt
Om geen woorden nodig te hebben…”
Lieke Marsman 2020
Samenvatting
In dit artikel wordt het belang van non-verbaal werken binnen een mentaliserend kader toegelicht, toegespitst op psychotherapie met getraumatiseerde jonge cliënten. Het ontwikkelingsmodel van het verwerven van een gezond lichaamsbeeld en hoe dit samenhangt met het zelfbeeld of zelfbewustzijn wordt toegelicht vanuit de hechtingstheorie. Daarna wordt uiteengezet dat lichaamsbewust werken binnen een traumatherapie essentieel is, omdat er veel impliciete kennis in het lichaam zit opgeslagen, waarbij het niet volstaat om verbale en bewuste herinneringen en gevoelens te bewerken. Deze theorie wordt geïllustreerd aan de hand van enkele mogelijke interventies in zowel mentaliserenbevorderende kindertherapie (mbt-k) als in de therapie met jongvolwassenen (mbt-a).
Nicole Muller, psychotherapeut en gezinstherapeut werkzaam in haar groepspraktijk en opleidingscentrum Centrum Hecht, gespecialiseerd in MBT, hechting en trauma, supervisor en opleider, docent cursus MBT-K voor getraumatiseerde kinderen en hun gezinnen.
E-mail n nicole.muller@centrumhecht.nl
Coriene ten Kate, klinisch psycholoog/psychotherapeut en hypnotherapeut, GGZ Rivierduinen, afdeling MBT en complex trauma, supervisor en opleider, docent cursus ‘embodied mentaliseren’ en ‘bodily focussed psychotherapy’.
Leerdoelen
Na het lezen van dit artikel hebt u:Inleiding
Het meest fundamentele van mentaliseren is verweven in het lichamelijke (Fonagy &Target, 2007; Fonagy & Bateman, 2019). Belichaamd mentaliseren (‘embodied mentalizing’) betekent het lichaam en alles wat zich afspeelt in dit lichaam horen, zien, opmerken en hierover leren spreken in contact met een ander. Noodzakelijk is hierbij gerichte aandacht voor lichamelijke ervaringen, sensaties en mentale toestanden in jezelf en bij een ander. Embodied mentalizing behelst processen die nodig zijn om lichaamssignalen op te sporen en te identificeren, signalen die vanuit het lichaam komen gaandeweg beheersen en reguleren, met de ‘mind’.
Mentaliseren, het ‘holding the mind in mind’, is geïntroduceerd door Fonagy (Fonagy & Target, 1996) en met name toegepast in de behandeling van cliënten met een borderline-
persoonlijkheidsstoornis (Bateman & Fonagy, 2004). Het doel van de behandeling is om het vermogen tot mentaliseren te vergroten, waardoor de affectregulatie verbetert en interpersoonlijke relaties zich meer en beter ontwikkelen.
Inmiddels wordt mentaliseren in de vorm van mentaliserenbevorderende therapie (mbt) toegepast op een breder terrein van psychiatrische stoornissen, bijvoorbeeld bij posttraumatische stressstoornis (ptss), eetstoornissen, depressie en aanhoudende lichamelijke klachten (alk) (Spaans e.a., 2009; Spaans, 2020). Ook wordt mbt steeds meer gebruikt op aanpalend terrein, zoals op scholen en bij organisatievraagstukken.
Het concept van mentaliseren wordt gekenschetst als bestaande uit vier dimensies: ik versus de ander, affectief versus cognitief, intern versus extern en impliciet versus expliciet.
Deze laatste dimensie wordt inmiddels gezien als de meest fundamentele dimensie van mentaliseren. Het impliciete, automatische mentaliseren gaat over non-verbale, snelle, bijna reflexmatige, via lichamelijke signalen verlopende interacties. Expliciet of gecontroleerd mentaliseren daarentegen is een relatief langzaam proces, reflectief en meestal tot uiting komend in verbale, bewuste handelingen. Echter, ook tijdens het expliciet mentaliseren wordt gecommuniceerd zonder woorden door belichaamde acties (Jensen e.a., 2021).
Bij de dimensie intern versus extern is toenemend aandacht voor de incongruentie tussen deze twee facetten. Expliciet maken van wat je als therapeut aan de buitenkant waarneemt, maar de ander niet lijkt te voelen en dan de aandacht naar het lichaam brengen, helpt om meer aandacht te krijgen voor het verschil in waarneming van de binnen- of buitenkant bij jezelf en de ander en heft het effect van deze incongruentie op. De aandacht voor een lichamelijke, non-verbale wijze van in interactie zijn, is hiermee toegenomen in psychodynamische, experiëntiële behandeling.
De tendens tot begrijpen van psychische problematiek in termen van trauma, heeft het lichaam als bron van symptomen en onbewust geworden ervaringen een meer centrale plek gegeven in de behandelkamer. Trauma is daarbij onlosmakelijk verbonden met het tekortschieten van het vermogen om (lichamelijke) ervaringen te integreren. Processen die normaal gesproken een onderlinge samenhang hebben of krijgen, zoals lichaamsbeleving, emoties, gedachten en geheugensporen, raken van elkaar ontkoppeld. Zowel psychologisch (in de vorm van een overweldigend affect, concentratieproblemen of geheugenverlies), als ook lichamelijk (zoals bij ontbrekende lichamelijke sensaties, sensorische vervormingen, aandachtsproblemen, en door disregulatie van fysiologische spanning) worden verbindingen aangetast en ontkoppeld. Dissociatie op allerlei niveaus is het gevolg. Getraumatiseerde kinderen en jongeren (over)leven in een staat van lichamelijke en emotionele verdoving: signalen die aan trauma herinneren worden vermeden, afgewisseld met intrusieve herbelevingen, zoals flashbacks, dromen, terugkerende gedachten en somatische symptomen. Daarnaast staat het vermogen om zelf te ervaren, te doen en te exploreren enorm onder druk.
In de hedendaagse psychotherapeutische relatie is het lichaam niet weg te denken. Er is aandacht voor non-verbale communicatie, voor het al dan niet aanraken (hands-on, hands-off), voor het actuele voelen in de therapie. Het lichaam manifesteert zich in spel of de afwezigheid daarvan, in aandachtsproblemen, dissociatie, eetproblematiek, automutilatie, psychosomatische klachten, angst en stressreacties.
mbt-behandeling van volwassenen is veelal verbaal. Echter, non-verbale, sensopathische, lichaamsbewuste interventies zijn nodig om de symptomatologie en de manier van contact maken beter te begrijpen, met name als er ook sprake is van trauma. Het reguleren van emoties, het afstemmen op de ander en non-verbale lichamelijke communicatie van betekenis, vraagt om bewustwording van lichaamssignalen. De bouwstenen van mentaliseren (aandachtsregulatie, emotieregulatie en expliciet mentaliseren) die de basis vormen binnen het werken met kinderen in mbt-kindertherapie (mbt-k) en de toegenomen kennis over traumabehandeling zijn hierbij een bron van inspiratie door de uitwerking van allerlei mogelijkheden om de aandacht beter te leren richten.
Opmerken wat er in het lijf gebeurt is essentieel om in contact te komen met onszelf en met de ander. In lijn met de westerse filosofie is lange tijd onderscheid gemaakt tussen lichaam en geest. Het lichaam behoorde de medische wetenschap toe en de psyche werd ondergebracht binnen psychologie en psychiatrie. Inmiddels is met de opkomst van neurowetenschappelijk onderzoek veel meer aandacht voor de onlosmakelijke interactie tussen lichaam en geest.
Immers, veel van wat ons vormt, richting geeft, zowel van binnenuit als van buitenaf, is onbewust geworden. We passen ons voortdurend aan, hebben een lerend vermogen dat erop is gericht deze aanpassing mogelijk te maken en te automatiseren. We vergeten hoe we het hebben geleerd, maar passen het wel toe: het impliciete onbewuste. Zoals bij autorijden de handelingen die we leren om dit te kunnen onbewust worden als we het beheersen. Zodra je in de auto stapt, weet je hoe het moet. Het geleerde is onbewust geworden, het is niet meer nodig om erover na te denken. Het geleerde wordt impliciet. Naast het automatisch worden van wat we eens leerden, zijn er pijnlijke, emotionele ervaringen die vergeten, weggeduwd, onderdrukt worden en die opgeslagen worden in het lichaam: het dynamische onbewuste. De gehechtheidsgeschiedenis van een mens bepaalt grotendeels hoe sociale interactie wordt gestart, vanuit angst of vanuit vertrouwen.
Zoals gezegd is het doel in mbt om met name processen binnen het dynamische onbewuste naar het bewustzijn te brengen, door het automatisch, non-verbaal mentaliseren meer gecontroleerd te maken. Leren vertrouwen op het lijf, op woorden, op de ander, en de interactie, betekenis kunnen geven en reflectief bewustzijn ontwikkelen, om zo met gerichte aandacht lichamelijke taal te leren opmerken, verstaan en begrijpen. Binnen de behandeling wordt gewerkt met ervaren actuele emoties en lichamelijke signalen binnen de psychotherapeutische relatie, zodat verwoord of uitgespeeld kan worden wat (nog) niet verwoord is. Dit kan gebeuren door (weggezonken) innerlijke ervaringen om te zetten in taal, of bij kinderen ook in spel, en zo contact te maken met de belevingswereld van de persoon zelf en met die van anderen.
Hoe een kind een belichaamd zelf ontwikkelt
Wij zijn geboren om ons te hechten en om ons te verbinden. Geboren in een babylijfje ontwikkelen we ons door lichamelijke sensaties en lichaamsgewaarwordingen te integreren. Zo lukt het ons om in contact te komen met onszelf en met de ander. Kinderen moeten zich eerst met hun lichaam verbinden, zich thuis voelen in hun lijf, om zich van daaruit sociaal emotioneel en cognitief te kunnen ontwikkelen.
Baby’s leren via de zintuigen over hun lichaam en de wereld om hen heen. Het oor vangt geluid op en het oog licht. De tast neemt drukverschillen waar, de tong smaak en de neus geuren. Elke baby en elke verzorger heeft een eigen stijl van bewegen. Sensorische integratie ontstaat als prikkels onderscheiden kunnen worden en verbanden worden gelegd. Het kind reageert vanuit het lichaam Als de ouder aansluit bij het jonge kind, leert het lichaamsgrenzen en lichaamssensaties kennen. Door letterlijke holding, liefdevolle omarming (Winnicot, 1965), door lichamelijk aanwezig te zijn en door aanraking stemt de ouder af op het kind. Aanraking kan troosten, pijn verlichten, begrenzen, en het kan ook stimuleren.
Baby’s hebben een rijk scala aan non-verbale manieren om aan anderen te laten weten hoe ze zich voelen. Via hun lichaam kunnen zij zich uitdrukken: met hun gezicht, hun handen en lichaamstaal kunnen zij uiting geven aan hun plezier, opwinding, frustratie, wensen of nieuwsgierigheid (Trevarthen, 2004; Tronick, 2007). Een emotioneel beschikbare en sensitieve ouder blijkt overwegend op een non-verbale manier te reageren, door gebruik te maken van gezichtsuitdrukkingen, aanrakingen, houding, hoofdbewegingen en het maken van geluiden (Beebe & Steel, 2013). Parental embodied mentaliseren is het vermogen van een ouder om impliciet de voorkeuren, wensen en verlangens van een baby te herkennen en te begrijpen door aandacht te schenken aan diens lichamelijke expressie en zich hierop met het eigen lichaam aan te passen (Shai & Fonagy, 2014). Een afgestemde, veilige ouder probeert zich voor te stellen (te imagineren) wat er in het kind omgaat en zal proberen op een gemarkeerde manier dit gevoel te spiegelen. De ouder moet dus in staat zijn om tegelijkertijd zowel de emotie van het kind als die van zichzelf te combineren, zodanig dat het voor het kind duidelijk is dat de emotie die wordt gespiegeld door de ouder, van het kind is. Dit spiegelen gebeurt deels impliciet via de lichaamstaal van de ouder en deels expliciet door de woorden die erbij geuit worden, gebaseerd op de reflectie van de ouder over het kind en de interactie (Jensen e.a., 2021). De manier waarop een kind zijn naam hoort, kan een bevestiging zijn van zijn bestaan, en de manier waarop die naam wordt uitgesproken, zegt iets over de ander en hoe de ander zich verhoudt ten opzichte van het kind. Denkbeelden, vaak gevormd in de dynamiek met ouders, beïnvloeden de houding, structuur en bewegingen van het lichaam. Met andere woorden: overtuigingen zijn belichaamd, en vice versa beïnvloedt het lijf cognities die we vormen. Zo geeft een hoge prestatiedruk in een gezin hyperactivatie van het lichaam om goed je best te doen. Wanneer wat je doet wordt afgekeurd ontstaat de-activatie: slappe armen, oppervlakkige ademhaling, het lichaam weerspiegelt het ‘opgeven’.
In deze fase raakt de complexiteit en samenhang tussen ons lijf, ons zelfbewustzijn en onze omgeving onlosmakelijk met elkaar verbonden. Hoe een kind lichamelijk wordt verzorgd, aangeraakt, wordt ervaren, wel of niet geliefd wordt en hoe de ander(-en) daarnaar kijkt en grenzen aanbiedt, is van grote invloed op hoe het kind later zichzelf ziet, lichamelijk de relatie tot de ander kan ervaren, en het is bepalend óf en hoe het kind kan leven. Er zal een impliciet ‘weten’ zijn, een woordeloos geheugen, dat een gevoel van ‘zijn’ en van ‘zijn met de ander’ versterkt, vanuit een gewaarwording van continuïteit vanuit het verleden, ondanks de veranderingen die ook altijd optreden. Het kind leert via de ander eigen emoties kennen, leert wat het fijn en niet fijn vindt, gaat zich het eigen lichaam toe-eigenen. Het leert eigen signalen in het lijf waarnemen en ook bij de nabije ander. Het kind ervaart emotionele arousal vanuit de lichamelijke signalen en handelingspatronen. In interactie met anderen leert het kind woorden geven aan lichamelijke sensaties en deze te koppelen aan emoties. Zo ontwikkelt zich een bewustzijn: zichzelf ervaren en vanuit zichzelf de wereld om zich heen ervaren. Er ontstaat een ervaringsafstand, wat een belichaamd zelf genoemd kan worden. Als een ouder of verzorger woorden, waarden of denkbeelden aanreikt in de interactie om bijvoorbeeld een emotie te koppelen aan een lichamelijke sensatie, leert het kind gaandeweg de lichaamssignalen beter te herkennen en er expliciet over te mentaliseren. Via de herkenning kan de aandacht dan weer bewuster gericht worden, in het lichaam en in interactie met de wereld. Op die manier legt het kind de basis voor begrijpen, vormgeven en betekenis verlenen. Het ontdekt de samenhang tussen het lichamelijk beleven en handelen, tussen verbale en non-verbale taal, tussen heden en verleden. Lichaamshouding, motoriek, lichamelijke klachten en tekorten, pijn en genieten, onvervulde behoeften en traumatische ervaringen krijgen betekenis door lichamelijke ervaringen en het in de mind belichamen van de lichaamsprocessen. Emotionele conflicten kunnen doorgewerkt worden, als ze opgemerkt worden, door erover te spreken in contact met de ander. Het leren ervaren in het heden, het tot uitdrukking brengen door spelen en symboliseren en interactioneel betekenis geven leidt tot geïntegreerd, belichaamd mentaliseren.
Het zelfbewustzijn ontwikkelt zich in het lichaam en de ‘mind’, en krijgt steeds meer grip op het lichaam en kan steeds beter sturen. Ons lichaam ontwikkelt zich in verschillende ontwikkelingsstadia, verandert voortdurend, soms merkbaar soms pas opgemerkt na lange tijd.
De gevolgen van een relationeel trauma
Relationeel trauma ontstaat in menselijk contact. In de tijd na het trauma leidt dit tot angst om intimiteit aan te gaan, en daarmee voor het niet leren zelf te reguleren. Tevens gaat traumatisering gepaard met grensoverschrijdingen, verlies van autonome handelingen en doordat men destijds niet werd gekalmeerd, kan men zich in het heden niet kalmeren vanuit zichzelf. Juist aan traumatisering viel als kind niet te ontsnappen, met als gevolg: óf meegaandheid óf onderdanigheid bij een herhaling, óf een sterk op het oorspronkelijke trauma lijkende handeling. Vroegkinderlijk trauma veroorzaakt bij kinderen en jongeren kwetsbaarheid voor fysiologische ontregeling: het incasseringsvermogen schiet regelmatig tekort, ze schieten geregeld uit de ‘window of tolerance’ en zij komen dan terecht in een staat van hyper- of hypo-arousal, geflankeerd door fysieke mobilisatie dan wel immobilisatie.
Bij gehechtheidsontwikkeling is het ontstaan van onveilige gehechtheid in de context van trauma een adaptieve reactie om zo de afstand te kunnen reguleren naar onvoorspelbare en potentieel beschadigende gehechtheidsfiguren. Lastig is dat onveilige gehechtheid het aangaan van betekenisvolle verbindingen met anderen en verbinding (en identificatie) met het eigen lichaam in de weg staat later in het leven. Getraumatiseerde individuen beschermen zichzelf door zich af te schermen van informatie (Knox, 2016), en ontwikkelen daardoor epistemische waakzaamheid of wantrouwen. In de therapie is daarom het neerzetten van een veilige setting essentieel, waarin therapeuten hun eigen mentaliseren over hun lichaam en geest in de interactie met het kind of de jongere steeds zouden moeten monitoren en bespreken met collega’s.
Onveilige gepreoccupeerde gehechtheid wordt gekarakteriseerd door hyperactivatie van het gehechtheidssysteem. Daarentegen wordt vermijdende gehechtheid geassocieerd met deactivatie van het gehechtheidssysteem (Shaver & Mikulincer, 2002). Kinderen leren te dissociëren wanneer ze geconfronteerd worden met mishandeling, misbruik of verwaarlozing. Als ze dit inzetten, wordt het gehechtheidssysteem geactiveerd om nabijheid en veiligheid te behouden of te zoeken bij de ouder, en tegelijkertijd ontkoppelen ze de vijandige beelden van het zelf die zich blijkbaar in de mind van de ouder jegens hen bevinden. Op deze manier leren kinderen hun angstige en pijnlijke lichaam negeren, en leren ze zich niet bezig te houden met wat er omgaat in de gedachtewereld van de ander.
Bij vroegkinderlijk trauma reageert het lichaam, afhankelijk van hoe het brein (o.a. amygdala) de situatie en het gevaar inschat, met te veel activering of te weinig activering. Het te veel bestaat uit een overalerte staat van paraatheid in het lijf in reactie op traumagerelateerde prikkels. Te weinig activering van het lichaam geeft verdoving en verlamming, niet reageren, niet merken wat er in het lijf gebeurt, afbreken van handelingen en van emotionele beleving.
Het incasseringsvermogen, het zogenaamde window of tolerance, de optimale arousal zone waarbinnen prikkels verwerkt kunnen worden en er samengewerkt wordt tussen lichaam en geest, vermindert bij herhaalde traumatisering, het krijgt een smalle bandbreedte waar het kind of de jongere snel uit schiet. Ontregelingen, onbeheersbaarheid en emotionele schommelingen zijn het resultaat. Het vermogen tot herstel is ondermijnd. Iets wat zich in onveilige gehechtheid ontwikkelt: breuken in gehechtheid geven geen kalmering waar nodig, het zich veilig voelen wordt ondermijnd, en er wordt niet geleerd om bescherming en sociale betrokkenheid in te roepen: de jongere ervaart overweldigende arousal zonder te kunnen terugvallen op herstel, op troost. Zo ontstaat een toestand waarin affecten hevig blijven; er wordt niet gereflecteerd: gedachten, gevoelens en affecten zijn niet gementaliseerd. Er is geen: ‘Waarover gaat dit? Waarom voel ik dit? Waarvoor denk ik dit?’. Wij mensen ontwikkelen affecten naar gevoelens als we ons begeven in een sociale wereld, een wereld die ons ziet, leest en kent. Het reguleren van affect gaat van het merken van onbenoembare sensaties naar gevoelens die complex en genuanceerd zijn en die cognitief ook bewerkt zijn.
Maar als degene die voor het kind zorgt het kind niet kent, niet echt kijkt of kan afstemmen, zijn innerlijke toestand verkeerd waarneemt en ook verkeerd spiegelt – wat bij relationeel trauma vaak het geval is – dan ontstaat er grote verwarring over wat er gevoeld wordt door het kind en bij wie dat gevoel hoort. Als een ouder bang wordt of boos, omdat het kind zich niet prettig voelt, is wat het kind gespiegeld krijgt, ziet of ervaart bij de ouder de angst of de boosheid van de ander die niet overeenkomt met wat er in het lijf ervaren wordt. De ervaring die het kind dan in zich zal opslaan, is ‘als ik mij niet prettig voel, dan wordt degene die voor me zorgt en die ik nodig heb, bang of boos op mij’. Het kind krijgt als het ware het gevoel van de ouder ín zich, een vreemd, ‘alien’ stukje, wat ertoe zal leiden dat een kind gaat denken dat als het een sterk gevoel heeft, hij de ander bang of boos maakt, waardoor datgene wat gevoeld wordt in het lijf weg of ontkoppeld raakt.
Als niet goed is aangesloten bij de emotie van het kind, leert het kind dat de oorspronkelijke emotie niet goed was. Het kind trekt zich terug, verstijft, draait weg. In therapie is dit te zien als een halfbewuste emotie ontstaat die nooit gespiegeld, beleefd, verwoord is. Of het kind is verward, omdat datgene wat gevoeld wordt niet past met wat het geleerd heeft om te laten zien.
Als kind leren mentaliseren, betekent leren om andere perspectieven in te nemen ten opzichte van subjectieve ervaringen en zodoende de soms vervreemdende eigen ervaringen te herinterpreteren. We weten inmiddels dat bij psychosegevoelige mensen vaak sprake is geweest van trauma. Dit heeft het beperkte mentaliserend vermogen tot gevolg, waardoor sociale interactie overweldigend complex en onbegrijpelijk wordt. (Weijers, e.a. 2023)
Handelingstendenties zijn gewoonlijk adaptief: het uitvoeren van een complexe taak, zoals fietsen, doen we automatisch en met alertheid (bijvoorbeeld snel reageren bij een overstekende kat). Automatische handelingen zijn veelal efficiënt en adaptief en geven ons ruimte voor andere taken (nadenken onder het fietsen). Beweging, reflexmatig reageren zonder nadenken, krijgt voorrang in tijden van nood, bij gevaar of onvervulde behoeften. Ook bij traumatisering gaat fysieke handeling vooraf aan cognitieve en emotionele reacties. Hierbij zijn reacties echter onderbroken of afgebroken en niet adaptief. Er vindt geen adaptieve verwerking plaats en bij traumagerelateerde prikkels worden sensomotorische systemen getriggerd die toegespitst zijn op dreiging, en reacties zijn op gevaar, zoals dat werd beleefd in het verleden. Dit is een terugval in de teleologische modus: het gewaarworden van lichaamssignalen en daar meteen naar handelen. Getraumatiseerde kinderen die nog niet kunnen mentaliseren over wat hen is overkomen, uiten zichzelf vaak via gedrag en lichaamstaal, waarbij het gedrag opvallend vaak agressief oogt (Ensink e.a., 2016). Er zijn minder woorden voor wat gevoeld wordt of er is meer verwarring over gevoelens, en het onderscheid tussen lichamelijk voelen en eventueel gekoppelde emoties is lastig. Symboliserend spel en exploreren is bij deze kinderen niet goed ontwikkeld (Juffermans & Muller, 2020).
Lichaamsbewust werken
Binnen de mbt hebben we voortdurend oog voor de spanning die iemand wel of niet ervaart. Als iemand te hoog in de spanning zit kan iemand niet meer mentaliseren, en als iemand te laag in de spanning zit wordt er ook niet meer gementaliseerd. Dit is een extra aandachtspunt als je werkt met getraumatiseerde kinderen of jongeren.
Mentaliseren wordt bevorderd door het vergroten van bewustzijn van lichamelijke sensaties op een geleidelijke, veilige manier. Het vermogen om fysieke sensaties waar te nemen en uit te spelen of te beschrijven in de actualiteit van de therapeutische relatie helpt om traumagerelateerde emoties en cognities op te merken en te ontkoppelen in de actualiteit.
Door stil te staan (‘stop and stand’) bij de fysieke arousal, motorisch functioneren en zintuigelijke waarneming en de tijd te nemen, kan men komen bij het ervaren van de binnenwereld of de actuele emotie, oftewel bij het gevoel dat door het rationele brein, het zelfbewustzijn, geïntegreerd en verinnerlijkt kan worden in de hier-en-nusituatie.
Dit is belangrijk, omdat er juist bij traumatisering te veel dan wel te weinig is gevoeld. De inwendige lichaamssensaties waren overweldigend en verontrustend (er was gevaar), deze werden overspoelend gevoeld en daarmee werd overgevoeligheid voor arousal aangewakkerd, oftewel het bewustzijn van lichamelijke sensaties schakelde uit/ontbrak en deze konden ook niet onder woorden gebracht worden, wat ook verontrustend is (ik voel mijn lijf niet).
Non-verbale therapievormen zijn behulpzaam gebleken bij het beheersen van automatische lichamelijke reacties, zoals agressie leren beheersen door het nemen van een time-out, of oplopende angsten stoppen met ademhalingstechnieken. Dit noemt Ogden (Ogden, Minton & Pain, 2006) de top-downbenadering: het rationele brein controleert lichamelijke sensaties, beheerst de emotionele arousal en doorbreekt automatische reactiepatronen. Omdat non-verbale therapie op deze wijze slechts ten dele en kortstondig werkt, pleit zij voor een bottom-upbenadering. Eerst leren gewaarworden en tolereren van fysieke ervaringen, ontdekken van fysieke impulsen en blokkades ten gevolge van nare ervaringen. Dit betekent in therapie dat lichamelijke signalen het vertrekpunt worden om meer te verhelderen omtrent emoties.
Dit vraagt aandachtig bewustzijn van zowel de therapeut als de cliënt: het leren opmerken, onderzoeken en begrijpen van spanning in het lichaam van zowel de therapeut als de cliënt. Leren onderscheiden van lichaamssensaties, arousal of bewegingen en van emoties. Evenals het beseffen van het aandeel dat het lichaam heeft in het oproepen of in stand houden van onze emoties. Bijvoorbeeld het bemerken van een verhoogde hartslag, wat zonder erbij stil te staan kan leiden tot de emotie ‘paniek’ en vervolgens de conclusie: ‘het is hier onveilig voor mij’. Het lichaamssignaal wordt op deze manier versterkt.
In de mbt-behandeling krijgen we veelal te maken met kinderen en jongeren die fysiek en/of seksueel getraumatiseerd zijn, oftewel jongeren met een geschonden lichaam. Dat vraagt om aandacht en nabijheid, hun lichaam wil spreken. Via de lichaamsbeleving die de jongere leert waar te nemen, kan contact ontstaan met vroegkinderlijk trauma.
In therapie kunnen kinderen en jongeren stapsgewijs onbenoembare lichamelijke sensaties als gevoelens gaan ervaren. Belangrijk is het om onze eigen zintuigen te gebruiken, door stil te staan bij wat prettig is en wat niet. Jongeren leren in therapie waarnemen of zij iets als wel of niet fijn ervaren. Ze leren kijken, ruiken, voelen, horen. In therapie wordt sensorisch geoefend zintuigelijke ervaring van de buitenwereld weer op gang te brengen, om daarna de binnenwereld te gaan ervaren, te ervaren wat je voelt (Nicolai, 2020).
Het lichaam kan worden gezien als plek waar je in beleeft wat je voelt, denkt, droomt, verlangt. De plaats waar je je angsten ervaart, waar je veel kunt voelen zonder te weten wat. Gevoelens dienen zich aan met lichamelijke signalen, zoals zweten, trillen, verkramping, hartkloppingen, duizeligheid. Gevoelens kunnen zwaarte geven of juist opluchting. In mbt is er veel aandacht voor het non-verbaal ervaren en er wordt psycho-educatie gegeven over het gewaarworden van emoties en over het verschil tussen lichamelijke sensaties en emoties. Je kan een kloppend hart hebben, maar dit kan passen bij allerlei soorten emoties. Vaak gaat een aantal sensaties samen en als je deze combineert, kom je tot een bepaalde emotie. Het hangt ook af van welke woorden of denkbeelden je zijn aangeleerd of wat je hebt meegemaakt of je de juiste emotie kunt benoemen en dit kunt uitleggen aan een ander of aan jezelf. Onze emoties gaan over betekenisgeving, waarden en ze gaan vooral over de ander. Emoties gaan uit van andere mensen, in het echt of in de verbeelding, emoties gaan over intersubjectiviteit. mbt gaat over het ontdekken hoe lichamelijke ervaringen, emoties en gedachten zich tot elkaar verhouden. Kan iemand zichzelf geruststellen? Worden gevoelens weggestopt? Raakt iemand overspoeld? Kan iemand denken en voelen in en over zichzelf en de ander op hetzelfde moment? Of is voelen en denken losgekoppeld geraakt? Affecten zijn niet gebonden aan één zintuig. Zo kan iemand blijheid tonen in de stem, diens gelaat, of in bewegingen.
Lichaamsgrenzen worden gevoeld door aanraking, wat belangrijk is voor ons gevoel van lichamelijke en psychische integriteit. Aanraking is relevant voor het gevoel je je lichaam toe te eigenen, dat je je lichaam bewoont; je bent je lichaam en je weet wat het je vertelt. Dit draagt bij aan zelfvertrouwen.
Beelden zijn belangrijk, maar aanraking evenzeer. Juist het aanraken, het maken van belichaamd contact met de ander, vormt ons zijn in ons lichaam. Tekort hieraan heeft veelal te maken met het ontwikkelen van niet goed in je vel zitten, te veel stress, een verstoord beeld van het lichaam en lichamelijke klachten. Door aanraking leren we onze emoties en die van de ander herkennen. Je voelt dat iemand het goed met je voor heeft. Wat is fijn, niet fijn, wat is verzorgend, schadelijk. Aanraking geeft verlichting van pijn, helpt teleurstellingen verdragen, ontwikkeling van veilige gehechtheid. Aanraking biedt troost.
Wat betekent dit voor therapie met kinderen?
Als getraumatiseerde kinderen in mbt-kinder(spel)therapie komen, is de eerste stap om aandacht te schenken aan de eerste bouwsteen van mentaliseren, hun vermogen zichzelf en hun aandacht te reguleren. Hierbij wordt gelet op hoe ze de aandacht kunnen richten op lijfseinen in zichzelf (kunnen ze bijvoorbeeld voelen hoe warm de warme chocolademelk is als ze die proeven?). Ook wordt er gelet op in hoeverre ze snel overspoeld raken, omdat ze de signalen van opgebouwde spanning niet waarnemen, en hoe ze de aandacht op sensaties buiten zichzelf richten met meer omgevingsgerichte zintuigen (reageren ze bijvoorbeeld schrikachtig op een hard geluid op de gang?). Verder wordt gekeken of ze aandacht kunnen richten op het spel of op het materiaal waarmee ze spelen. De therapeut schenkt veel aandacht aan het waarnemen van het gedrag met daarin oog voor subtiele en duidelijke non-verbale signalen om een indruk te krijgen van de sensorische integratiemogelijkheden en regulerende vaardigheden van een kind, omdat dit informatie geeft voor wat je als therapeut zou kunnen doen om het kind te helpen zichzelf te reguleren en reële verwachtingen te hebben over de mogelijkheden in de therapie. Bij getraumatiseerde kinderen zijn er vrijwel altijd zintuigelijke problemen en problemen in de waarneming en kan het blijven hangen in een ‘pretend’-modus een beschermende functie hebben (Muller & Midgley, 2020). Sensopathisch materiaal maakt de zintuigen wakker, zand of water bevorderen de tastzin en werken regulerend. De link tussen het ervaren van de fysieke signalen en het zichtbare gedrag in het hier-en-nu kan benoemd worden: “Ik zie dat je lijf rustig is bij dit spel. Voelt het ook rustig aan de binnenkant?” Hierdoor wordt gewerkt aan het verbinden van wat aan de buitenkant te zien is aan wat van binnen gevoeld wordt. De therapeut probeert op een hele bewuste manier zelf ook non-verbale communicatie in te zetten (ostensive cues; Gergeley 2007) door indien mogelijk oogcontact te maken, de toon en volume van de stem aan te passen, en daarin oprechte geïnteresseerdheid door te laten klinken en nieuwsgierig of verrast te worden door op een authentieke en oprechte manier met het kind in contact te zijn en daarmee het bestaan van het kind te bevestigen. Een mbt-k-therapeut is zich heel bewust van eigen lichamelijke sensaties in contact met het kind, omdat een kind regelmatig nog geen woorden heeft voor wat het ervaart, maar dit gevoel kan uitbesteden aan de therapeut of aan een figuur in het spel. Het doen van een bodyscan na een sessie levert belangwekkende informatie op over deze impliciete aspecten in het kind die uitbesteed worden, of over wat de therapeut zelf gaat ervaren in het contact. Gemarkeerd spiegelen, zoals een ouder doet bij een klein kind, is een belangrijk onderdeel in de therapie om het kind te helpen zicht te krijgen op de eigen binnenwereld, op een impliciete en ook expliciete manier. Essentieel daarbij is dat de therapeut het gevoel van het kind niet overneemt en zelf een goede balans kan vinden tussen open zijn en meeleven en afgegrensd zijn. Dit is te vergelijken met hoe een ouder impliciete en expliciete aspecten van mentaliseren gebruikt in gemarkeerd spiegelen. Getraumatiseerde kinderen kunnen soms problemen ervaren met het waarnemen en interpreteren van gezichtsuitdrukkingen van een ander en denken sneller dan gewoonlijk dat een ander boos op hen is. Daarom is het belangrijk als therapeut je bewust te zijn van hoe je kijkt, klinkt en overkomt, expliciet te maken wat je bedoeling is, wat je voelt, en om te checken bij een kind hoe het jou ervaart of waarom het kind zo op jou reageert.
Bij een getraumatiseerde jongen die aanvankelijk alleen maar wilde darten, was de therapeut eerst gericht op het proberen contact te maken en samen met hem in de ruimte te mogen zijn. Bij aanvang van de therapie kon de therapeut tijdens het darten van het kind “Wauw!” uitroepen, vitaliteit en energie brengend in het contact, metacommunicerend ‘ik zie jou!’ Daarna kon iets gezegd worden over de kracht en de focus van het kind (“Zo, jij kan hard gooien en jij kan goed richten”).
Het kind zat vast in een bevroren lichaamshouding, waarbij alleen zijn arm kon bewegen. Na verloop van tijd kon geëxperimenteerd worden met gooien met de andere arm en konden de jongen en de therapeut samen nieuwsgierig zijn of het anders voelde: “Merk je een verschil tussen links en rechts?” Lichamelijke signalen opmerken en benoemen was een volgende stap: “Ik zie dat je ogen heel strak kunnen kijken als je de pijl richt; merk je dat zelf ook?”; “Zal ik ook eens proberen zo te kijken? En als ik zo kijk, maar geen pijl gooi, hoe denk je dan dat ik me voel?”
Na een paar sessies, toen het lichaam van de jongen meer kon ontspannen door de veiligheid in de therapierelatie en hij wilde timmeren, kon hij na een kwartier timmeren zelf opmerken dat zijn arm moe was. Zo kon hij langzaam zijn lijf meer gewaarworden en konden er in de loop van de tijd ook symboliserende elementen worden toegevoegd, waarbij aandacht voor wat hij erbij opmerkte van binnen steeds ingevlochten werd en het vocabulaire voor lichamelijke sensaties steeds verder werd uitgebreid.
Na nog weer een aantal sessies werd hij boos op de meester en kon hij de therapeut vertellen dat de stem van de meester leek op de stem van zijn vader die altijd schreeuwde thuis. En zo kwamen er langzaam linken naar het traumaverhaal, waarbij de jongen langzaamaan woorden kon vinden bij en geven aan gewaarwordingen, gevoelens, gedachtes en herinneringen.
Belichaamd mentaliseren in traumatherapie
De meest directe bron van emotionele ervaring, het lichaam, wordt als startpunt genomen van de therapie. Er wordt gebruikgemaakt van de taal en het geheugen van het lichaam. Het lichamelijk beleven vormt de basis voor het ontdekken van verbindingen tussen heden en verleden, tussen verbale en non-verbale taal. De lichamelijke sensaties, de lichaamshoudingen en de waargenomen spanningen in het lijf brengen emotionele verlangens en traumatische ervaringen op dieperliggend niveau naar boven.
In een groep jongeren werken met lichaamsbewustzijn vraagt van de therapeut om goed te letten op hoe het lichaam van de jongere reageert en beweegt (of juist niet beweegt) bij bepaalde onderwerpen of oefeningen. In mentaliserende lichaamsgerichte behandeling onderbreekt de therapeut regelmatig het gesprek om te checken wat er in het lichaam van de jongere gebeurt: “Als dit besproken wordt, zie ik dat je adem stokt. Merk je dat?” Meestal wordt dat niet opgemerkt, en is het nodig om langzaam bekend te raken met hoe het lichaam reageert. Ook kan het behulpzaam zijn als de therapeut vraagt aan de jongere om eens op te staan, en te merken wat er gebeurt in het lichaam als de therapeut een moment naast de jongere gaat staan, vlakbij. Is er iets te merken in het lijf, waarbij de therapeut zelf goed waarneemt wat er lichamelijk te zien en horen is. Het kan effectief zijn om kort de jongere aan te raken in de groep, terwijl de groepsleden toekijken: “Mag ik mijn hand even op de rug leggen?” Om vervolgens te vragen wat er waar te nemen is door de jongere in kwestie. Het aanraken kan helpen om de jongere in het lijf te brengen, zodat gevoeld kan worden wat er gebeurt in het lichaam: opmerkzaam worden op het spanningsniveau en waar de spanning te voelen is. Tevens kan aanraking helpen om angst te verlagen, te kalmeren, om zo weer vanuit zichzelf te kunnen merken en waarnemen wat er in het hier-en-nu gebeurt. Werken in een groep is hierbij helpend, zodat de aanraking in een veilige context gebeurd.
Mentaliseren bevorderen is gericht op bewust worden wat er op dat moment, in de actualiteit, ervaren wordt, het directe en lijflijke ervaren om van daaruit, indien nodig, een verbinding te kunnen maken naar eerdere ervaringen.
“Ik onderbreek je even. Je vertelt al veel, maar ik ben benieuwd wat je nu merkt aan je lichaam als je dit zo vertelt?” Deze vraag toont de focus op wat er in het lichaam van de jongere gebeurt als iets emotioneels wordt gedeeld, waarbij de therapeut het vizier richt op wat zich afspeelt in het lichaam van de jongere, met aandacht voor bijvoorbeeld hartslag, ademhaling, waargenomen spanning in maag/buikgebied.
“Ben je je bewust van hoe je erbij zit nu?” Jongeren geven hier in het begin vaak het volgende antwoord op: “Ik voel niets van mijn lichaam. Het is dat je ernaar vraagt, maar ik zat in mijn hoofd.” De therapeut vraagt de jongere om eens te gaan verzitten: “Plaats je rug eens tegen de rugleuning van de stoel, je voeten op de vloer, en merk eens wat er gebeurt?” De jongere gaat verzitten, en wordt opmerkzaam, neemt lichaamssignalen nu wel waar, kijkt de therapeut aan en begint te huilen. “Huil maar, laat maar gebeuren, voel maar je gevoel nu. Het gevoel dat zo past bij wat je net vertelde over hoe ze je in de steek lieten terwijl je ze zo nodig had”. Op dit moment, dat cruciaal is, doorleeft de jongere emoties in de relatie met de therapeut, wordt opgemerkt, gezien en kan kalmering, het oplopen en vervolgens uitdoven van de emotie ervaren worden, wat in de traumatische gebeurtenis niet heeft gekund, maar nu wel kan. Er zijn, in relatie, waarnemen en voelen, niet vermijden, maar aangaan.
Vragen kunnen gericht worden op bewustwording van lichaamshouding, beweging in het lijf die waarneembaar is: zweet dat op het voorhoofd parelt, handen die verkrampen, de stem die zachter wordt, de vloer onder de voeten die niet meer gevoeld wordt, klemmende kaken. Op deze wijze wordt een uitnodiging gedaan om met meer precisie te ervaren wat er gaande is in het hier-en-nu in het lichaam. Echt stilstaan bij gewaarwording, waarneming, spanningen. Met echte aandacht, er moeite voor doend om in de vertraging het lichaam meer te ervaren. En daarmee de weg te openen naar emotionele onderliggende lagen. Aan den lijve te gaan ervaren wat er voelbaar wordt in contact met de ander (de therapeut, de ouders, het kind, de partner of groepsgenoten).
Vanuit het lichaam opnieuw of voor het eerst leren zichzelf fysiologisch te reguleren, in menselijk contact.
Bij embodied mentalizing worden jongeren geholpen om lichamelijk besef te ontwikkelen. De therapeut helpt de jongere bij het aanbrengen van fysieke grenzen: “Kun je merken hoeveel ruimte je inneemt nu? Behalve je lichaam zelf neem je vaak wat meer ruimte in, een soort laagje om je lichaam heen; je merkt de ander al op nog voor die je aanraakt in dat gebied. Merk eens hoe ver dat dat gebied bij jou strekt? En ben je daar ook echt? Neem je die ruimte in, zodat de ander je kan voelen als die bij je in de buurt komt?”
Ook wordt hulp geboden in het fysiologisch reguleren van het lijf. Dat gebeurt door het aandacht geven aan de ademhaling en ademritme, en aan de (onwillekeurige) bewegingen die het lichaam maakt. Bewegen is regulerend, evenals het ‘blijven’ ademen in plaats van de adem in te houden/ de adem te laten stokken. Ook is het belangrijk om lichamelijk besef te krijgen. Zo wordt er minder gepraat over, maar wordt er een verbinding gemaakt met wat gezegd wordt en wat er op datzelfde moment gebeurt vanbinnen. Daar wordt mee geoefend door vragen te stellen als: “Kun je merken hoe je gaat verzitten als je dat zegt?”; “Ik zie dat je bloost, merk je dat zelf ook?”; “Je gaat sneller praten nu, kun je dat merken?”
Jongeren kunnen zich aangevallen voelen door aangesproken te worden op wat er aan hun buitenkant wordt opgemerkt. De lichaamstaal, het stemgebruik en de veiligheid die een therapeut gebruikt, kunnen echter een boodschap overbrengen van oprechte betrokkenheid, nabijheid en vertrouwen, waardoor deze vragen niet als intrusie hoeven worden ervaren (Pielage e.a., 2022). Ook het invlechten van psycho-educatie over waarom de aandacht voor het lijf zo helpend is, kan jongeren helpen om zich hiervoor open te stellen.
Deze manieren van in het lijf komen en aan den lijve ervaren wat gezegd wordt, waarover gesproken wordt en in contact zijn met de therapeut, zijn belangrijk om in de volgende fase van de behandeling oude pijn te kunnen ervaren, verdragen en van betekenis te voorzien.
Conclusie
Het kind dat zich ontwikkelt in interactie en in de nabijheid van de ouder, leert eigen emoties en gevoelens kennen via een ingewikkeld belichaamd interactioneel proces. Het leert in de veilige gehechtheidsrelatie vertrouwen te hebben in lichaamssignalen, in het doorleven van emoties, in het interpreteren van gevoelens van zichzelf en van de ander.
Als dat door onveiligheid en door traumatische ervaringen verstoord is geraakt, ontstaat er geen verwevenheid tussen lichaam en geest en cognitieve capaciteiten. Dan komen geheugen, perceptie en taalontwikkeling niet als vanzelfsprekend voort uit belichaamde ervaringen van het kind, doordat zij hun lichaam loskoppelen van hun mentale toestand. Zij denken dat hun lijf een fysiologische objectieve realiteit is, een object, in plaats van hun lijf te ervaren als een mogelijkheid tot beweging, een sensitief proces van samengaan van hoofd, hersenen, lichaam en omringende omgeving/mensen. Cognitie, affect en lijf komen bij getraumatiseerde kinderen en jongeren los van elkaar te staan.
In psychotherapie is het dan allereerst essentieel te werken aan het opbouwen van vertrouwen in de relatie, het zijn van een mentaliserende therapeut, zowel in lichaam als geest. Vervolgens wordt het signaleren van lichaamservaringen gestimuleerd, evenals het doorvoelen van emoties en het betekenis geven aan wat er gebeurt intern en in de actuele relatie. Zo kan men weer mens worden die actief betekenis kan geven; een levend zelfstandig wezen dat navigeert en exploreert, impliciet en expliciet, tussen mensen, in de wereld, door beweging, perceptie en (inter)actie.
Het lijf kan herinneringen in zich herbergen die zichtbaar worden in gedrag of die zich laten merken als we ons in omstandigheden bevinden die raken aan wat we ooit met ons lichaam meemaakten.
We kunnen ons lichaam zelf pijnigen, door automutilatie, hongeren, uitputten, en we kunnen ons lichaam gebruiken om anderen te kwetsen. Maar we kunnen ook weer ruimte ervaren om genot te ervaren, zaken verdragen, exploreren. Ons lichaam heeft ruimte nodig, fysiek en in de behoeften die het heeft: het heeft voedsel, zuurstof, water en warmte nodig om te overleven. Zonder een goed functionerend lichaam kunnen we niet, uiteindelijk gaat lichamelijke gezondheid voorop in ons leven en bepaalt het waartoe we in staat zijn. We kunnen met onze psyche ons lichaam beïnvloeden, we kunnen ons lijf, ons uiterlijk, onze handicaps aanpassen of compenseren. Ons lichaam kunnen we als last ervaren, maar we kunnen het ook delen met de ander op momenten van innig samenzijn. Het lichaam bepaalt onze grenzen, van geboorte tot sterven. Het moment waarop ons lichaam ermee stopt, is het moment waarop we sterven.
Literatuur
Bateman, A.W., & Fonagy, P. (2004). Psychotherapy for borderline personality disorder: Mentalization-
based treatment. Oxford: Oxford University Press.
Beebe, B., & Steel, M. (2013). How does microanalysis of mother-infant communication inform maternal sensitivity and infant attachment? Attachment and Human Development, 15, 583-602.
Ensink, K., Bégin, M. Godbout, L. Normandin, N., & Fonagy, P. (2016). Mentalization and dissociation in the context of trauma: Implications for child psychopathology. Journal of Trauma Dissociation, 18, 11-30.
Jensen, T.J., Steen Høgenhaug, S., Kjølbye, M., & Skaalum Bloch, M. (2021). Mentalizing Bodies: Explicit mentalizing without words in psychotherapy. Frontiers of Psychology, 12, 577702.
Juffermans, M., & Muller, N. (2020). Case-study: Mentalization-based treatment, a time-limited approach, for a boy with a mild intellectual disability and trauma. Global Journal of Intellectual & Developmental Disabilities, 7, 555706.
Fonagy, P., & Target, M. (1996). Playing with reality: theory of mind and the normal development of psychic reality. International Journal of Psychoanalysis, 77, 217-233.
Fonagy, P., & Target, M. (2007). The rooting of the mind in the body. Journal of the American Psychoanalytical Association, 55, 411-456.
Fonagy, P., & Bateman, A.W. (2019). Introduction. In A.W. Bateman & P. Fonagy (eds.), Handbook of mentalizing in mental health practice (pp. 3-20). Londen: American Psychiatric Publishing.
Gergely, G. (2007). The social construction of the subjective self: the role of affect-mirroring, markedness, and ostensive communication in self development. In L. Mayes, P. Fonagy, & M. Target (eds.), Developmental science and psychoanalysis (pp. 45-88). Londen: Karnac Books.
Knox, J. (2016). Epistemic mistrust: a crucial aspect of mentalization in people with a history of abuse? British Journal of Psychotherapy, 32, 226-236.
Muller, N., & Midgley, N. (2020). The clinical challenge of mentalization-based therapy with children who are in pretend mode. Journal of Infant, Child, and Adolescent Psychotherapy, 19, 16-24.
Nicolai, N. (2020). In levende lijve: het lichaam in psychotherapie. Houten: Uitgeverij Bohn Stafleu Van Loghum.
Ogden, P., Minton,K., & Pain,C. (2006). Trauma en het lichaam. Een sensomotorische benadering van psychotherapie. Eeserveen: Uitgeverij Mens!
Pielage, S., Feldmann- Sinnige, M., & Nicolai, N. (2022). Lichaamsgericht mentaliseren. Tijdschrift voor Psychoanalyse & haar toepassingen, 3, 167-180.
Shai, D., & Fonagy, P. (2014). Beyond words: Parental embodied mentalizing and the parent-infant dance. In M. Mikulincer & P.R. Shaver (Eds.), Mechanisms of social connection: From brain to group (pp. 185–203). Washington D.C.: American Psychological Association.
Shaver, P.R., & Mikulincer, M. (2002). Attachment related psychodynamics. Attachment and Human Development, 4,133-161.
Spaans, J.A., Veselka, L., Luyten, P., & Bühring, M.E.F. (2009). Lichamelijke aspecten van mentalisatie; therapeutische focus bij ernstige onverklaarde lichamelijke klachten. Tijdschrift voor Psychiatrie, 51, 239-248.
Spaans, J. (2020). Lichaamsgericht mentaliseren. Leuven: Uitgeverij Lannoo Campus.
Trevarthen, C. (2004). Learning about ourselves, from children: Why a growing human brain needs interesting companions? Annual Report-Hokkaido University Research and Clinical Center for Child Development, 26, 9-44.
Tronick, E. (2007). The neurobehavioral and social-emotional development of infants and children (first edititon). New York: W.W. Norton &Co.
Weijers,J., Kate, C. ten, Siecker, I., &,Noij, Y. (2023). MBT voor mensen met psychosegevoeligheid. Tijdschrift voor Groepsdynamica & Groepspsychotherapie, 18, 23-39.
Winnicot, D.W. (1964). The child, the family and the outside world. Harmondsworth VK: Penguin Books.
Abstract
This article highlights the importance of working nonverbally within a mentalizing framework, especially when working with traumatized individuals. The developmental model of acquiring a healthy body image and how this relates to self-awareness is explained from the perspective of attachment theory. Subsequently, the authors describe why body-conscious work within a trauma therapy setting is essential: because the body keeps the score, and processing verbally and conscious memories and feelings is not enough. The theory is linked to several clinical examples that illustrate possible interventions in both mbt for children and (young) adults.