Gehoord

Gert-Jan Lind

In de laatste maand van het jaar organiseert de Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (nvp) steevast ‘De Dag van de Psychotherapie’, traditioneel in de Beurs van Berlage, een uiterst sfeervolle plek. De afgelopen jaren was De Dag van de Psychotherapie één keer geheel, en één keer gedeeltelijk online, iets waar de Beurs met zijn mediateam inmiddels heel goed in is geworden. Deze keer was de zaal vol tot de laatste stoel, er waren meer dan zeshonderd deelnemers en er was ook nog de mogelijkheid om het congres online te volgen.

Het programma bestond uit lezingen en interviews in de grote zaal, er waren dit jaar geen kleine workshops. Logistiek liep het gesmeerd. Het afwisselen tussen luisteren in de grote zaal en koffiedrinken en lunchen in de zaal ernaast verliep zonder veel wachten. Voor velen is De Dag van de Psychotherapie een moment om collega’s weer te zien en te spreken, waar volop gelegenheid voor was. Voor mij voelde het als een soort goedmakertje na de moeilijke coronatijden. Daarbij vond ik de catering – zeker kijkend naar de enorme opkomst – uitzonderlijk lekker en gezond. De randvoorwaarden voor een geslaagde Dag van de Psychotherapie waren dan ook volop aanwezig.

Het programma werd gevuld door interessante en goed presenterende sprekers, aan elkaar gepraat door Kirsten Hauber (voorzitter van de nvp, psychotherapeut en gz-psycholoog in eigen praktijk, en associate professor bij Curium-lumc). We luisterden naar Carla Sharp, Floortje Schepers, Sabine Vermeire, Sylvia Pol, en afsluitend liet Coen Verbraak zien en horen dat indringend en diepgaand interviewen niet alleen is voorbehouden aan de psychotherapeut.

Hauber praatte ons tijdens de opening bij over de toekomstige beroepenstructuur, waarin de ‘weeffout’, zoals zij dat noemt, dat de psychotherapeut geen specialist is, wordt hersteld. Er komt een heldere structuur van een brede ‘basis’-gz-psycholoog (artikel 3 Wet), en een specialistentitel: de Klinisch Psycholoog-Psychotherapeut (artikel 14 Wet). De minister neemt deze wijzing over, dus een belangrijke stap is gezet.

Hierop volgde Sharp (klinisch psycholoog en hoogleraar aan de University van Houston, Verenigde Staten) met haar lezing ‘This is me. The role of narrative identity and mentalizing in understanding and treating personality disorder’. In het eerste deel van haar presentatie propageerde zij een alternatief diagnostisch model, inmiddels opgenomen in de dsm-5, overtuigend onderbouwd en gebaseerd op een combinatie van ‘maladaptive self’ en ‘interpersonal function’. Net toen ik me afvroeg wat dit met het thema van het congres te maken had, schakelde zij over naar de ontwikkeling in de puberteit, en liet ze zien dat in deze fase de identeitsontwikkeling plaatsvindt waarbij het verhaal dat de puber vertelt coherent moet zijn. Als de puber het zo vertelt dat de therapeut het niet begrijpt, is dat een belangrijke diagnostische aanwijzing voor de ernst van de problematiek. Haar onderzoek naar het verhaal dat de cliënt vertelt over zijn of haar identiteit kent duidelijke criteria: temporele, causale en thematische coherentie en metacognitief bewustzijn. De (gezonde) ontwikkeling van een individu blijkt uit hoe coherent het verhaal is op bovengenoemde criteria. Wat ik mooi vond, was de conclusie van Sharp dat persoonlijkheidsproblematiek voornamelijk kan worden gezien en herkend aan het verhaal dat de persoon vertelt. Het verhaal is, aldus Sharp, een onontkoombaar middel in de diagnostiek.

Na de koffiepauze volgde de lezing van Scheepers (psychiater, afdelingshoofd en hoogleraar innovatie in de ggz bij umc Utrecht). Zij legde op begrijpelijke wijze uit hoe zij verhalen van cliënten ziet als een vertrekpunt voor diagnostiek. Dit als tegenhanger van de lineaire diagnostiek uit het medisch model. Ze liet eerst zien hoe vergaand het medisch deterministisch model onze psychologische behandeling, bekostiging, protocollen, onderzoek en diagnostiek bepaalt. Vervolgens vroeg ze ons die manier van denken even los te laten. De psyche is een emergent verschijnsel dat ontstaat in de interactie, aldus Scheepers. Hier loopt haar denken parallel met Sharp. Scheepers liet ons zien hoe in het umcu gewerkt wordt met een verhalenbank, waarmee onderzoek wordt gedaan zonder uit te gaan van oorzaak en gevolg, maar met oog voor complexiteit en het ‘niet weten’ bij de professional. Los van haar verhaal, dat misschien niet eens zo nieuw is voor met name systeemtherapeuten, was ik onder de indruk van háár verhaal waarin zij de zaal meenam en daadwerkelijk liet voelen hoe je op een andere manier naar de werkelijkheid van psychische verschijnselen kan kijken.

De lunch, zoals reeds genoemd, was erg goed, en bood de gelegenheid oude bekenden op te zoeken en nieuwe contacten te maken bij de toevallige ontmoetingen aan de statafels.

Vermeire (psychotherapeut bij Interactie-Academie te Antwerpen) had vervolgens een mooi verhaal over hoe zij gebruikmaakt van verhalen in haar therapieën met ouders en kinderen. Geestig, en met veel ervaring, en ook bescheiden over wat zij niet weet, ontrolde zich voor onze ogen een mooie behandeling van een kind met woedebuien en diens pleegmoeder. Vermeire liet zien hoe zij het simpele lineaire verhaal waarmee het kind en pleegmoeder binnenkwamen complex en groter weet te maken, daarmee beiden helpend om te ontsnappen uit een te enge definitie van het probleem. Ze liet ons zien hoe de noties uit de eerdere presentaties, die ook wat abstract waren, er in de praktijk uit kunnen zien. Minutieus ieder stapje in de kennismaking met pleegmoeder en kind analyserend, werden we meegenomen in de complexe wereld van dit kind, en alle belangrijke anderen, en zagen we hoe hij, maar ook zijn pleegmoeder, van hulpeloos weer daadkrachtig gemaakt werden. En hoe hun verhaal van beperkt en beperkend weer rijk en veelbetekenend werd.

Hierna volgde Pol (klinisch psycholoog bij Scelta, expertisecentrum voor persoonlijkheidsproblematiek in Apeldoorn). Zij merkte dat het werken met levensverhalen bij Scelta steeds lastiger werd, waardoor zij werd gedwongen er een wetenschappelijke basis aan te geven. Opnieuw, net als bij Sharp in de ochtend, vormt het werk van McAdams een belangrijke inspiratiebron om verhalen te gebruiken bij de diagnostiek van een persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast kwam aan de orde hoe het herstel van het levensverhaal, door het te herschrijven of te reconstrueren, een belangrijke psychotherapeutische interventie kan zijn.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen ‘klinisch herstel’, de vermindering van symptomen, en ‘persoonlijk herstel’, het leiden van een zinvol leven. Juist het werken met verhalen lijkt meer aan te sluiten bij het persoonlijk herstel. Met subsidie van Zonmw is een narratieve groepsinterventie ontwikkeld en onderzocht voor mensen met een persoonlijkheidsstoornis. Opnieuw een praktische uitwerking van wat eerder op de dag bij de lezingen van Sharp en Scheepers in meer abstracte termen naar voren kwam.

Hierna was het tijd voor het interview door Verbraak. Hij interviewde Iva Bicanic (klinisch psycholoog, onderzoeker, hoofd Landelijk Psychotraumacentrum umcu & Centrum Seksueel Geweld), Forugh Karimi (psychiater, psychotherapeut en systeemtherapeut in eigen praktijk, en schrijver) en Niels Tinga (psychiater bij Aerrea). Verbraak interviewt mensen over hun vak en verbindt dat met wie zij zelf zijn, met hun eigen verhaal. Hij deed dat vaker op De Dag van de Psychotherapie en creëert daarmee een persoonlijke sfeer. Interessant was de opmerking van Bicanic, die vertelde dat ‘haar’ verhalen over seksueel misbruik juist liever niet gehoord willen worden. Karimi benoemde dat zij haar schrijverschap inzet in het begrijpen van de verhalen van haar cliënten. De rol van de geïnterviewden in ieders gezin van herkomst kwam aan bod, waardoor het vermoeden rees dat hun belangrijke rollen in de stamgezinnen mogelijk hebben bijgedragen aan hun keuze voor het vak.

Vervolgens was het tijd voor het laatste onderdeel van het congres, een interview met schrijver Philip Huff, naar aanleiding van zijn nieuwe boek Wat je van bloed weet. Hij beschrijft hierin hoe de ouders van de hoofdpersoon vreselijke ruzies hebben en zowel elkaar als de kinderen regelmatig te lijf gaan. Of het schrijven van het boek hem hielp bij de verwerking van wat er in zijn eigen jeugd is gebeurd, vroeg Verbraak. Verrassend genoeg, zeker na deze dag, is Huffs antwoord daarop ‘nee’. “Het schrijven van zo’n boek is geen vervanging van therapie.”

De schrijver – zeker toen ik het interview een tweede keer zag, viel het me op – wist behendig met de vragen om te gaan, en wist zichzelf zo ook wat buiten het gesprek te houden, wat uiteraard mag. Ik vond het toch interessant om de schrijver wat beter te leren kennen en zijn aangrijpende verhaal te horen. Ook al vindt de schrijver wellicht dat hij ‘klaar is met dit verhaal’, wij kunnen er misschien nog wél iets mee. Ik ga het lezen.

En zo kwam deze dag ten einde. Na afloop werd nagepraat bij een drankje. En tijdens mijn terugreis in de trein besloot ik om bij een nieuwe cliënte veel tijd te gaan besteden aan haar verhaal over haar opgroeien. Dat deed deze dag met mij.

Gert-Jan Lind is werkzaam als psychotherapeut bij VitaalGGZ in Nijkerk.
E-mail g.lind@vitaalggz.nl

Naar boven