Gerke Verthriest
Inleiding
Frans Depestele wordt terecht beschouwd als een autoriteit binnen het landschap van de experiëntiële psychotherapie. Sinds 1984 deelt hij zijn bevindingen via boekbijdragen, tijdschriftartikelen en lezingen op studiedagen en congressen. Woorden geven aan wat het proces van heen en weer bewegen tussen doen en denken aan ervaren wijsheid genereert, moet een passie van hem zijn, want spreken en schrijven gebeurt in de vrije tijd, buiten de vanzelfsprekendheid en mogelijkheden van een academische omgeving.
In het boek Een procestheorie van somatisch ziek-zijn – het eerste boek1 dat hij publiceert – breekt hij een lans voor een geneeskunde die de ervarende mens als uitgangspunt neemt, een pleidooi dat hij fundeert met een procestheorie van fysiek ziek-zijn. Zijn theorie is een verder denken van Gendlins A process model (2018), gevoed door de helende kracht die hij in zijn praktijk als psychiater-psychotherapeut aan het werk ziet wanneer het belevingsproces van een cliënt in beweging wordt gebracht dankzij de psychotherapeutische interventies die hij doet. Het theoretisch kader dat de impact van het psychische op het somatische begrijpelijk maakt, wordt tegen het licht gehouden van empirisch onderzoek dat aspecten ervan onder de loep neemt en bevestigt.
Inhoud
In een korte inleiding licht de auteur zijn ambitie toe: de integratie van de gangbare medische kijk op fysiek ziek-zijn in een bredere psychotherapeutische benadering van een patiënt die ziek is. Zijn uitgangspunt is dat het psychologische een invloed heeft op het ziek-zijn en genezen van het somatische lichaam.
Zowat twee derde van het boek, de eerste zes hoofdstukken, omvat de uitwerking van een procestheorie van somatisch ziek-zijn die de stelling onderbouwt. In het laatste hoofdstuk lezen we het resultaat van de zoektocht naar empirisch onderzoek dat elementen ervan bevestigt.
Het eerste hoofdstuk staat stil bij hoe verschillend het is om ons lichaam te bekijken als een object of als een subject. In het eerste geval is het lichaam een machine. Zo’n ‘ding-benadering’ is wel nuttig om iets te begrijpen over de verschillende onderdelen, maar leert ons niets over wat een levend organisme is. En het schiet ook tekort om het ziek worden of genezen ervan te begrijpen. Een machine kan immers niet ziek worden.
Om de rijkdom van een levend lichaam te verstaan, is een procesdenken nodig. Een ding, materie verandert niet vanuit zichzelf. Leven impliceert altijd een volgende stap. Als dat inherent ‘streven naar’ (implying) een ‘passend antwoord’ krijgt, dan wordt het proces ‘vooruit gedragen’ (carrying forward). Het impliceren van stappen die het proces vooruit dragen ligt aan de basis van het complexer worden van levende organismen, bijvoorbeeld de evolutie van eencellige organismen naar homo sapiens of de ontwikkeling van taal bij de mens.
Naast impliceren van en vooruit dragen is in-interactie-zijn fundamenteel in een procesdenken. Anders dan een machine bestaat een levend organisme niet uit losse delen die, eens samengevoegd tot een geheel, beginnen te leven. Leven is, van meet af aan, in-interactie-zijn. Een proces gaat vooruit aan de hand van alles waarmee het in interactie kan komen. Lichaam en omgeving zijn met elkaar verweven.
Gendlin onderscheidt bij de mens drie interactieniveaus: dat van het weefsel (waar het lichaam de omgeving is voor het groeien van cellen en organen), dat van het gedrag (waar zowel de fysische en situationele omgeving als de interpersoonlijke relaties met hun woorden, gebaren en relationele patronen de context vormen voor datgene dat we doen om een doel te bereiken) en dat van de symbolische of belevingsprocessen (waar het zelf reflecteren en antwoorden op de eigen ervaring de omgeving is voor het vormen van een impliciet gevoel van een situatie en de explicitering ervan).
Mensen zijn alles-in-één: weefsel, gedrag en beleving. De niveaus impliceren elkaar, hebben elkaar nodig, beïnvloeden elkaar, in beide richtingen. Het lichaam enkel benaderen op weefselniveau is een gigantische reductie. Het ‘breder’ kijken stelt Depestele grafisch voor door een vierkant te tekenen in een cirkel. Het toont aan hoe het somatische lichaam (vierkant) altijd ingebed is in het psychische lichaam (cirkel). Het gevolg is dat somatisch ziek-zijn altijd ‘breder’ ziek-zijn is en dat de behandeling van de arts ook altijd ‘breder’ gericht zou moeten zijn.
Het tweede hoofdstuk zoomt in op het lichaam-subject dat de mens is en dat streeft naar betekenisverwerking. Het voortdurend in interactie zijnde lichaam heeft een dieper weten van wat een situatie met iemand doet, het ervaart betekenis. Impliciet weet het wat de in die situatie passende volgende stap is, het verwerkt de betekenis. Meestal verloopt het dynamisch proces van ervaren en verwerken vanzelf. Maar soms ‘hapert’ de belevingsstroom. Dan volgt een streven naar het expliciteren van het impliciete weten.
De auteur beschrijft vervolgens de experiëntiële veranderingsstap, zoals die gekend is in het focussen en beoogd wordt in psychotherapie. Om theoretisch te verklaren wat er gebeurt, zijn de procesbegrippen streven-naar of impliceren-van, in-interactie-zijn en vooruit dragen nodig. Want het is volstrekt onlogisch dat iets tegelijk hetzelfde en niet hetzelfde kan zijn, dat een symbolisering de lichamelijk gevoelde betekenis (felt sense) exact uitdrukt (hetzelfde is) én die felt sense verandert (niet hetzelfde is).
Het proces van streven naar betekenis brengt niet iets aan de oppervlakte dat er al kant-en-klaar zat. Er wordt iets gecreëerd in het in-interactie-zijn. Ik ben altijd lichamelijk in een situatie die mij raakt. De felt sense vormt zich, in het interageren van mijn open aandacht met wat het lichaam al weet. De vage betekenis ontvouwt zich, in het aftoetsen van de symbolen aan de felt sense. Het verweven zijn van geëxpliciteerde betekenis en situatie genereert een anders ervaren. Het proces wordt vooruit gedragen in een verandering die iets realiseert van wat in het ‘willen’ van het lichamelijk weten vervat zat.
De experiëntiële veranderingsstap is ook interessant, omdat het laat zien dat het psychische een invloed heeft op het somatische. De opluchting op belevingsniveau van het weer in beweging komen van een proces (felt shift) is objectief waarneembaar op weefselniveau, bijvoorbeeld in de fysiologische verschijnselen of de hersenactiviteit die wijzen op ontspanning. Wat in de cirkel gebeurt, gebeurt in het vierkant.
Dat het lichaam-subject opnieuw een centrale plaats moet krijgen in de geneeskunde wordt in het derde hoofdstuk betoogd. ‘Gezond’ is het kunnen doorgaan van het streven van een proces. Bij het lichaam-subject is dat het proces van streven naar betekenis. Elk niveau en elk ‘deel’ doet, op zijn manier, mee met het streven van het geheel. Ook het somatische, het weefselniveau, maakt dus deel uit van, deelt mee in het proces van betekenis geven en verwerken.
Als het proces blokkeert, en er geen ruimte wordt gemaakt voor het zich laten vormen en ontvouwen van de felt sense, dan zal het proces verder gaan, maar anders. Dan heeft het lichaam-subject een diep weten dat er iets ontbreekt, het draagt de pijn van de afwezigheid van betekenis mee. Alle niveaus maken deel uit van, delen mee in het nog niet ‘opgelost’ zijn van de belevingsknoop. Het blijven verlangen naar betekenisvorming kan zich tonen in de verschillende niveaus: op fysiek vlak, in onze relatie met dingen en mensen, in onze zelfbeleving.
Betekenisblokkering is lichaamsblokkering. De knoop kan zich algemeen uitdrukken, bijvoorbeeld in de lichaamshouding of de gelaatsuitdrukking. Het gestopte proces kan ook vastgehouden worden in een bepaald lichaamsgebied, zoals de ademhaling, de rug, het hart. Dat blijkt overigens niet op een toevallige manier te gebeuren: met elk lichaamsgebied zijn specifieke betekenissen geassocieerd. Hoe de weg van het psychische naar het somatische precies loopt, is echter nog onduidelijk.
De ‘lichaamsdelen’ zijn psychisch. Ze delen in, maken deel uit van, worden mede bepaald door wat de persoon beleeft en of zijn streven naar betekenis doorgaat of vastzit. Openstaan voor het psychische in de geneeskunde zou een anders leren kennen van organen, ledematen enzovoort met zich meebrengen. Het zou ook een anders benaderen van de patiënt tot gevolg hebben. De arts zou het belevende lichaam erkennen en aanspreken en ook werken op het niveau van betekenissen en betekenisontvouwing om te genezen, of beter gezegd: de persoon weer heel te maken.
Lichaam-subject en lichaam-object moeten allebei een plaats krijgen in de geneeskunde. Het is hetzelfde lichaam, maar anders bekeken. Het vierde hoofdstuk biedt een uiteenzetting van het waarom en het hoe van het samengaan van beide manieren van denken.
Samengaan houdt vooreerst in dat de waarde van het lichaam-object in de geneeskunde niet ontkend wordt. Het objectiverende of eenheden-eerst-denken dat lichaamsdelen onderzoekt, diagnoses stelt en behandelingen uitwerkt, moet volop zijn plaats behouden. Het is echter onvoldoende, want het kan niet uitleggen wat leven, veranderen, creëren is. Daarvoor hebben we een procesdenken of interactie-eerst-denken nodig. Dat overigens niet zonder logica kan: wat we over het meer dan logische zeggen, moet op een logische manier gebeuren. Beide manieren van denken zijn nodig.
Het samengaan is echter iets anders dan naast elkaar bestaan. Hoe we dat moeten verstaan, leert ons de experiëntiële veranderingsstap. In het proces van heen en weer gaan tussen de logische en de experiëntiële orde is het impliciete de maatstaf voor het al dan niet ‘juist’ zijn van de explicitering. Het ‘juist’ expliciteren draagt het impliciete vooruit, maakt de ervaring anders en brengt ‘meer’. Hetzelfde geldt op macroniveau: de werkelijkheid heeft voorrang op de theorie en is ook altijd ‘meer’ dan de theorie.
Interactie-eerst en het impliciete niveau hebben voorrang. Het gevolg is dat het samengaan van logisch denken en procesdenken er een moet zijn van eenheden-eerst-denken in interactie-eerst-denken, van lichaam-object in lichaam-subject. Het lichaam-subject of het experiëntiële lichaam is het wezenlijke lichaam. Het zou de basis moeten zijn in de geneeskunde.
Het vijfde hoofdstuk werkt het samengaan van de logische en de experiëntiële orde in de geneeskunde verder uit. De auteur omschrijft het als de integratie van de medische benadering in de psychotherapeutische benadering.
Theoretisch gezien heeft de geneeskunde ook een procesdenken nodig. Een lichaam beschouwd als object kan immers niet ziek worden. Het ziek-zijn doortrekt de verschillende met elkaar verweven niveaus van zijn: weefsel, gedrag, symbolisch of belevingsniveau. Een verandering in het ene niveau is een verandering in de twee andere. Dat verklaart waarom iemand die ziek is zowel baat heeft bij psychotherapeutische interventies (symbolisch niveau), als medicatie of een operatie (weefselniveau) om te genezen.
Denken vanuit het lichaam-subject dat het lichaam-object insluit, brengt een anders-doen mee: de medische behandeling wordt ingebed in de experiëntiële benadering. Centraal staat de zieke persoon, niet de ziekte. De arts is een medemens die zich in het proces van de patiënt voegt om diens beleving te begrijpen en te helpen ontvouwen. Vriendelijk zijn, de patiënt respectvol bejegenen, aandacht hebben voor het leven en beleven van de patiënt zijn geen toevoegingen, ze zijn het kader. De manier van benaderen – als object of als subject – is ook zo essentieel omdat het beïnvloedt hoe de patiënt zichzelf ervaart en met zijn ervaringen zal omgaan.
Het heen en weer bewegen tussen de medische tussenkomsten en psychotherapeutische interventies gebeurt het beste door één persoon, de arts. Wat het proces van de patiënt nodig heeft, bepaalt wanneer de arts de overgang moet maken. In de ene situatie zal medisch handelen vooropstaan, bijvoorbeeld wanneer een wond gehecht moet worden. Dan neemt de arts de leiding om in te grijpen. Pas daarna kan de aandacht verbreden. In een andere situatie kan blijken dat de medische bril tekortschiet, bijvoorbeeld bij psychosomatische klachten. Dan dringt de aandacht zich op voor het ‘meer’ dat er is. In plaats van te leiden, zal de arts begeleiden en luisteren en de patiënt ondersteunen om zich uit te spreken en niet langer over zichzelf te spreken.
Het zesde hoofdstuk geeft summier aan hoe de arts ruimte kan maken voor het lichaam-subject in de behandeling. Het begint ermee dat de arts aandacht heeft voor de hele persoon, wat de relatie arts-patiënt kleurt en waardoor vragen naar het psychische vanzelfsprekend overkomen. De arts kan, waar mogelijk en waar nodig, interventies doen die de patiënt naar zijn beleving brengen en een uitnodigende omgeving creëren voor het zich laten uitspreken van een impliciet gevoel, zodat betekenissen verwerkt kunnen worden.
Om de genezende kracht van het experiëntiële lichaam aan te spreken, moeten artsen, naast hun medische kennis en kunde, psychotherapeutische vaardigheden ontwikkelen, zoals vertragen, een niet-oordelende aandacht, uitnodigen van de beleving, het proces van expliciteren zelf laten komen. Het zou helpend zijn als ze in de opleiding concrete voorbeelden van mogelijke korte tussenkomsten aangereikt krijgen.
Na het theoretische deel biedt het zevende hoofdstuk een overzicht van studies die de stellingen onderbouwen. De auteur nam hiervoor de peer reviewed gepubliceerde artikelen in medische en psychologische tijdschriften onder de loep.
In een eerste deel wordt onderzoek gepresenteerd dat de invloed aantoont van psychologische factoren op het somatisch ziek-zijn, op het al dan niet tot expressie komen van genen en op het immuunsysteem. Een concreet voorbeeld: eenzaamheid verhoogt het risico op ontstekinggerelateerde ziektes, omdat het de genen die verantwoordelijk zijn voor anti-inflammatoire responsen uitzet en de genen die ontstekingen bevorderen activeert. Omgeving – waartoe onze ervaringen behoren – en genen zijn met elkaar verweven, wat op ‘gen-niveau’ verklaart hoe de cirkel inwerkt op het ontstaan of voorkomen van ziekte.
Tal van onderzoeken tonen de positieve invloed aan van verschillende vormen van psychotherapie op de fysieke gezondheid. Het wijst erop dat interventies die betekenisvorming bevorderen een gunstig effect hebben. Een bewijs voor de rechtstreekse band tussen het psychische en het fysieke wordt binnen het veld van de schrijftherapie geleverd: disclosure heeft een positief effect op de werking van het immuunsysteem en is dus genezingbevorderend. Andere studies belichten de kracht van psychotherapie, als aanvulling op een medische behandeling, bijvoorbeeld onmiddellijk na een hartinfarct of een heelkundige ingreep.
Ten slotte worden studies aangehaald die enerzijds het ziekmakend en anderzijds het genezend effect van psychologische factoren op bepaalde orgaansystemen nagaan: het cardiovasculaire systeem, de ademhaling, het gastro-intestinaal systeem, het zicht en de huid. De impact van wat we in ons leven meemaken op de verschillende systemen, wordt veelvuldig aangetoond. Er zijn ook meer en meer aanwijzingen die het fysiek genezend effect van psychotherapeutische interventies bevestigen. Onderzoek loont: bijvoorbeeld Duitse cardiologen pleiten ervoor om psychosociale zorg te integreren in de behandeling en de curricula van opleidingen aan te passen.
De auteur stipt aan dat het onderzoeksdomein nog jong is. Meer onderzoek zou zeker welkom zijn, maar dan vanuit een procesdenken dat de cirkel als uitgangspunt neemt. Alleen dan zal de invloed van het psychologische op het ziek worden en genezen verklaard kunnen worden, zonder die invloed te herleiden tot fysieke processen. Het zou onderzoek faciliteren naar de invloed van interventies die vastzittende betekenisclusters bij patiënten in proces brengen. En onderzoekers zouden het vanzelfsprekend vinden om de rechtstreekse impact van psychotherapie op het fysieke op een objectieve manier te meten.
Bespreking
Ik kan me voorstellen dat de titel van het boek psychotherapeuten niet meteen aanzet tot lezen. Somatisch ziek-zijn is toch het domein van de artsen? Een samenwerking tussen artsen en psychotherapeuten is zeker toe te juichen, maar elk zijn expertise, toch? Natuurlijk komen er in onze praktijk cliënten die worstelen met een chronische ziekte of last hebben van psychosomatische klachten. Zou lectuur over mogelijke interventies ons niet meer brengen dan een filosofisch essay?
Bovenstaande gedachten tonen aan hoe doordrongen we zijn van het ‘oude’ denken over de mens, dat het psychische en het somatische als twee aparte domeinen beschouwt. We willen, terecht, door de arts als mens benaderd worden en in veel medische opleidingen is er ondertussen, gelukkig, aandacht voor de communicatie met de patiënt. Maar het psychische is ‘bijzaak’ voor de artsen… en voor de meesten van ons, als we bij de dokter zitten. Met alle gevolgen van dien voor hoe we met ons lijf omgaan.2
Filosofie – de bril die we opzetten – is allesbehalve wereldvreemd; het bepaalt hoe we in de wereld zijn. De tekening op de kaft – een vierkant in een cirkel – geeft treffend weer hoe we naar de mens zouden moeten kijken: het fysieke niet naast, doch ingebed in het psychologische. Dat betekent dat het psychologische het wezenlijke is, datgene wat ons onderscheidt van andere levende organismen. Het helpt verstaan hoe het komt dat het psychologische een invloed heeft op het fysiek ziek-zijn en genezen.
Het wit oplichtend vierkant staat voor mij ook symbool voor de moeite die we hebben om los te komen van het dominante logische discours. Ook wij, psychotherapeuten, laten ons gemakkelijk verleiden om de verklaring van de invloed van onze ervaring op het fysiek welbevinden te herleiden tot de biologie, of onze hersenen. Beeldvorming van hersenactiviteiten kan wel op een eigentijdse wetenschappelijke manier illustreren en bevestigen wat we aan den lijve ondervinden.3 Maar we zijn ons brein niet!4
Dit boek lezen is een oefening in een anders-denken-dan-we-gewoon-zijn. Het ongewone is bijvoorbeeld merkbaar in het struikelen over een zin als ‘het lichaam is interactie’. Als lezer bevinden we ons in een luxepositie, want we worden bij de hand genomen door iemand die het procesdenken van Gendlin kent als zijn broekzak én er ons stap voor stap in begeleidt, dankzij de goed opgebouwde structuur van het werk. Niet dat alles meteen helder is. Sommige passages vragen meerdere lezingen, pauzes, herbeginnen, vooraleer ze ‘eigen’ worden… wat niets anders is dan een doorleefde illustratie van de theorie.
Het vertrouwde voor veel psychotherapeuten is de manier waarop het psychologische gedefinieerd wordt, met name als het streven naar betekenisvorming en verwerking. Binnen deze visie leeft de overtuiging dat echte verandering slechts mogelijk is als betekenissen zich kunnen ontvouwen. De beschrijvingen, verklaringen en voorbeelden die de auteur aandraagt om dit te onderbouwen, zijn herkenbaar en tegelijk vooruit dragend. Het resultaat van het lezen is dat het voor de lezer invoelbaar en verdedigbaar wordt dat de vruchtbare momenten in een medische context dezelfde zijn als die in psychotherapeutisch contact. Dat is een grote verdienste!
Het boek brengt veel meer dan een theoretische uiteenzetting. De lezer wordt getrakteerd op verwijzingen naar andere denkers, sessiefragmenten, onderzoeksbevindingen, kritische noten. Niets belet om de felt sense te volgen, ergens middenin te starten, een bepaalde uitweiding meer diagonaal te lezen. Ik voelde bijvoorbeeld geen ‘goesting’ om me te verdiepen in de zijsprongen naar andere filosofen of in de diverse ziektebeelden. Maar mijn aandacht verscherpte bij de experiëntiële kijk op het onbewuste, vervreemding of de ontwikkeling van taal. Kortom: op de rijk gevulde tafel kan iedereen iets lekkers vinden. Enkele ingrepen in de opmaak (kaders, lettertype) hadden de veelheid wat meer overzichtelijk kunnen maken.
Petje af voor het speurwerk van de auteur naar onderzoek dat de essentiële rol van het psychologische op het somatische bevestigt. En toch valt de oogst mager uit. Onderzoek naar het effect van experiëntiële therapie, onder meer op het somatisch vlak, is broodnodig. Niet alleen om deze benadering beter in de markt te zetten, maar ook om het procesdenken meer ingang te doen vinden. Dit boek reikt een theoretisch kader aan. Door het boek heen worden ook suggesties gedaan om het onderzoek vorm te geven, onder andere door gebruik te maken van Thinking At the Edge (Gendlin, 2004). Bij de afronding van het zevende hoofdstuk had ik graag alle aanbevelingen op een rijtje zien staan, als een soort gesneden brood voor potentiële onderzoekers.
De publicatie ging niet gepaard met toeters en bellen. Jammer genoeg riskeert het werk hierdoor ongelezen te blijven. De uitgave in het Nederlands vergroot het leescomfort in ons taalgebied, maar ik pleit voor een Engelstalige versie. Dan zou het procesdenken meer weerklank kunnen vinden. Dan zouden witte raven, zoals de auteur, elkaar kunnen vinden. Dan zou er synergie gecreëerd kunnen worden met de andere ‘plekken’ waar Gendlins gedachtegoed verder ontwikkeld wordt, in nieuwe domeinen. Ik denk bijvoorbeeld aan het Europees Erasmus programma Training in Embodied Critical Thinking, met Donata Schoeller (2021) – een andere Gendlin-expert – als academisch directeur.
Het aantal bronnen en de tijdsspanne die ze bestrijken tonen enerzijds hoe grondig de auteur te werk is gegaan en anderzijds dat het formuleren van zijn theorie van somatisch ziek-zijn het resultaat is van een proces, een in-interactie-zijn van denken en ervaren, filosoferen en in de psychotherapeutische praktijk staan. Het is een soort bewijs van de geldigheid van Gendlins opvattingen en komt tegemoet aan diens wens dat zowel theorie als praktijk zich zouden blijven ontwikkelen.
Een minpunt is het ontbreken van een trefwoordenlijst. Een register zou het potentiële lezersaantal kunnen opkrikken, want velen lezen gericht. Trefwoorden zouden ook het herlezen makkelijker maken.
Ik kijk uit naar het vervolgboek dat zich toespitst op de praktijk van het psychotherapeutisch handelen van de arts. Ook dat zal voor ons, psychotherapeuten, interessant leesvoer zijn. Het valt te voorspellen dat het op eenzelfde minutieuze manier uit de doeken zal doen welke voorwaarden en interventies het proces van betekenisvorming en verwerking kunnen faciliteren. Maar… het ons (meer) eigen maken van het mensbeeld dat erachter zit, is het fundament.
Noten
1 Dit is een licht gewijzigde versie van de boekbespreking die in 2022 is verschenen in het Tijdschrift Persoonsgerichte Experiëntiële Psychotherapie, 60, 59-64.
2 De gevolgen zijn soms dodelijk. In de Verenigde Staten ligt het sterftecijfer van vrouwen tijdens de bevalling veel hoger dan in landen met vergelijkbare medische hoogtechnologische faciliteiten. Gynaecologen en vroedvrouwen zijn te gefixeerd op de apparatuur, waardoor er niet naar de vrouwen zelf geluisterd wordt en het onderzoek van de ongeboren baby onvoldoende nauwgezet gebeurt. Eric Severson illustreerde het belang van een focussende attitude in de verloskamer tijdens zijn presentatie ‘Is responsibility implicit’? Hij baseerde zich op de ervaringen van zijn vrouw Mishan die als vroedvrouw werkzaam is (Saying what we mean: a symposium on the works of Eugene Gendlin, 8-10 april 2021).
3 Ik was bijzonder opgetogen over het experimenteel onderzoek waar prof.dr. Marie
Vandekerckhove (2020) naar verwees tijdens haar bijdrage ‘Anoetic consciousness as primary process: Breaking the link between recovery of negative events and experiential processing’ op de studiedag van de vvcepc in 2020 (zie ook Roelens, 2021). Aan de hand van functionele beeldvormingstechnieken kon zij met haar onderzoeksgroep aan de Vrije Universiteit Brussel aantonen dat focussen een positief effect heeft op emotieregulatie. Dergelijk onderzoek is vandaag de dag spraakmakend. Het zou fantastisch zijn als het gecombineerd zou worden met andere onderzoeksmethodes.
4 Een ironische verwijzing naar het populair-wetenschappelijk boek We zijn ons brein van hersenonderzoeker Dick Swaab uit 2010.
Literatuur
Gendlin, E.T. (2018). A process model. Northwestern University Press.
Gendlin, E.T. (2004). Introduction to ‘Thinking at the edge’. The Folio, 19, 1-8.
Roelens, L. (2021). Congresverslag: Achter de Schermen. De neurowetenschap achter experiëntiële psychotherapie. – Junidag van de VVCEPC. Tijdschrift Persoonsgerichte Experiëntiële Psychotherapie, 59, 202-208.
Schoeller, D. (2021). Micro-phenomenology as a practice of critical thinking. Constructivist Foundations, 16, 195-197.
Vandekerckhove, M. (2020). Neural networks in bottom up ‘experiential emotion regulation’. Behavioural Brain Research, 383, 111242.
Gerke Verthriest heeft een eigen praktijk als experiëntieel-existentieel psychotherapeut in Schepdaal. Ze is gespecialiseerd in rouw en verlies en publiceerde voor diverse doelgroepen over dit thema. Ze is tevens erkend focusingtrainer. E-mail info@gerkeverthriest.be