Alles om het lijf

Annemieke Bakker, Coralina Versteeg

Samenvatting

In den beginne was communicatie non-verbaal. We zijn door de eeuwen heen gewend geraakt aan het ons met woorden uitdrukken. We lijken vergeten dat verbale communicatie pas later in de geschiedenis van de mensheid is ontstaan. Zonder lichaam geen communicatie, verbaal noch non-verbaal. In dit artikel wordt het belang van lichaamstaal als essentieel instrument in ons vakgebied aangegeven. Er wordt toegelicht hoe lichaamstaal gebruikt wordt in de affectfobietherapie (aft).


Leerdoelen

Na het lezen van dit artikel heeft u kennisgemaakt met:

  1. het belang van het waarnemen van de lichaamssignalen van de patiënt en die van uzelf;
  2. de grondbeginselen van aft;
  3. reflecteren op de lichaamstaal van de patiënt en uzelf;
  4. het therapeutisch inzetten van uw eigen lichaamssignalen;
  5. het toepassen van lichaamstaal binnen de aft-methodiek.

Inleiding

Spraak is evolutionair gezien een relatief nieuw communicatiemiddel. Door de eeuwen heen heeft taal een steeds meer uitgesproken rol gekregen. We gebruiken echter meer non-verbale communicatie dan verbale communicatie. Alleen al omdat we ervoor kunnen kiezen om niet te spreken, en het onmogelijk is om niet non-verbaal te communiceren. Je kunt geen intonatie hebben zonder woorden uit te spreken en je kunt al helemaal geen woorden uitspreken zonder intonatie.

De aandacht voor het waarnemen van het lichaam en voor wat het lichaam vertelt in de spreekkamer is de laatste jaren toegenomen in de psychotherapie. Het gebruiken van lichaamstaal is in de vaktherapie, in het bijzonder in de psychomotorische therapie (pmt), een gegeven.

In dit artikel wordt een bijdrage aan deze ontwikkeling geleverd vanuit de affectfobie­therapie (aft). Psychotherapie is meer dan alleen praten en luisteren; het is ook een spannend spel van kijken, lijfelijk waarnemen, bewegen en verbeelden. Het is ondenkbaar om zonder het lichaam te werken.

De lichaamstaal van de patiënt kan patiënt én therapeut inzicht verschaffen in wat er in de binnenwereld van de patiënt gebeurt. Anders gezegd: het waarnemen van wat er in het lichaam gebeurt, en begrijpen welke emotie daarin tot uiting komt. Het onbewuste manifesteert zich via het lichaam. Wanneer de therapeut bijvoorbeeld navraag doet naar lichamelijke sensaties op het moment dat de patiënt met een hogere stem praat, en de patiënt zich dan bewust wordt van een stekende pijn in zijn buik, maakt dit het mogelijk de betekenis hiervan te onderzoeken. Daarnaast dient de therapeut zich ook bewust te zijn van eigen lichamelijke reacties in het contact met de patiënt. Zo kan de somatische tegenoverdracht een ingang zijn om te begrijpen wat er in de patiënt omgaat (Nicolai, 2020), en wat er in de interactie gebeurt.

Dit artikel is een pleidooi voor het belang van het gebruik van lichaamstaal in ons vakgebied, met als voorbeeld aft. Er wordt kort beschreven wat aft is, met daarbij het gebruik van de driehoeken van Malan (1979). Aan de hand van een casus wordt duidelijk hoe lichaamstaal ingezet kan worden, en hoe dit wordt geïntegreerd in de behandeling. Voor de drie doelen van aft, namelijk het herkennen en herstructureren van de afweer, het herstructureren van het affect, en het herstructureren van de representaties van zelf en ander, wordt een beschrijving gegeven van (interventies op het gebied van) lichaamstaal. De hier beschreven aft-methodiek is gebaseerd op inzichten uit de (kortdurende) psychodynamische psychotherapie, de neurobiologie, gehechtsheidtheorie, cognitief – gedragstherapeutische – en experiëntiële technieken, en op praktijkervaringen, ook vanuit de vaktherapie.

Vignet

Dhr. G, 35 jaar, meldt zich aan met somberheid. Er blijkt sprake van een vermijdende persoonlijkheidsstoornis. Hij heeft een vrouw en twee kinderen, een dochter van 14 en een zoon van 12. Hij is werkzaam als leidinggevende bij een theater. Patiënt heeft een aantal goede vrienden en kennissen. Hij is sportief en maatschappelijk geïnteresseerd. Hij komt uit een gezin met een zus, heeft een dominante vader die ‘alles heel goed weet’ en een moeder die heel liefdevol is en niet tegen vader opkon. Op school werd de creatieve kant van patiënt niet gezien en zijn dromerigheid werd als onwil uitgelegd. Hem werd verteld dat hij niet kon leren, omdat hij moeite had met lezen. Dat hij goed kon rekenen en tekenen telde niet mee. Hij werd op school gepest. Zijn ouders probeerden daar wel wat aan te doen en hem moed in te spreken, maar hij voelde zich niet echt gesteund of beschermd. Hij is een keer flink in elkaar geslagen. Hij verontschuldigde zich bij zijn moeder, omdat hij vond dat hij haar tot last was geweest. Hij moest een aantal weken thuisblijven om te herstellen. Zijn vader heeft geen actie ondernomen richting school of ouders.

Na een lange omweg op school heeft hij een fijne baan weten te krijgen bij een theater, waar hij ging bewijzen dat hij wél wat waard is; hij voelde zich te veel verantwoordelijk voor zijn teamleden. Hij is overspannen uitgevallen. Hij zoekt hulp.

Bij binnenkomst in het eerste gesprek zie ik een vriendelijke man, die oogcontact maakt en een voorzichtige, vermoeide tred heeft. Hij gaat behoedzaam zitten en neemt de kamer op. Hij stelt zich rustig voor met bedeesde stem en kijkt weg als hij het over zijn uitval op het werk heeft. Dan valt er een stilte.

AFT in het kort

Affecten zijn sturend in ons bestaan, het zijn emoties of gevoelens die in ons ontstaan als reactie op een toestand of gebeurtenis. Ze kunnen ons vreugde en plezier laten voelen, maar ook angst en weerzin. De manier waarop we met emoties omgaan, leren we vanaf de wieg in interpersoonlijk contact met de ander, de omgeving. Een emotie beïnvloedt voelen en denken en gaat gepaard met fysieke symptomen. De emotie wordt een affect, namelijk gekoppeld aan een ervaring in de interactie. Affecten maken deel uit van de persoonlijke ontwikkeling, waar ook gehechtheid en mentaliseren onderdeel van zijn. Een affectfobie is een intern conflict waarbij afweer ontwikkeld wordt door de angst om een verboden affect te voelen. De strategie die een mens ontwikkelt om het conflict niet te hoeven voelen, noemen we afweer. In de psychodynamische psychotherapie noemen we de affectfobie een intern conflict.

aft is een psychodynamische methodiek om te onderzoeken waarom een affectfobie is ontstaan en hoe je weer met het verboden, authentieke affect in contact kunt komen en blijven. Leigh McCullough (1997) heeft de therapie ontwikkeld. Van oorsprong gedragstherapeut, ging ze in opleiding bij de analyticus Davanloo (1980). Vanuit de methodiek van Davanloo merkte zij dat het confronteren met de afweer niet altijd het beoogde effect had. In haar onderzoek naar de resultaten bleek sprake van veel uitval van patiënten. Zij ontdekte dat je afweer effectiever vanuit empathie kunt benaderen, zij hechtte meer belang aan de therapeutische relatie. Affecten waar iemand bang voor kan zijn om te voelen, zijn te behandelen als een externe fobie. Focus van de behandeling zijn de affecten die een mens niet mag voelen en die weer gaan leren voelen. Het niet mogen voelen van afgeweerde gevoelens is de bron van de pathologie. Het weer in contact komen met die verboden gevoelens roept veel angst op. aft is een kortdurende psychodynamische psychotherapie, die gebruikmaakt van systematische desensitisatie (exposure, responspreventie en angstregulatie) en experiëntiële technieken (McCullough, 1997). Bij de ontwikkeling van haar methodiek is zij behalve door Davanloo, ook door Wachtel (1984) geïnspireerd, die haar leerde over het integreren van de verschillende psychotherapiescholen: psychodynamische psychotherapie met aspecten van cognitieve gedragstherapie en de client-centered psychotherapie. Naast Davanloo en Wachtel maakt McCullough gebruik van de theorie van Tomkins (1962, 1963). Tomkins beschrijft in zijn omvangrijk werk de essentie van affecten in het menselijk gedrag, en de uiting ervan via emoties door het gezicht en het lichaam. Hij onderscheidt remmende en activerende affecten.

In aft wordt de affectfobie schematisch weergegeven in de driehoeken die Malan gebruikte om de kernbegrippen uit de psychodynamische werkwijze samen te vatten: de Conflictdriehoek, en voor het interpersoonlijk deel de Personendriehoek, die onafscheidelijk van elkaar het menselijk gedrag beïnvloeden (Malan, 1979).

Figuur 1 De conflictdriehoek (McCullough)

Daarnaast wordt er ook gebruikgemaakt van experiëntiële technieken. Om een nieuw gevoels- of actiegebied te betreden, gebruikt McCullough imaginaire technieken om de patiënt hiervan een voorstelling te laten maken (McCullough, 1997). Zij richt hierbij haar aandacht sterk op lichamelijke sensaties. Vaktherapie biedt vele mogelijkheden voor het uitbreiden van de experiëntiële technieken van de aft. In de vaktherapie doet de patiënt daadwerkelijk een hier-en-nu-ervaring op waarover direct gereflecteerd kan worden. Vaktherapie biedt de patiënt zo ruimte om handelend en spelenderwijs op onderzoek te gaan, en eventuele vermijding te doorbreken (Stolk & Saschowa, 2017).

Figuur 2 De personendriehoek (McCullough)

In navolging van Tomkins maakt McCullough onderscheid tussen twee soorten affecten: remmende affecten en activerende affecten. Onder remmende affecten wordt angst, schaamte, schuld, emotionele pijn en walging verstaan. Deze affecten bemoeilijken dat iemand zijn activerende affecten kan voelen. Activerende affecten zijn de affecten die ons levenskracht geven, zoals positieve agressie, blijdschap, vrees, plezier, intimiteit, verbondenheid, seksualiteit. Daaraan gekoppeld kunnen we denken aan assertiviteit, positief zelfbeeld, eigenwaarde, maar ook rouw en trots.

Als we in ons leven ervaren dat onze verlangens en behoeftes er niet mogen zijn, dan leren we gedrag aan dat het verlangen onderdrukt of we ontwikkelen een alternatief; dat noemen we afweer. Dat kan al heel vroeg in de jeugd gebeuren. Als een baby niet de verzorging krijgt die hij nodig heeft, wordt het adequaat activerend affect van bijvoorbeeld verlangen naar verbinding gefrustreerd en dat kan schaamte voor het verlangen veroorzaken. Dit is een onbewuste weg naar het ontstaan van afweer. Een indringend voorbeeld is het ‘still face’-experiment. De baby leert wanneer hij geen respons krijgt zijn verlangen te onderdrukken. Er ontstaat een remmend affect. Deze ervaringen worden in ons lichaam opgeslagen.

aft is een evidencebased psychotherapie voor angst en depressie (Johansson e.a., 2013) en cluster C-persoonlijkheidsstoornissen (Winston e.a., 1994; Svartberg, Stiles & Seltzer, 2004). We beschrijven in dit artikel de inzet van aft in een individuele setting. Er zijn ook andere mogelijkheden, zoals in groepen en/of in dagbehandeling (Stolk & Saschowa, 2017; Versteeg, Bakker & Van Zutphen, 2015). In genoemde artikelen wordt gepleit voor het inzetten van vaktherapie naast psychotherapie, om zo de patiënt te helpen het innerlijk conflict en de daaruit voortvloeiende vermijding te onderzoeken.

De attitude van de therapeut is betrokken en empathisch, gericht op het aangaan van een nieuwe hechtingsrelatie door de patiënt.

Figuur 3 Conflictdriehoek van de heer G.

Lichaamstaal bij AFT

Lichaamstaal is van het begin af aan in de aft ingezet, gestoeld op jarenlange praktijkervaring. Zo beschrijft McCullough (1997, p. 126) in haar boek Changing Character het gebruik van lichaamstaal in haar interventies: ‘Therapist: “Did you realize that you just smiled [defense] as you were telling me quite a sad story about how you and your brother didn’t get along ?” [aversive antecedent condition] Patient: “I can tell I’m doing it now but only because you point it out.” ’

Het gebruik van lichaamstaal komt ook naar voren in haar video’s die haar werkwijze tonen. Donovan en anderen (2016), hebben in navolging van McCullough, non-verbale communicatie in aft-sessies onderzocht door middel van codering van video-opnames. Zij toonden aan dat het gebruiken van lichaamstaal een werkzame factor is in het bewust worden van onbewuste affecten bij patiënt.

Wachtel heeft de communicatie in een therapieproces onderzocht. Daarbij wees hij op de onderbelichte invloed van lichaamshouding, stemgebruik en woordkeuze van de therapeut om verandering op gang te brengen. Een therapeut die niet invoegt, noch passend reageert op de inbreng van de patiënt zal verandering bemoeilijken (Wachtel, 2011; Donavan e.a., 2016).

Het onderzoeken van afweer is bij aft de eerste stap. Bij doorvragen op afweermechanismes spelen de remmende affecten op, zoals angst, hetgeen leidt tot lichamelijke sensaties. Toename van angst kan leiden tot het activeren van verschillende delen van het zenuwstelsel, namelijk het willekeurige en het autonome zenuwstelsel. Vaak worden lichaamssignalen niet herkend als zijnde angst, de therapeut kan hierbij helpen. Daarbij neemt de therapeut waar welke angstsignalen de patiënt heeft. Activering van het willekeurige of het autonome zenuwstelsel geeft verschillende fysieke verschijnselen (Frederickson, 2013; Van Dam, 2018). Vanuit de evolutie heel nuttige symptomen als er inderdaad een externe dreiging is. Bij het activeren van het intern conflict reageert het lichaam identiek als op een externe dreiging, dat een signaal is dat er een dreiging is vanuit een interne bron: er mag iets niet gevoeld worden! Het onderscheiden van de herkomst van fysieke verschijnselen is relevant, omdat de therapeut anders intervenieert op angstsymptomen afkomstig van het willekeurig zenuwstelsel dan op angstsignalen afkomstig uit het autonome zenuwstelsel. Porges (2011) heeft met de polyvagaaltheorie de invloed van het autonome zenuwstelsel verhelderd op psychische, lichamelijke en emotionele manifestaties. Het autonome zenuwstelsel bestaat uit drie neurale circuits in plaats van voorheen twee (het sympatische en parasympatische zenuwstelsel); deze reguleren onze lichaamsfuncties, en houden ook verband met onze emotionele toestand, die op zijn beurt ons gedrag beïnvloedt en zichtbaar wordt in lichaamstaal. De patiënt kan gaan zweten en zijn schouders optrekken (willekeurige zenuwstelsel). Of hij kan aangeven dat hij duizelig wordt en een droge mond krijgt bijvoorbeeld (autonome zenuwstelsel). Bij activering van het autonome zenuwstelsel wordt eerst de angst gereguleerd door bijvoorbeeld de signalen als angst te benoemen en uitleg te geven. Stilstaan bij de opkomende angst doet de angst vaak al dalen. Bij activering van het willekeurig zenuwstelsel exploreert de therapeut de angst, en brengt deze in verband met het verboden gevoel. Dit leidt tot afname van angst (Frederickson, 2013). Ook kun je de patiënt het angstsignaal laten versterken om te zien welk beeld of herinnering er komt. Kortom, de soort fysieke verschijnselen bepaalt de therapeutische interventie.

Afweer herkennen via lichaamstaal

De heer G. vertelt over de aanvaringen met zijn vader. Hij herinnert zich dat hij heel graag voor zijn verjaardag een waterpistool wilde. Hij werd uitgelachen en berispt. “Wij spelen niet met wapens.” G zwijgt en kijkt naar buiten. Een lichte kleurverandering in zijn gezicht. Hij plukt aan zijn trui.

Ik benoem dat hij naar buiten kijkt. Hij kijkt mij aan, zwijgt en zegt dan met zachte stem dat hij die reactie van zijn vader niet snapte. Ik vraag wat hij in zijn lichaam voelt. Hij merkt dat zijn maag samentrekt en zijn borst gespannen voelt. Ik laat hem bij deze lichaamssensaties stilstaan. Dat vindt hij niet prettig. Het zegt hem verder niets. Hij heeft wel vaker last van zijn maag en spanning in zijn borst. Dat heeft iedereen toch wel eens, merkt hij op. Hij kijkt er wat nors bij, wat geïrriteerd. Einde sessie.

Een daaropvolgende sessie vertelt hij over een collega met wie hij een leuke klus in het theater deed. Hij deed een voorstel en de collega zei grappend dat dat echt iets voor ‘een creatieveling’ is. De heer G. had zich verontschuldigd en kon zich wel voor zijn kop slaan. Als hij dit verteld heeft, kijkt hij naar buiten en trekt aan zijn oorlel. Ik vraag wat er nu gebeurt in zijn lichaam terwijl hij dat aan mij vertelt. Ik zie de norsheid verschijnen, maar hij gaat ook op de punt van zijn stoel zitten en zegt dat hij nu merkt dat hij eigenlijk heel boos op die collega werd. Dat hij zich vernederd voelde. Hij trekt weer aan zijn oorlel. Mij doet dat denken aan een kwajongen die terecht wordt gewezen door de schoolmeester. Ik zeg het hem. Hij kijkt me aan en schuift naar achteren op zijn stoel en sluit zijn armen om zijn maagstreek. Hij geeft aan dat zijn maag erg samentrekt en zijn ogen branden. Die lichaamssignalen leiden hem van de ervaring met de collega naar de waterpistool-anekdote. De herinnering geeft hem veel spanning en hij merkt boosheid. Hij herinnert zich hoe boos hij eigenlijk was op zijn vader en dat hij weg had willen rennen, maar in plaats daarvan zijn vader excuses voor zijn domme wens had aangeboden. Om te voorkomen dat vader hem zou misprijzen.

De week daarop vertelt hij dat hij die sensatie in zijn maag weer kreeg toen hij iemand van het werk sprak die vond dat hij wel weer kon gaan werken. Hij verontschuldigde zich tegen de collega in plaats van de collega even de waarheid te zeggen, hij was achteraf zo boos.

Als ik hem vraag wat hem zo boos maakte, legt hij zijn hand op zijn maagstreek en zwijgt. Kijkt mij met priemende ogen aan, zijn kaak verstrakt. Schouders gaan wat naar achteren. Bij navraag blijkt hij heel boos op mij. Ik had moeten begrijpen dat hij zich weer niet gezien en gehoord voelde door de collega en dat in zijn beleving dit nu wordt herhaald door mij. Hij ervaart mijn vraag als dat ik hem niet begrijp en dat ik hem niet serieus neem. Hij kan aangeven dat hij het liefst nu zou weggaan.

Afweer is een overlevingsstrategie. Het kan een beschermer tegen onheil zijn. Het is gedrag dat we onszelf onbewust aanleren om een aanvaardbare weg te vinden in ons leven. Dit gedrag ontstaat in contact met andere personen. Als je als kind de boodschap oppikt dat het niet de bedoeling is dat je aandacht vraagt, bijvoorbeeld omdat een ouder depressief is of omdat je ouders hard moeten werken, dan zal het kind een uitweg zoeken om in dit beperkende kader wel een leven te hebben. Dat kan op allerlei manieren, dat is per kind verschillend. Mogelijk ontwikkelt het kind een afweer, zoals niet voelen dat het aandacht wil, of provoceren of het krijgen van lichamelijke klachten, zodat er wel iemand naar hem moet omkijken. Geen van de strategieën zijn op de lange termijn goed voor het kind, maar ze werken wel.

Dit intern werkmodel (affectfobie) zet zich voort bij de ontwikkeling van het kind naar zijn volwassen leven, als een onbewuste en automatische innerlijke dynamiek in contact met een ander. Als iemand last krijgt van zijn gedrag is dat vaak de reden om hulp te gaan zoeken.

In het vignet van de heer G. zie je in het gesprek dat hij wegkijkt en zijn er verschillende lichaamssignalen. Hij merkt na doorvragen zijn lichaamssensaties op, zoals samentrekken van zijn maag en druk op de borst. Stem wordt zachter. Het plukken aan zijn trui.

Figuur 4 Personendriehoek de heer G.

Bewust worden van afweer is wat we met psychotherapie beogen, maar dat is vaak een proces dat beangstigend is. Immers, als je aan de overlevingsstrategie morrelt, dus aan de afweer, zal in eerste instantie de angst (of een ander remmend affect), sterker opspelen.

McCullough (1997) wijst erop dat de beste manier om de afweer aan te pakken is om

Figuur 5 Afweer de heer G.

het met empathie aan te spreken. Dit is wat Stern attunement noemt (Stern, 1985). Het benoemen en herkennen van het affect dat de psychotherapeut waarneemt, maakt dat de patiënt zich gezien en gerespecteerd zal voelen, waardoor een angstgevend affect besproken kan gaan worden (McCullough, 1997). Dat wat gevoeld wordt, is waardevol en mag er zijn.

Hoe herken je remmende affecten door lichaamstaal

Onder remmende affecten worden angst, emotionele pijn, schaamte, schuld en walging verstaan. Dit zijn affecten die maken dat we niet meer voelen wat ons eigenlijk motiveert om met plezier in het leven te staan. Ergens in ons leven hebben we sommige verlangens en behoeftes afgeleerd of weggedrukt, doordat onze omgeving duidelijk maakte dat je dit activerend affect beter niet kon voelen. Deze affectfobie kan ontstaan zonder duidelijke traumatische ervaringen. Wanneer een kind op een positievere manier wordt behandeld wanneer ze rustig haar best doet in plaats van schreeuwen en huilen zoals haar zusje doet, kan zij onbewust een intern werkmodel ontwikkelen dat uitbundigheid en plezier maken niet verstandig is, zodat ze op momenten dat ze een opwelling van enthousiasme voelt dat wegstopt of bijvoorbeeld zichzelf streng aan het lezen zet. Er kan schaamte ontstaan, omdat wat je meent dat je bent niet deugt. En schuld kan ontstaan doordat je straf krijgt voor iets wat je doet of, bijvoorbeeld een keer heel hard lachen of je zusje plagen.

De emotionele pijn ontstaat meestal als er een onverwerkt verlies is geweest. Aan die gebeurtenis terugdenken is moeilijk te verdragen en het affect wordt dan liever weggestopt.

Bij walging is de afkeer van jezelf zo hoog dat een mens liever zichzelf wegmaakt en meent dat hij er beter niet zou zijn. Vaak gaat dit gepaard met een negatief zelfbeeld en negatief beeld van de ander.

In het vignet vertelt heer G. dat hij terecht werd gewezen door zijn vader, dat wat hij wilde niet goed was. Je kunt je voorstellen dat G. angstig werd om afgewezen te worden door zijn vader, en zich voor zijn verlangen ging schamen. Uit zijn levensverhaal bleek dat er veel van dit soort boodschappen werden gegeven en uiteindelijk is hij zich steeds meer voor zichzelf gaan schamen. Dat uitte zich ook op school en later in zijn leven bijvoorbeeld naar zijn collega’s. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand hem serieus zou nemen. De andere kant was dat hij steeds meer ging werken om te bewijzen dat hij er wel toe deed. Als leidinggevende deed hij alles wat hij kon, hij vergat te delegeren of te overleggen (om te voorkomen dat zijn ideeën zouden worden afgeschoten). Doordat hij zijn lichaamssignalen niet herkende, ging hij door tot hij erbij neer viel.

De patiënt komt binnen op een bepaalde manier. Wat merk je op? Bijvoorbeeld hoe loopt de patiënt, maakt de patiënt oogcontact? Hoe is het stemgebruik? De eerste minuten zijn al een bron van informatie voor de start van het therapiegesprek. Vervolgens neemt de patiënt plaats. Op de gebruikelijke plaats? Of een andere stoel? Hoe neemt hij plaats: laat ploft hij neer of zit hij rechtop. Op de punt van de stoel of onderuit? Is het anders dan andere keren? Afhankelijk hoe je als psychotherapeut gewend bent om te werken, kun je naar aanleiding van deze informatie al iets vragen, of afwachten waarmee de patiënt het gesprek start. Je kunt de informatie dus actief inbrengen of in je achterhoofd houden en het inbrengen op het moment dat je dat passend acht.

Stel, de patiënt komt binnen met een opgewekte blik en een ferme tred. Hij start het gesprek met een onderwerp dat droevig is. Je zou dan kunnen vragen hoe hij er nu bij jou bij zit en wat hij voelt. Is de dissonantie niet bewust, dan kun je dat gaan onderzoeken door de patiënt te vragen naar of te confronteren met wat hij uitstraalt en de inhoud van het verhaal. De lichaamstaal is niet congruent met het verwoorde verhaal, het gehele narratief is geen afgestemd beeld. Mogelijk is de non-verbale communicatie afweer van wat er intern speelt en is dit een overlevingsstrategie van de patiënt.

In lichaamstaal wordt een activerend affect gecommuniceerd

We worden geboren met een palet aan emoties, talenten, verlangens en behoeftes. Dit vertegenwoordigt onze vitaliteit. Als het goed gaat, worden we door de eerste verzorgers aangevoeld en ingevuld. De ouder voelt en hoort en ziet (en ruikt) wat er nodig is aan verzorging. Het kind huilt als hoorbaar communicatiemiddel en lacht al snel om te zorgen dat er verzorging komt. Als deze verzorging niet passend is, ontstaat er, onbedoeld vaak, een aanpassing in de non-verbale communicatie om wel te krijgen wat nodig is, en als die verzorging uitblijft, kan er een schaamte ontstaan voor dat wat er verlangd wordt. Hierboven hebben we deze dynamiek al besproken als verklaring van de vorming van afweer en het mechanisme van remmende affecten. De remmende affecten dienen als een alarmsignaal, om een minst slechte oplossing voor het oningevulde probleem te vormen.

Het doel van aft is om de verdrongen verlangens en behoeftes, en daarmee het authentieke zelf, terug te vinden, en dat weer als vitale levensbron te gebruiken.

Iemand die als kind aan de gezinstafel vroeger een lauwe reactie kreeg op zijn enthousiaste verhalen, omdat ze te afwijkend waren van de gezinsnormen, en daardoor ook als volwassene zwijgt en zich schaamt voor zijn nieuwe ideeën, kan leren zich te uiten. In de therapie kan hij leren dat hij zijn gedachtes mag verwoorden bij de therapeut. Het doel kan dan zijn zich uiten en plezier ervaren. Dat zal in de lichaamstaal bijvoorbeeld herkenbaar zijn in expressieve(re) gebaren, sprankelende oogopslag, kleur in het gezicht en een manier van lopen waarbij hij (meer) ruimte inneemt.

De heer G. is zich na een twintigtal sessies meer bewust van waar hij zich voor schaamt en angstig van wordt. Daardoor kan hij beter stilstaan bij wat zijn behoeftes en verlangens zijn en begint hij te oefenen om dat bij zijn gezin en werk aan te geven. En heeft er vaker plezier bij. Zo is hij gaan varen met vrienden op een dag waarop hij anders zou moeten werken. Hij heeft grappen verteld en is met een van zijn vrienden in het water gevallen. Vroeger zou hij zich dan schamen en zich schuldig voelen, maar nu heeft hij plezier gehad en geen angstaanval ervaren tijdens het varen in een toch wel kleine boot.

Het negatief zelfbeeld en beeld van de ander herkennen in lichaamstaal

In contact met de ander ontwikkelen we een intern beeld van onszelf. Als we van jongs af aan leren dat we voor onze behoeftes en affecten bij de ander terechtkunnen voor warmte, troost, liefde en grenzen, kunnen we leren dat wat we nodig hebben voor ons beschikbaar is en dat onze verlangens er mogen zijn en legaal zijn. Zijn we vroeger echter niet goed ontvangen en niet gekend in wat we nodig hadden, dan kan zich daardoor een beeld van onszelf ontwikkelen dat niet positief is. Door die ervaringen kunnen we ook een beeld van de ander ontwikkelen dat vijandig en afwijzend is. We leren dat we zelf niet deugen en/of de ander niet deugt of juist onze meerdere is. Meestal gaan die negatieve beelden van jezelf en de vervormde beelden van de ander hand in hand (Wallin, 2020).

Deze interne werkmodellen herhaalt de patiënt met de mensen die hij in het huidige leven ontmoet en ook in de relatie met de psychotherapeut.

In aft zien we dat schematisch terug in de Personendriehoek. Onze patiënt, de heer G. heeft geleerd dat hij niets waard is, de ander zal hem kleineren en een sukkel vinden. Hij vermijdt of overcompenseert in zijn ‘alles zelf doen’-gedrag.

Het bewust worden van dit negatief zelfbeeld en negatief beeld van de ander is een van de focussen van aft. Door de overdracht kan dit intern werkmodel zich in de kamer met de

Figuur 6 Personendriehoek de heer G.

Figuur 7 Conflictdriehoek de heer G.

therapeut manifesteren en met behulp van (somatische) tegenoverdracht en de non-verbale communicatie worden onderzocht. De dynamiek die ontstaat met deze patiënt en deze psychotherapeut is een unieke situatie die door Ogden (1994) de derde in de therapie wordt genoemd. Dit biedt een specifieke mogelijkheid om de onbewuste beelden bewust te maken.

Vignet

De heer G. vertelt dat hij afgelopen dagen contact heeft opgenomen met een collega en dat ze met elkaar naar een expositie zijn geweest. Hij is blij dat hij dat heeft gedaan, al was hij daarna ziek van moeheid. Ik vraag hem hoe dit voor hem was. G. gaat rechtop zitten en kijkt mij strak aan. Hij kan verwoorden dat hij boos wordt en dat hij niet snapt dat ik deze actie niet goedkeur. Hij kan dan uitleggen dat hij ziet dat ik zijn actie afkeur, en dat ik hem een dommerd vind dat hij dit heeft gedaan. Hij kan nog zo z’n best doen, het is nooit goed. Ondertussen steekt hij zijn voet met zijn zool in mijn richting en trekt zijn schouders omhoog. Hij fronst zijn wenkbrauwen. Bij nader onderzoek van het voet-gebaar kan hij verwoorden dat hij mij als vijandig ervaart en als verdediging de schouders heeft opgetrokken. Zijn wenkbrauwen houden hem alert. Als we samen de dynamiek tussen ons onderzoeken op ervaringsniveau, kan de heer G. voelen dat hij in de verdediging schoot uit angst op zijn kop te krijgen van mij. Ik was bezorgd dat de heer G. te veel had gedaan ten nadele van hemzelf. Als de heer G. hierbij durft stil te staan en mij eens goed aankijkt, durft hij toch wel enige empathie te zien bij mij en dat toe te laten.

In dit voorbeeld komt naar voren dat door de herhaling van het aangeleerde beeld en angst voor de reactie van de ander, de patiënt zich niet voorstellen kan dat er een andere reactie mogelijk zou zijn – dat is wat hij zijn hele leven al meemaakt. Anders gezegd: hij is niet ontvankelijk voor een positieve reactie van de ander. Wat hij ziet, maakt hij negatief, ook al zou dat niet zo zijn. Hij weet uit de voorgaande gesprekken dat de therapeut niet vernedert, maar dat ervaart hij wel. Hij kan zich niet openstellen voor de positieve ander (Hellemans, 2004).

De somatische tegenoverdracht: wat ervaren wij als therapeut in het contact en hoe herkennen we dat in ons lichaam?

Al dertig jaar geleden werd de invloed van het non-verbale gedrag van de therapeut onderzocht door Davis en Hadiks (1994), die vaststellen dat het ervaringsniveau bij de patiënt verandert als de lichaamshouding van de therapeut verandert.

In ons werk als therapeut is wat wij ervaren in het contact, onze tegenoverdracht, ons werkinstrument: een belangrijke bron van informatie. Het kunnen zien, herkennen en kunnen invoelen wat de patiënt aan affecten in de therapie communiceert, maakt dat we de patiënt kunnen spiegelen, confronteren en helpen bewust te worden van de dynamiek die de klachten van patiënt veroorzaken en onderhouden. Onze eigen doorgewerkte issues, levenservaring, opleiding en leertherapie zullen helpen de tegenoverdracht te herkennen en als instrument steeds beter te kunnen gebruiken.
De somatische tegenoverdracht is wat we als therapeut (lichamelijk) voelen in het contact met deze specifieke patiënt. De vraag is hoe je de somatische tegenoverdracht herkent, hoe je het inzet, hoe je moeilijke affecten verdraagt hoe je ervoor zorgt dat je niet vervloeit met de patiënt.

Het is belangrijk dat je de (somatische) tegenoverdracht herkent. Dat je herkent dat er bij een specifieke patiënt een gevoel, een emotie, een affect wordt ontlokt en dat je door een lichamelijke sensatie hierop wordt geattendeerd. Dat wat de patiënt overbrengt, zal onbewust in de therapeut resoneren en als informatie gebruikt moeten worden. De lichamelijke sensaties die een therapeut ervaart bij een patiënt noemen we somatische tegenoverdracht (Nicolai, 2020). De sensaties kunnen variëren van angst, schaamte en opwinding tot afkeer. Wat we als therapeut moeten leren, is de sensaties bij onszelf te herkennen en te herleiden naar onze eigen ervaringen, die van de patiënt of naar dat wat de patiënt via het afweermechanisme projectieve identificatie in ons projecteert. Als de patiënt bijvoorbeeld de arm heft, heeft dat een betekenis. Wat zie je en ervaar je als therapeut: hulpvraag, agressie of slechts een arm die wordt opgeheven? Dat is de kunst van het herkennen. We kunnen de beweging ontkennen (tegenoverdracht therapeut), of onderzoeken wat er gebeurt door erbij stil te staan, bijvoorbeeld door rêverie, fantasie en vervolgens de associatie na te vragen bij de patiënt. De antwoorden zullen bijdragen aan het intersubjectieve therapieproces, waarbij je het onbewuste bewust laat worden, mede door de beleving met de therapeut.

Vignet

De heer G. vertelt over een gebeurtenis op school dat hij in elkaar was geslagen en hij het zo erg voor zijn moeder vond dat hij haar belastte. Ik voel zeurderige pijn in mijn maag en onderzoek het terwijl G. doorvertelt. Ik merk hoeveel emotionele pijn in die maag zit. Ik vraag aan G. of hij zich herinnert hoe hij zich voelde, buiten zijn moeder om. Onderzoekend komt G. bij een gevoel dat hij niet kan verwoorden, hij krimpt iets in elkaar en begint onbedaarlijk te snikken. “Dit doet zo’n pijn”: niet de klappen, maar dat er geen bescherming was en hij blijkbaar iemand was die geslagen moest worden.

Discussie

Dit artikel beschrijft het belang van het oog hebben voor de lichaamstaal van de patiënt en de therapeut, en de wijze waarop deze ingezet kan worden in het psychotherapeutisch proces. Het verbanden leggen tussen lichaamssensaties, gevoelens en gedragingen. Lichaamsbewustzijn en lichaamstaal behoeven onzes inziens binnen iedere psychotherapeutische richting meer aandacht.

We willen daarbij attenderen op het volgende. Naar aanleiding van onze jarenlange ervaring met collega’s, supervisanten, en ‘opleidelingen’ (klinisch psychologen, psychotherapeuten, gz-psychologen en psychiaters in opleiding) bevelen wij het opnemen van het leren waarnemen en gebruiken van lichaamstaal in het therapieproces in het curriculum van de opleidingen aan. Voor het optimaliseren van een behandeling is het nodig om op werkervaringen te kunnen reflecteren. Naast zicht op het eigen handelen is bewustwording van eigen lichamelijke reacties van belang. Lichaamsbewustzijn kan helpen om eigen emoties en ook de emoties van patiënten te herkennen. Zoals beschreven, is het ervaren van emoties sterk verbonden met veranderingen in het lichaam. Tijdens opleiding, leertherapie en supervisie is het leren waarnemen van de fysieke ervaring van jezelf en de ander als bron van informatie van grote waarde voor je interventies.

Daarnaast is vaktherapie een geëigend middel om toegang te krijgen tot emoties van patiënten die zich moeilijk laten bereiken en zelf soms ook weinig contact ervaren met hun emoties. Vaak gaat het hierbij om patiënten die verbaal (soms te) vaardig zijn. Ook patiënten die verbaal minder vaardig zijn of hun eigen emoties niet goed met woorden kunnen uiten, profiteren soms moeilijker van de meer ‘verbale’ therapieën. Vaktherapie kan hier uitkomst bieden (Stolk & Van Aken-van der Meer, 2006; Versteeg, Bakker & Van Zutphen, 2015; Stolk & Saschowa, 2017; Hayen, 2020). Het waarnemen van wat er in je lichaam gebeurt en leren begrijpen welke emotie daarin tot uiting komt, behoren tot de specifieke deskundigheid van de psychomotorisch therapeut. We doen hierbij de aanbeveling dat wanneer een patiënt veel moeite heeft met lichaamsbewustwording een verwijzing naar een psychomotorisch therapeut zinvol zou kunnen zijn.

De conclusie dat in psychotherapie aandacht leren hebben voor de lichaamstaal van zowel de therapeut als van de patiënt geen luxe is, maar noodzaak, lijkt ons ten volle gerechtvaardigd.

Literatuur

Dam, Q.D. van (2018). Angstherkenning en gevoelsuiting. Tijdschrift voor psycho-analyse en haar toepassingen, 4, 252-265.

Davanloo, H. (1980). Short-term dynamic psychotherapy. New York: Jason Aronson.

Davis, M., & Hadiks, D. (1994). Nonverbal aspects of therapist attunement. Journal of Clinical Psychology, 50, 393-405.

Donovan, J.M., Osborn, K.A.R., & Rice, S. (2016). Paraverbal Communication in Psychotherapy: Beyond the Words. Lanham: Rowman & Littlefield Publishers.

Frederickson, J. (2013). Co-creating change - Effective dynamic therapy techniques. Kansas City: Seven Leaves Press.

Haeyen, S. (2020). De krachtige ervaring. Emotie- en zelfbeeldregulatie bij persoonlijkheidsstoornissen via Vaktherapie. Nijmegen: Academie Gezondheid en Vitaliteit van Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.

Hellemans, J. (2004). Ontvankelijkheid en zelfcompassie; angstregulatie in de therapeutische relatie. Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie, 42, 195-201.

Johansson, R., Björklund, M., Hornborg, C., Karlsson, S., Hesser, H., Ljótsson, B., e.a. 
(2013). Affect-focused psychodynamic psychotherapy for depression and anxiety through the Internet: a randomized controlled trial. 
Peer J 1: e102.

Malan, D.H. (1979). Individual psychotherapy and the sciences of psychodynamics. Londen: Butterworth.

McCullough L. (1997). Changing character: short-term anxiety regulating psychotherapy for restructuring defenses. New York: Basic Books.

Nicolai, N. (2020). In levenden lijve: het lichaam in de psychotherapie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Ogden, T. (1994). Subject of analysis. Northvale: Jason Aronson.

Porges, S.W. (2011). The polyvagal theory: Neurophysiological foundations of emotions, attachment, communication and self-regulation. New York: WW Norton.

Stern, D.N. (1985). Interpersonal world of the infant: A view from psychoanalysis and developmental psychology. New York: Basic books.

Stolk, P., & Aken-van der Meer, M.E. van (2006). Steen en tijdperk, de kracht van beeldhouwen op de KKP. Groepen. Tijdschrift voor Groepsdynamica en Groepspsychotherapie, 1, 45-54.

Stolk, P., & Saschowa, M. (2017). Trotseer de beer, over de behandeling van affectfobie en de activerende kracht van beeldende therapie. Groepen. Tijdschrift voor Groepsdynamica en Groepspsychotherapie, 12, 23-37.

Svartberg, M., Stiles, T.C., & Seltzer, M.H. (2004). Randomized, controlled trial of the effectiveness of short-term dynamic psychotherapy and cognitive therapy for cluster C personality disorders. American Journal of Psychiatry, 161, 810-817.

Tomkins, S.S (1962). Affect, imagery, and conciousness: vol 1. Positive effects. New York:Springer.

Tomkins, S.S. (1963). Affect, imagery, and conciousness: vol 2. Negative effects. New York:Springer.

Versteeg, C., Bakker, A., & Zutphen, S. van (2015). Dit is mijn groep: Depressie en Dynamiek. Groepen. Tijdschrift voor Groepsdynamica en Groepspsychotherapie, 10, 42-51.

Wachtel, P.L. (1984). On theory, practice, and the nature of integration. In H. Arkowitz & S.B. Messer (Eds), Psychoanalytic theory and behaviour therapy: Is integration possible? (pp. 31-52). New York: Plenum Press

Wachtel, P.L. (2011). Therapeutic communication. New York: The Guilford Press.

Wallin, D.J. (2020). Gehechtheid in de psychotherapie. Amsterdam: Nieuwezijds.

Winston, A., Laikin M., Pollack J., Samstag L.W., McCullough L., & Muran J.C. (1994). Short-term psychotherapy of personality disorders. American Journal of Psychiatry, 151, 190-194.

Abstract

All about the body. The importance of body language

In the early days communication was solely non-verbal. Over the years we have become used to express ourselves verbally. We seem to have forgotten that verbal communication originated many years later in the history of humanity. Communication does not exist without a body, verbal as well as non-verbal. In this paper the importance of body language as an essential tool in our field will be established. We will elaborate on the use of body language in affect phobia therapy. 

Annemieke Bakker is psychomotorisch therapeut, klinisch epidemioloog en supervisor vak­-
therapie. Werkzaam bij de Psychotherapeutische Dagkliniek van het Zaans Medisch Centrum en docent bij de RINO. E-mail n bakker.annemieke@zaansmc.nl

Coralina Versteeg is psychodynamisch psychotherapeut, groepstherapeut, relatietherapeut en Pessopsychotherapeut. Supervisor NVPP en NVP en Leertherapeut NVP. Werkzaam in vrijgevestigde praktijk in Amsterdam, opleidingscoördinator NVPP en docent NVPP en RINO.

Naar boven