Ellen Lommers
Samenvatting
Het lichaam, het brein en de wereld maken samen bewustzijn mogelijk via symbolisering. De Katathym Imaginatieve Psychotherapie, ook Symbooldrama genoemd, geeft hier methodisch vorm aan (Leuner, 2012). Het symboliseren is hierbij als de belichaming van het innerlijk ervaren. Deze methodiek geeft directe toegang tot je onderbewustzijn. De therapeut hanteert een op de ontwikkeling afgestemde begeleidingsstijl, zodat degene die imagineert zijn binnenwereld kan laten opkomen. Via de zintuiglijke impulsen krijgt het de persoonlijke vorm in het verloop van de symbolisaties; beelden, tekenen en gesprek. In dit artikel wil ik de lezer laten kennismaken met deze methodische vorm en de specifieke therapeutische context van het imaginatieproces als het gaat over aansluiten bij de ander en diens binnenwereld. Ons lichaam is daar al heel vroeg in het leven bij betrokken. In de therapiesituatie kan de verbeelding, en vooral het herontwerpen ervan, een overgangsobject zijn om weer verkend te kunnen worden en uiteindelijk een verbeterde kwaliteit van leven te bieden.
Inleiding
Belle (21 jaar) leer ik kennen bij een ambulante sggz-instelling. Belle voelt vaak zoveel en zij heeft mooie en moeilijke gedachten, maar die luxeren steeds weer het voelen. Belle kan desondanks goed functioneren in haar studie, werk en vriendenkring. Dat komt doordat zij van jongs af aan een (onbewust) beschermingsmechanisme heeft leren inzetten om zichzelf te laten overleven. Dat gaat vaak gepaard met veel pijn en beschadiging, met wegraken van zichzelf en de wereld. Op een goed moment lukt het haar niet meer. Door zo dapper te
Leerdoelen
Na het lezen van dit artikel:
zijn om psychotherapie aan te gaan, lukt het Belle om vanuit deze hechtingssituatie echt te durven gaan voelen en dosering aan te brengen, ook wanneer er hele moeilijke emoties in haar opkomen.
De therapeut: “Stel je zo eens érgens een bloem voor… en laat maar in beeld komen wat er komt… neem even de tijd en alles wat er komt is goed…” Belle vindt het aanvankelijk spannend om haar ogen dicht te doen en concentreert zich op de grond voor zich terwijl zij in de stoel zit. Met de validerende en ontvangende houding van de therapeut, die is Belle inmiddels vertrouwd, komt daar een lichtblauw bloempje in beeld. Belle is direct en voelbaar overtuigd dat dit haar bloempje is. We verkennen samen voorzichtig. Hoewel de therapeut niet direct begrijpt waar dit allemaal over gaat voor Belle, is zichtbaar dat Belle contact maakt met de wereld in zichzelf. We doen het kort en verkennend; het is de eerste keer. Belle tekent daarna dit bloempje en onderwijl gaat het proces van psychotherapeutisch verkennen door. Voor-bewuste (lichamelijke) aspecten kunnen zintuiglijk worden opgemerkt (het bloempje is klein, maar voelt wel stevig), imaginair in beeld gebracht (het staat daar dapper, beetje wit, lief blauw) en verder uitgewerkt met tekenen en het zoeken naar woorden in gesprek. Het onbewust aanwezige wordt voorzichtig bewuster bij Belle. Het samen in verbinding zijn hierover heeft een herstellende en stimulerende uitwerking. Waar gaat dit over voor mij?
Stel, je bent daar samen met de therapeut, je ogen gesloten en probeert contact te maken met je eigen binnenwereld. Er is daar in je lichaam van alles voelbaar, je gedachten gaan in een wirwar door je hoofd en er flitsen allerlei beelden en herinneringen door je heen. Je weet ook dat je daar bent, in de stoel, bij de vriendelijke therapeut in de buurt. En alles wat er komt is goed! Dat is even wennen.
Katathym Imaginatieve Psychotherapie en Begeleiding (kipb), ook wel Symbooldrama genoemd (Leuner, 2012), is een methodiek die werkt met en via het lichaam, door tijdens het imagineren te begrijpen als een vorm van dagdromen, de aandacht te richten op diverse zintuigwaarnemingen en de gevoelde beleving. Hierbij vraagt de therapeut aan de cliënt zich iets te verbeelden aan de hand van een door de therapeut aangereikt motief en daarbij iets associërend te laten opkomen, te dagdromen. De persoon die dagdroomt betrekt letterlijk zijn of haar lichaam; met aandacht en belangstelling voor dat wat daar binnen in-zichzelf is en wat er in het opkomende beeld in-zichzelf of in-iets voelbaar is. Deze persoon heeft tegelijkertijd óók, op hetzelfde moment, zelf de voelbare beleving in de situatie met deze therapeut. Het dubbel-bewust-zijn!
Hoe kan symboliseren met katathyme imaginaties helpen de soms pijnlijke realiteit te verwerken en te verdragen? Wat kan deze therapeutische context betekenen bij gevoelde innerlijke leegheid, bij een overweldigende veelheid van overprikkeling, zware moedeloze somberte of paniek en angst? Hoe kunnen imaginatieve beelden de drager vormen van het katathyme proces en uiteindelijk een verbeterde kwaliteit van leven? De lezer wordt meegenomen in een verkenning van deze methode die in Duitsland en Oostenrijk al jarenlang is opgenomen in de richtlijnen voor behandeling (psychiaters en psychologen). Daarna wordt de verbinding tussen het lichaam, het beeld en de therapeut beschreven via recente ontwikkelingen en concepten om het lichaam in imaginaties beter te begrijpen. De psychotherapie praktijk en de moeilijkheden bij het uitvoeren van de kipb worden tot slot opgevolgd met enige onderzoeksbevindingen waar helaas in Nederland nog weinig aandacht voor heeft kunnen zijn.
Wij mensen kunnen ‘naar binnen voelen’, door met onze aandacht daar naartoe te gaan en er contact mee maken. Kinderen doen dat veelal als vanzelf, bijvoorbeeld ‘ik heb een au-buik’ als er signalen zijn van een pijnlijke buik of mogelijk spanningsgevoelens waar nog geen andere woorden voor zijn dan het eerst aangereikte. Volwassenen kunnen dat ook. Vanuit het waarnemen van eigen lichaamssignalen en het koppelen aan emotie-woorden kan erover gedacht en gesproken worden en ontwikkeld zich een neven-bewustzijn. De fysiek gevoelde beleving, ‘the felt sense’, is een term van Gendlin (1981) die verwijst naar het samenkomen van naar binnen gerichte aandacht, het somatisch gevoelde, ervaren. We kunnen zeggen het op zoek gaan naar het ‘nog-niet-ervaren-benoemde-gekende-(onbewuste) weten’ van het eigen lichaam. Mijn lichaam!
De methodiek kipb kent een reeks, hoofdzakelijk aan de natuur ontleende, voorstellingsmotieven waar iedereen wel een beeld bij kan laten opkomen. Zo wordt er in de methode bijvoorbeeld gewerkt met basismotieven als ‘bloem’, ‘boom’ of ‘weide’. De cliënt leert om zich te ontspannen en een beeld te laten opkomen, en hierbij de sfeer van opgeroepen gevoelens waar te nemen en toe te laten. Tijdens het dagdromen en het tekenen mogen de woorden opkomen en worden uitgesproken, zodat de therapeut resonerend kan meebeleven in de begeleidingsstijl en er een veilige hechtingssituatie aanwezig is.
Als de begeleidingstechniek goed beheerst wordt door de therapeut, dan is het mogelijk om de katathyme imaginatie in te zetten als behandeling, als diagnostisch instrument of als een enkele interventie (bijvoorbeeld tijdens psychotherapie, crisis of begeleiding). Om het therapeutisch proces te bieden op het vervolg(ontwikkelings-)niveau zijn er de motieven die meer aansluiten bij gevoelens van autonomie en conflictervaring. Hierbij wordt de begeleidingsstijl door de therapeut aangepast en volgt de fase van stimuleren en uitproberen in het beeld.
Hans Carl Leuner (1954, 2012) ontdekte dat de motieven door hun ongecompliceerde natuurlijkheid het vermogen hebben om gefixeerde (innerlijke) beelden tot uitdrukking te brengen en daarmee iets nieuws op te roepen, mogelijk innerlijke barrières of grenzen te doorbreken. Gendlin geeft aan (1986) dat er fysiek gevoelde beweging geraakt wordt zonder dat dit cognitief volledig hoeft te worden geweten. Daarmee kan de therapeut vertrouwen op datgene wat er komt, van binnen uit de persoon, zonder dat alles direct hoeft te worden begrepen. Dit bevat een krachtbron voor de persoon zelf, zonder dat taal en denken belemmerend zijn. Een resource om weer in beweging te komen, oplossingen te vinden die zeer eigen zijn. Te voelen dat je dit zelf kunt aangaan, geeft iemand weer de moed op pad te kunnen, en daarmee zelfvertrouwen en veiligheid te kunnen ontdekken en ontwikkelen.
Dit dubbel-bewust-zijn gaat over eigen lichamelijk gewaarworden; ‘in-mijzelf-zijn-met voelen’ (intra-persoonlijk). Er is ook een ‘tussen-ons-zijn-met voelen’ (inter-persoonlijk). Ik ben hier bij jou (de ander), maar ik ben (voel) tegelijkertijd ook in contact met mijzelf binnen in mij. Daarbinnen kom ik mijn ‘affectlandschap’ tegen, ontstaan door mijn leven te leven. Het proces van katathyme imaginatie (dagdroom) helpt om het voelen en ontdekken te ontwikkelen en voegt een belangrijk aspect toe, want er is ook nog een voelen in het beeld daar, als derde component. De cliënt, de therapeut en het beeld samen in de ruimtelijke situatie. Dit wordt versterkt doordat het beeld verder uitgewerkt en verdiept wordt met bijvoorbeeld het tekenen en een gesprek na het imagineren.
Daar waar taal nog niet voldoende toereikend is, het lichaam een leven vol verhalen in zich heeft, kan het op deze wijze gezien en gehoord worden om te helpen verstaan en te vertellen. “In dit beeld gaat het voelbaar over mij!”
KIPB, kennismaken met symbooldrama
Aan patiënten werd destijds gevraagd om spontaan te imagineren. Leuner, werkend als psychiater en psychoanalyticus in de Universiteitskliniek voor Psychosomatiek en Psychotherapie te Göttingen (Duitsland), liet dit imagineren voorafgaan door ontspanningssuggesties. Hij vroeg de patiënt om tijdens de dagdromen die ontstonden, hier meteen over te vertellen. Er is beschreven dat dit een verrassend en vlot inzicht op de binnenwereld van de patiënt gaf. Leuner merkte op dat deze manier van omgaan met beelden, als gevoelde en soms gestolde ervaringen, empathisch begeleid, bij de patiënt een proces op gang bracht: “er traden lichamelijke veranderingen op, die gepaard gingen met opluchting en tekenen van herstel” (Leuner, 1954).
Bijvoorbeeld:
“…ik zie een paarse bloem, eigenlijk nergens, maar wel met een geel hart… zachte stevige blaadjes zo strak tegen elkaar aan… de stengel… die ziet er wat doorschijnend uit… het lijkt niet zo te passen bij elkaar… gek wel…” (een volwassene)
“…ik zie heeeeeeeeel veel bloemetjes… rode, paarse, roze, gele, oranje… in het gras… de zon schijnt… erspelen koeien in de wei, niet die grote die staan verder weg, wel die kindjes… ze rennen en duwen elkaar… ze zijn ook paars…” (een basisschoolkind)
In de loop van de tijd is dit imagineren verder ontwikkeld tot een psychotherapiemethode; kip. In het Duits geheten ‘Katathym Imaginative Psychotherapie’, in het Engels ‘Guided Affective Imagery’ en in het Frans ‘imagination catahymique’. Na verloop van tijd zijn er nieuwe toepassingsgebieden gekomen, zoals gebruik in groepstherapie, partnerrelatietherapie, gezinstherapie. Ook is het omgezet naar kortdurende begeleidingsgerichte vormen van hulp (hbo-werkenden) of andere benaderingen van psychotherapie.
Met de ontdekking van de kracht van imaginatie in psychotherapie systematiseerde en ontwikkelde Leuner (1954) zijn klinische ervaringen in het omgaan met bepaalde afbeeldingmotieven en de bijbehorende symbolisaties in de dagdroom als ‘Katathymes Bilderleben’. Na voorbereidend werk van anderen (denkend aan Freud (1900), Kretschmer (1959), Happich (1932) en Schultz (1958) verzamelde Leuner een groep van artsen en psychologen om zich heen die de psychoanalytische achtergrond deelden, maar op zoek waren naar uitbreiding van therapiemogelijkheden. Het gebruik van ‘Katathymes Bilderleben’ is in Duitsland vooral voorbehouden geweest aan het beroep van psychologen en artsen in hun individuele behandelcontact.
Volgens Kottje-Birnbacher (2001), kip-psychotherapeute in Duitsland, is kip een psychodynamische psychotherapie die imaginaties op een bijzondere manier gebruikt om op symbolisch niveau en in een gesprek het bewerken hiervan te bevorderen. Het woord katathym komt uit het Grieks: ‘kata’ en betekent ‘erbij horend’, en ‘thymos’ kan men omschrijven met termen als het ‘hart, de ziel’. Men spreekt ook wel van een affectdragende imaginatie als centraal element met een dialogisch karakter, uitgewerkt in de psychotherapie. Het vroege kader van de psychodynamische psychotherapie, zo geeft Kottje aan, geeft kip de zo specifiek dialogisch gevoerde imaginatie met hantering van overdrachts- en tegenoverdrachtsfenomenen.
De voor de kip karakteristieke therapeutische begeleiding is vriendelijk, invoelend en empathisch gericht op de ander en het beeld dat daar opkomt en zich ontwikkelt. In Nederland is het Margret d’Arcais-Strotman (D’Arcais-Strotmann & Ullmann, 2002) geweest die als cliëntgericht-experiëntieel psychotherapeut (Rogers, 1960) de specifieke aandachtvolle zoekende houding vanuit de therapeut bij kip wist samen te voegen met de zintuiglijke waarneming. Het idee van zwevende associatieve aandacht werd al door Sigmund Freud (1899, gedateerd 1900) in zijn psychoanalytisch werk over het interpreteren van dromen getheoretiseerd; het juist aandacht (cognitief) hebben voor de elementen die onbewust kunnen ontstaan. Het nabij-blijven door de kip-therapeut, met voldoende afstand en juist gehanteerde begeleidingsstijl, geeft in essentie de therapeutische werkruimte aan.
Er is hierin veel overeenkomst met de begeleidingsstijl van de persoonsgerichte experiëntiële psychotherapie (Depestele, 1995; Leijssen, 1995). Het komt erop neer de cliënt te helpen alles wat opkomt ongestoord te laten ontwikkelen en dit vol van verwachting en met geduld te koesteren, alsof er een eeuwigheid voor je ligt. Of iemand in staat is zich met een ontvankelijke houding te richten op zijn of haar lichamelijk gevoelde proces en daarvoor de juiste uitdrukkingen weet te vinden, hangt in grote mate af van de wijze waarop anderen met hem of haar als kind zijn omgegaan. Dit raakt verinnerlijkt en is kenmerkend voor de wijze waarop een mens is gehecht geraakt en hoe hij of zij met zichzelf en de wereld omgaat.
Leuner werkte dit in zijn tijd uit in diverse interventies. In Nederland is daar eind jaren 80 de aandacht voor het experiëntiële persoongerichte gedachtegoed in meegenomen (Rogers, 1960; Gendlin, 1981). Truus Bakker (Bakker, 2006; 2012; Bakker & Muller, 2009; Bosselaar, 2014) en Margret d’Arcais (2002) hebben als pioniers een typisch Nederlandse versie ontwikkeld en door de jaren heen veel therapeuten opgeleid in de kip/ Symbooldramamethodiek voor psychotherapie en begeleiding.
Het lichaam, het beeld en de therapeut
Als kind voel je vanuit een directe waarneming, open en helder. Dit voelen ontwikkelt zich gaandeweg de jaren naar een meer volwassen gelaagde gewaar-zijn, zoals er is een voelen in-mij terwijl ik daar ben met een ander (bijvoorbeeld in de kamer zijn samen met de therapeut) en er is een voelen tussen-ons daar op dat moment (bijvoorbeeld gewaar zijn van verbondenheid of juist aversie). Als belangrijke extra (therapeutische) dimensie is er tijdens de dagdroomenscenering ook een voelen in-mij en een voelen in-mij-in-de-dagdroom dat opmerkt wat er in de beeldscene-daar wordt gevoeld.
Bijvoorbeeld:
“...ik ben daar bij de berg en kijk omhoog… oh… een hele donkere, zwart blauwe wolk… die drijft zo deze kant op… ik voel de wind… het wordt koud… het stormt… misschien… ik moet weg en schuilen… maar ik loop aan de rand…”
“…het kleine hertje kijkt mij zo aan… bruine ogen… die doen me aan iemand denken… ja, de juf in de kleutergroep, zij rook altijd naar Nivea…”
“ik ben daar klein… misschien 4 of 5 jaar… ik begrijp het niet zo goed… de mensen praten hard in dat huis… ik zie opa boos kijken… ik wil wegrennen, naar buiten… eigenlijk doen mijn benen het niet meer…”
“…als ik niet naar mijn-kleine-ik kijk, zo spelend in de speeltijd met vrienden… hoog op de glijbaan en roetsj… dat kunnen we… Nu zie ik dat we samen sterk waren, het fijn hadden…”
In de dagdroom-beelden kan het een verhulling (in de verbeelding) zijn, maar ook een in-beeld-zijn-van-mijzelf of een andere-tijds-versie-van-mijzelf. Tegelijkertijd is het zijn-met-de-ander (of de wereld) daar ook altijd; soms verhuld en soms heel letterlijk, soms door juist niet in beeld te zijn, of soms meer als vage gewaarwording.
Dit proces van verkennen en ontdekken, samen met de therapeut als een vriendelijke ander die met de juiste aandacht daarbij blijft, heeft in psychotherapie als resultaat dat het ‘in jezelf gaan zijn’, dus het komen bij de ‘felt sense’, helend werkt op ervaren problemen/klachten. Als het ware dat je steeds meer ‘thuiskomt’ in je lichaam. Zoals iemand aangaf: “De dagdroom gaat voelbaar over mij!”
Centraal hierbij staat het proces van lichaam-gewaar-zijn, affect en woorden geven voor dat wat er in jezelf (of in de dagdroom) ontdekt wordt en is. Dit gewaar-zijn werkt integrerend; het geeft bijvoorbeeld houvast als iemand de neiging heeft om te leven vanuit het direct omzetten van voelen in eigen handelen, impulsief de primaire emotie volgend. Of als iemand vanuit stugge patronen van denken en analyseren, dus zonder contact met lichamelijk voelen, uitgenodigd wordt daarbij stil te staan en dan kan gaan ontdekken dat er meer en anders mogelijk is dan zo dwingend gedacht.
Het is symbooldrama specifiek eigen dat het kunnen gebruiken van die dubbelheid wordt ingezet. Door het dubbel-bewustzijn kun je als het ware met meer afstand naar jezelf en alle ingewikkeldheden van je leven kijken. Dat het in je dagdroom mogelijk is en je er zelf rustig naar kunt kijken en opmerken wat er is. Samen met een vriendelijk steunend iemand, de therapeut, maakt dat het zo anders is dan de werkelijkheid was en is; te exploreren is.
De therapeut:
“Ik wil je vragen zo te gaan zitten dat het je gemakkelijk voelt… dan wil ik je vragen de ogen te sluiten of je te concentreren op een punt voor je zodat je voor nu écht even de aandacht op jezelf kan richten… zo de concentratie naar hier brengen… in jouzelf… je eigen binnenwereld… voel maar wat daar zo is… en als je zover bent, wil ik je vragen om je zo eens ergens (gekozen motief)… voor te stellen…”
Bij de symbooldramaimaginatie stemt de therapeut zo goed mogelijk af met de persoon om de juiste ontspanning te induceren, de aandacht te richten op en open te staan voor dat wat er kan opkomen van binnenuit. De therapeut stelt dan bijvoorbeeld de vraag “…je zo eens ergens een bloem voor te stellen… neem rustig de tijd… zie eens wat er komt… wat er zoal op te merken valt…” Geruststellend voegt de therapeut er na enige tijd aan toe dat “…alles wat er ook maar in je opkomt is goed.” Hiermee wordt ruimte gemaakt voor alle zintuigervaringen en voorkeuren die in het lichaam zijn opgeslagen en als verhaal liggen te wachten.
Bijvoorbeeld:
Cliënte (22 jaar): “…ik zie daar een geel bloempje… of nee… het is wit…”
Therapeut: ‘…Hm… ja… kijk maar eens hoe het eruitziet... hm... vertel maar...”
Cl.: “…het is klein, maar kijkt wel omhoog… ik zie een groen hartje in het midden…”
Th: “…zo een klein bloempje dat omhoog ziet… ja… o… hoe is dat zo bij dat bloempje, de vorm, de kleur…?”
Cl: “…geel, net een narcis, mijn moeder houdt daar niet van, ik wel… het lijken scherpe blaadjes, zo’n toetertje… het staat in de koude grond… het donker daaromheen…”
Th: “...” (hier kan de therapeut aansluiten op verschillende aspecten, de cliënte te ondersteunen in het verder verkennen, afhankelijk van indicatie en kader van werken)
Deze verkenning is er een van emotionele activering en somatische verankering. De opkomende zeer persoonlijke beelden, die rijk aan zintuiglijke waarnemingen kunnen zijn, worden vaak lichamelijk ervaren en kunnen intense emoties met zich meebrengen. Dit is echt een wezenlijk onderdeel van de methode; innerlijke spanningen worden geënsceneerd in een dramavorm, een beeld met verloop, de zogenaamde dagdroom, met een begin, midden en einde. Het beleven van deze zeer eigen innerlijke beelden staat op de voorgrond. Daarmee krijgt de persoon toegang tot een wereld die niet zomaar onder woorden gebracht kan worden, naar zijn innerlijke affect-landschap, het ‘warme doorleefde’ weten, dat mogelijk soms zeer kwetsbaar voelt en ook juist zo als krachtbron kan zijn. De soms stille leegheid van onverbonden start in het vroege kinderleven kan hierop gaan groeien en vorm krijgen. Van belang is hierbij de specifieke aanwezigheid van de therapeutische dialoog.
Het lichaam in beeld
In 1986 schreef Eugene Gendlin Let your body interpret your dreams; een boekje dat gaat over de toepassing van de techniek van het focussen op dromen. Hij legt daarin voor dat ‘het lichaam meer weet dan de geest’. Ook hij baseerde zijn psychotherapietechniek op jarenlange empirie. Gendlin en zijn onderzoekers maakten duidelijk dat “door stil te staan bij de lichamelijke beleving van een probleem je verder kunt komen dan met je verstandelijke interpretaties”. Daarmee wilden zij zeggen dat “het van belang is af en toe stil te staan bij dat onzegbare, die vage lichamelijke ‘aura’ die inherent is aan elke beleving in plaats van reageren met verstandelijke redenaties alleen.” Nicolai (2020) schrijft over het lichaam in de psychotherapie en het voelen van binnenuit, de interoceptie als de bewuste waarneming (perceptie). Hier sluit Panksepp (1998) als neurowetenschapper in zijn denken bij aan met het benoemen van de interoceptieve signalen in zijn affectieve systeemomschrijving. Recente onderzoekers (denkend aan Ogden, Minton & Pain (2006), Fonagy en Luyten (2009), Siegel (2010), Porges (2019), Van der Kolk (2014), Damasio (2010)) bieden met hun bevindingen en theoretische verdiepingen een steeds breder gevalideerd palet om de onderliggende werking van de psychodynamische aanpak van de kip-methode breder te kunnen begrijpen in het heden. De kip heeft een lange traditie en is een grondige en doorontwikkelde methode voor het gebruik van imaginatie in therapie. De begeleidingsstijl is professioneler geworden, mede door de blik op ontwikkeling van gehechtheid. De imaginatieve beelden vormen nog steeds de drager van het katathyme proces. Nieuwe inzichten beschrijven het effect van (gehechtheids)relaties op ons brein, opslag en omgaan daarmee, met mogelijk herstel en groei tot gevolg (Schore, 2003; Wimmer, 2022).
Het lichaam heeft dus, zo is gebleken, de gedragspatronen en de omstandigheden waarbij deze zich kunnen voordoen in zich opgeslagen. Via een passend symbool (woord of beeld) kan er een handvat komen om het op te roepen en te onderzoeken. Hierdoor verandert de lichaamsbeleving in de richting van een nieuwe wijze, een positieve verandering, en potentiële groei. Onze basisbehoeften, verlangens en frustraties laten zich projecteren op spontane imaginaties. Het herkennen en in taal uitdrukken is veel lastiger dan het ongedwongen laten opkomen en verkennen. De therapeut helpt daarbij opmerken en verdiepen, te spiegelen.
Bijvoorbeeld:
“…hm… zo bij de boom… je zit daar zo tussen de wortels… hm… oh ja… je kijkt omhoog en voelt de zon en de wind… hm… voel maar eens… vertel maar…”
“…dat is grappig… zo naast dat mooie grote paard is ineens een glijbaan… goh… neem het maar in je op… zie eens hoe het verder gaat…”
“…daar staat dat veulentje… zijn kopje zo schuin en ogen wijd open… als we zo met aandacht naar het gezichtje kijken… wat zie je dan… vertel maar…“
“…o je merkt dat daar een donkere ingang is… je eigenlijk wel nieuwsgierig bent… maar je voelt echt ook de spanning in je buik… je wilt wel, maar het is ook echt spannend… ja… het een en het ander… voel maar even hoe dat zo is… je zo opmerkt… laat het maar eens zo verdergaan…”
Het verdiepen van de symbolisering, de beleefde ervaring in het beeld en aan het beeld door de cliënt, samen met de therapeut, maakt dat rigide voorstellingen en handelingen (herhalingsdwang) kunnen worden doorbroken. Fysiek en emotioneel beleeft kan er gezocht worden naar eigen resources; innerlijke krachtbronnen die er altijd al waren maar niet tot beschikking konden komen c.q. niet waren. De mens heeft een evolutionaire neiging tot dynamiek, actie en ontdekking (Panksepp & Biven, 2012). Schmeets en Van Reekum (2022) schreven hierover met betrekking tot hedendaagse temperaments- en persoonlijkheidsmodellen en het integratieve model voor affective neuroscience. Het verloop van een therapiecasus kan laten zien hoe we verbonden zijn met evolutionaire vroege vormen van ontwikkeling die ons helpen te overleven. Zo schreef d’Arcais (2018) over Tiktaalik, het reptiel dat uit het water komt en als eerste vaste grond verovert. Zo zoekt ook de cliënt in de onbekende beeldenwereld van symbooldrama naar mogelijkheden voor een beter leven.
Door bij jezelf met je aandacht naar binnen te gaan en te voelen wat je lichaam innerlijk laat merken, kun je ontdekken wat er echt van belang is voor jezelf. Door naar buiten te reiken, kun je weten dat je niet alleen bent; door contact te maken met anderen en woorden te vinden voor gevoelens, samen te reflecteren en mentaliseren. De langzame verbindende handreikingen door de therapeut, de fysiek gevoelde aanraking in het beeld én het zich emotioneel gezien en gehoord voelen als mens, maakt dat een overlevingspatroon van een persoon (een vorm van angst en kramp) meer ontspannen kan worden. Er komt weer ruimte tot voelen, delen, spelen en ontdekken (Haines, 2021).
De praktijk van katathyme imaginatie
Het samen een narratief maken, een gemeenschappelijk zingeven aan dingen, is een menselijke behoefte verhaal te hebben en te bestaan. Bij psychotherapie gaat het om dat (gestolde) verhaal samen te leren kennen en de nog niet gerepresenteerde beelden te helpen symboliseren en verwoorden. Het zich ontwikkelende beeld kan door de therapeut op veel manieren worden ondersteund en passend gestimuleerd. De kip kent tientallen mogelijke interventies die expliciet niet ingrijpen in het beeld, maar op beeldniveau steun bieden en aanmoedigen tot verdieping en ontdekking.
De dagdroom als therapiemoment met imagineren duurt meestal zo tien à vijftien minuten. Na dit moment doet degene die dagdroomt de ogen weer open en komt in stilte weer ‘terug in de kamer’. Dit is voor eenieder anders, want men is ‘elders’ geweest met een persoonlijk beleefde intentie, terwijl er voortdurend ook het contact met de therapeut en de kamer heeft bestaan. Het direct aansluitende contact tussen de therapeut en de cliënt hoeft niet veel meer te zijn dan even wat oogcontact, een stiltemoment, na enige tijd een kort benoemen van een eerste reactie door de cliënt. Het kort navertellen wat er gebeurde, is niet direct wenselijk, maar kan helpen weer wat ‘in de kamer te zijn’, omdat zich een intensief proces heeft afgepeeld in een ‘andere ruimte’. Volwassenen die voldoende draagkracht hebben (ego-sterkte en regulatie) werken de dagdroom thuis uit door middel van het maken van bijvoorbeeld een tekening. Soms is er de behoefte tot het noteren van opkomende herinneringen of invallen of het beschrijven van persoonlijke inzichten. Jonge kinderen, ongeveer vanaf 6 jaar, werken het in de sessie samen met de therapeut verder uit; veelal tekenend; of met (spel)materiaal volgt er procesverdieping, met enige woorden als ondertiteling en op wat latere leeftijd met aangepaste reflectie. Het tekenen (of schetsen) als verdiepingsmoment na de dagdroom wordt door alle volwassenen en jeugdigen gedaan en is een zeer eigen manier om in de emotioneel gevoelde ‘therapeutische ruimte’ tot verdieping te komen in de ervaren beeldtaal. De kipb-therapeuten worden opgeleid in de expliciete begeleidingsstijl die daarbij hoort.
Bij volwassenen is er enige tijd later, één à twee weken, een gesprekscontact waarbij aan de hand van de tekening, de ervaringen en eventueel eigen invallen wordt stilgestaan. Ook hierbij hanteert de therapeut specifieke interventies om tot meer doorleefd en fysiek gevoelde verschuiving in de patronen te komen, met het beeld centraal gesteld als ‘venster naar de binnenwereld’ (Nicolai, 2020) en tegelijkertijd te fungeren als regulatieraamwerk. Als er al inzicht ontstaat en er aan het symbolische proces betekenis wordt gegeven, dan wordt dat empathisch en onderzoekend ontvangen door de therapeut. Het ontdekken van eigen krachtbronnen staat voorop. Duidingen en interpretaties blijven aanvankelijk ver weg van het symbooldramaproces. De beelden kunnen gezien gaan worden als een krachtige metafoor, die na verloop van tijd meer taligheid kenmerkt, direct en persoonlijk gekoppeld aan wat de cliënt heeft bemerkt en ontdekt. Het kan daarmee gaan dienen voor bewustere veranderingsprocessen c.q. actietendensen.
Bijvoorbeeld:
“Ik neem vaker een momentje bij mijn boom.”
“Dit beeld gaat echt over mij en mijn vader, die stroefheid, dat ongemak.”
“Ik houd van dieren, ze zijn warm en zacht.”
“Ik ben altijd zo’n twijfelaar, het was nooit goed wat ik koos. Nu voel ik dat ik er ook mag zijn, een eigen idee mag hebben, dat vertelt de beek mij.”
“Het is diep, ik weet niet welke kant ik op kan, maar er is wel hulp.”
De lichamelijk beleefde ervaring begint bij ons al in de baarmoeder van de vrouw die je moeder wordt. Onze vroegste beleving van ons ‘zelf’ krijgt vorm door actie, aanraking en de verbinding met ons eigen lichaam. Het vormt de basisstructuur van ons ‘zelf’, van hoe wij ons verhouden tot de ander en de wereld.; een weten zonder woorden (Haines, 2021). De mens is evolutionair gevormd om op ontdekking te gaan (seeking-system) (Panksepp, 1998), felt-sense (Gendlin, 1981), vitality affects (Stern, 1985)).
Daniel Stern spreekt in zijn theorie over ‘vitality affects’ als bouwstenen van de waarneming. Hij geeft aan dat zelfbewustzijn niet ontstaat door over dingen na te denken en ervaringen onder woorden te brengen. Het ontstaat door de diepgevoelde drang van de mens om te bewegen, in actie te komen, toe te wenden, te volgen, om creatief en speels te zijn. Dit bewustzijn gebeurt volgens Stern doordat we in verbinding zijn met een, in principe empathische, ander; in aanvang de affectieve afstemming tussen moeder en kind. Deze ander spiegelt ons waardoor we een persoonlijke bewustwording kunnen ontwikkelen. Wat je met je eigen lichaam leert waarnemen (via alle zintuigen en crossmodaal) vormt jou! Door het gebruiken van je lichaam ontstaan ‘patronen’ die in je lichaam worden opgeslagen en tot hoger bewustzijn kunnen leiden. In de ontwikkeling gaat het daarbij om het helpen ervaringen opdoen, zodat dit bewustzijn opgebouwd kan worden. Stern beschrijft prachtig hoe we van heel jongs af aan geholpen worden bij de allerkleinste lichaamsgewaarwording, dat die opgemerkt kan worden door spiegeling door de ander, de ouder en het zijn met die ander. Stern (1985) benoemt de volgende opbouw die past bij opgroeien in interactie die vol zit met vitaliteit (vitality affects); eerst het Proto-zelf: lichaams-gewaar zijn; voelen, tast. Dan het Kern-zelf: de zintuigprikkels krijgen een bepaalde eigen waardering; fel licht, vieze smaak. Vervolgens het Subjectief-zelf: onderscheiden, verwachting van iets; dit is fijn! Daarna het Talig-zelf: woorden erbij, ik vind dit mooi-niet mooi, ik kan er iets van vinden. En uiteindelijk het Narratief-zelf; er komt een verhaal bij, inzicht kan mij helpen, ik kan het delen met anderen en me verbinden met mijn verhaal en dat van de ander!
In deze interactie is het essentieel dat de juiste toon en blik (sfeer) passend is voor het bewuster raken van jezelf; de vitality wordt gezien en begrepen door een ander (die het goed met je voor heeft) en daarmee is er een Zelf waarbij emoties en gedachtes kunnen opkomen. Pas veel later komt het talige benoemen en de narratieve blik (het verhaal dat klaarlag en woorden krijgt) en uitwisseling. Dit is waar cliënten in dagdromen toe uitgenodigd worden in de interactie met de therapeut. De symbooldramatherapeut heeft deze ‘ouderlijke’ houding die opmerkt en steunt.
Bijvoorbeeld:
Als de therapeut ziet dat de cliënt even fronst, terwijl deze met de ogen dicht het beeld waarneemt en de ervaringen deelt, dan zoekt de therapeut naar de juiste aansluiting in toon en woord, zodat de interactie tussen cliënt <--> beeld <--> therapeut <--> cliënt zo goed mogelijk weergeeft waar het om gaat en het gevoel geeft gezien en begrepen te worden:
Cliënt: “…ik sta in het veld, met daarachter het bos… ik hoor de eksters… o, ik weet niet hoor… boven me is het ook donker, straks gaat het hard regenen… waar is het pad? (gezicht fronst, schouders omhoog)…”
Therapeut: “….o jee… die donkere wolk… zo dreigend groen-zwart… och… welke kant moet je nu op? …zo dichtbij of verder weg… even zien… waar zou je heen kunnen…?”
De therapeut verwoordt de spanning vanuit de houding van ‘zwevende aandacht’ met bijvoorbeeld de stemintonatie en woordkeuzes, voelt c.q. resoneert als het ware mee in het eigen lichaam de dreiging van daar in het beeld (waar cliënt en symbolisering zijn) en probeert hiermee zo te spiegelen dat de cliënt zich gezien voelt. Die wordt bewuster van zichzelf en de situatie, weet zich opgemerkt (niet alleen te zijn in deze ‘groen-zwarte’ dreiging) en voelt de eigen intentionaliteit (vitality affect) om daarmee te zoeken naar ‘hoe ontwikkelt dit zich verder?’, ‘waar ligt mijn behoefte (eerst in het beeld)?’.
Het lichamelijke bewustzijn kan worden gestimuleerd door in de dagdroom in reactie op wat de cliënt laat opkomen bijvoorbeeld interventies gericht op zintuigervaringen aan te reiken in de trant van:
Therapeut: “...Voel maar hoe de wind door je haren gaat… hm… vertel maar…”
Th: “…O ja!... (samenvattend) dat zijn die rode laarsjes van toen je een klein meisje was, je hebt ze aan je voeten, je stapt er weer zo dapper mee langs het strand… plets, spatter!… Voel maar hoe dat zo gaat… ja, dapper… stevig stappend…”
Th: “…(steeds even verdiepend en vertragend)… je merkt hoe de paarden dichterbij komen… ze besnuffelen je… kijk maar hoe dat zo verder gaat… je blijft héééél stil staan… sssst… (fluisterend)… och ja…. en dan voel je hoe het veulentje zijn hoofdje in je hand legt… ja, zie eens… voel maar hoe dat is… vertel maar…”
De therapeut en cliënt zijn beiden zeer betrokken aanwezig in de dagdroom, de symbolisering van het affectlandschap van de cliënt. Nog zonder al te veel woorden, verkennend, onbegrepen in interpretaties, daarmee niet-wetend of kennend, maar zo eigen en waar voor de cliënt. Alsof het een daar echt aanwezig zijn is. Soms als persoon, die jonger is, even oud of ouder dan in werkelijkheid. Vaak genoeg ook als symbolisering in het beeld, net als de therapeut of belangrijke anderen uit het leven van de cliënt. Hoe dit te ‘lezen’ en begrijpen gaat vooral over wat de cliënt daarover opmerkt en deelt. Soms is het nog onbewustere materie. Gaandeweg mag het gekend worden en door cliënt en therapeut ontdekt worden.
Panksepp (1998) stelt dat ons brein fundamenteel gericht is op ‘toenaderen’, ‘vermijden’ en ‘homeostase’. Hij is van mening dat de primaire affecten aan de basis staan van ons bewustzijn. Hij ontwikkelde een model om aandacht te geven aan emotionele en motivationele processen enerzijds (systemen als toestanden van affect: ‘seeking, rage and fear’) en anderzijds aan de sociale emoties (‘lust, care, play, panic’) . De zeven systemen zijn dan de evolutionaire neerslag van belangrijke aspecten van het leven van de soort. Het ‘SEEKING system’, stelt Panksepp (het ‘verwachtingssysteem’) als het belangrijkste systeem; aanvankelijk is dat de noodzaak om iedere dag te zorgen voor voedsel en water en het ontmoeten van nieuwe mensen.
Moeilijkheden in de praktijk van KIP
Van belang bij elke psychotherapie-indicatie is dat de cliënt meegenomen wordt in ‘shared decision making’ zoals in de ggz gebruikelijk is. Enerzijds moet men het samen eens zijn over intake, advies en behandelvoorstel voor psychotherapie. Anderzijds is uitleggen wat kip is vaak moeilijk te concretiseren. Dagdromen kennen mensen wel, maar hoe helpt hen dat? Te veel uitleg over alles wat je als behandelaar graag ziet ontvouwen in de beelden is belemmerend. Voor therapie is het belangrijk dat de mentaal gerepresenteerde ervaringswereld niet een afbeelding (alleen een plaatje) is van een psychische toestand, maar de psychische toestand zelf. Mensen begrijpen vaak wel de tekst; ‘het is jouw blik op je binnenwereld, dat gaan we samen onderzoeken’, of ‘je hersenen werken vanuit de tegenwoordige tijd, wat voor jou nu belangrijk is, soms ook wel onbewust meer waar je behoefte aan hebt’. Voor sommigen cliënten past de taal als: ‘de beeldreis naar het innerlijk’ in plaats van het gesprek als ‘de ernst van het leven’.
De aard van de problematiek, passend bij psychotherapie, gaat over zich herhalende pathologische (gedrags)patronen waarvoor lang niet altijd ‘harde’ verklaring is te geven. Werkhypotheses vormen dan de basis voor indicatiestelling en keuze van methodiek en therapeut. Voor kip zijn deze (on)bewuste patronen (impliciet geheugen), door de cliënt vertaald naar klachten bij aanmelding, een goede indicatie.
kip is geschikt om aanpassingen in de begeleidingsstijl te bieden en hiermee de hechtingscontext te optimaliseren. Enige mate van representeren en symboliseren is wel nodig. Dat er bereidheid aanwezig is bij de cliënt voor het (durven gaan) richten op de eigen binnenwereld en dit te willen verbeelden. Bij jonge kinderen of licht verstandelijk beperkte mensen wordt er anders gewerkt dan met pubers en volwassenen. Algemene moeilijkheden die bij het opstarten van dagdromen bemerkt worden, zijn bijvoorbeeld:
Contra-indicaties voor psychotherapie gelden ook voor kip, bijvoorbeeld psychosegevoeligheid, te zware crisissituaties en ontreddering, onder invloed zijn van drank en drugs in het leven. Chronische depressie of acute depressieve episodes zijn ook een contra-indicatie. Een sterke neiging om te intellectualiseren kan juist met kip doorbroken worden, mits de cliënt het ‘beschermende’ cognitieve wil gaan proberen los te laten om zich meer te gaan toewenden naar het ervaringsgerichte.
kip bevordert geen psychotische klachten, omdat het door middel van de begeleidingsstijl (o.a. nabijheid, focussen, begrenzen) en de gekozen motieven en verwerking de ik-grenzen beschermt.
Er is geen directe inmenging in het gerepresenteerde beeld van buitenaf zonder dat dit door de cliënt zelf wordt aangegaan. Een moeilijkheid is wel dat als cliënten bijvoorbeeld emotionele leegheid of grote eenzaamheid ervaren, dus de emotionele vroegkinderlijke verwaarlozing zich actualiseert, de beelden vaak ook eenvoudiger, minder ontwikkeld en meer gefragmenteerd zijn. Dit vraagt geoefend vakmanschap van de therapeut.
Als de imaginatie het leven zelf van de cliënt vertegenwoordigt, dan geldt de begeleidingsstijl daar ook voor. Het vereist de nodige opleiding en supervisie om de professionaliteit te optimaliseren die nodig is voor een passende relatie van de therapeut met de cliënt en diens katathyme imaginaties. Als een regressieve ervaring wordt aangeboden, zonder dat de therapeut een goede training heeft gevolgd, dan kan dit uitmonden in een simpele herhaling van zetten of zelfs hertraumatisering. Tijdens de opleiding worden de mogelijkheden en grenzen van kip onderzocht door de cursisten, waarbij zij diverse interventies aanleren om de opkomende kracht van de verbeelding te stroomlijnen en om te zetten in een therapeutisch werkzaam proces. Essentieel in dit proces van leren begeleiden is de aangeboden dagdroom-zelfervaring. De juiste omgang met overdracht en tegenoverdracht (waarin dezelfde interne representaties aan het licht kunnen komen) krijgt hierbij aandacht.
Onderzoek en toekomst
Uit de onderzoeken die naar de methode symbooldrama gedaan zijn, komt evidentie naar voren dat de dagdromen reiken naar de diepere lagen van het lichaam en de hersenen. Deze onderzoeken zijn gericht op het primaire en secundaire proces (Stigler & Pokorny, 2001, 2008, 2012; Frick e.a., 2008). Freud (1900) maakte dit onderscheid in zijn psychoanalytische theorie als twee manieren waarop de geest functioneert: onbewust (primair procesdenken) en bewust (secundair procesdenken) of geduid in lust- en realiteitsprincipe. Ons taalgebruik in spreken en handelen wordt gestuurd door het secundair proces, nagedacht en beredeneerd heeft het een logica in zich. Bij onze dagdromerij, nachtdromen, grapjes en versprekingen ontbreekt deze logica en draait het meer om de lustbeleving. Het terrein van de wetenschap maakt gebruik van het secundair procesdenken, terwijl in de kunst het primair procesdenken meer aanwezig is.
Uit genoemde onderzoeken blijkt dat het dagdromen meer verbinding brengt tussen lichaamssensaties, emoties en taal. De emoties krijgen een beeld en daardoor kun je erover gaan praten. De opbouw van verbindingen gaat van lichamelijk zintuiglijk gewaarworden, affect voelen en waarnemen, via verbonden zijn met de ander en de wereld, naar woorden en taal aangereikt krijgen en leren (cognitie). Er blijkt ook een verschuiving te komen van negatieve emoties naar meer positieve. Daarbij maakt de keuze van het aangereikte motief uit; Leuner maakte ook inhoudelijk verschil tussen het aanbieden van motieven op basis-, midden- of topniveau.
Het primaire proces zien de onderzoekers (Stigler & Pokorny, 2008, 2012; Frick e.a., 2008) als de beleving van de innerlijke ervaringen, onze emotionele wereld. De tekst van de therapeut-cliëntmomenten zijn voor het onderzoek verbatim uitgewerkt. Hierna zijn de sessies met en zonder dagdromen met elkaar vergeleken. In de sessies waarin gedagdroomd werd, is ontdekt dat het primair proces zeer sterk aanwezig was. Zij concludeerden dat er bijvoorbeeld tijdens het dagdromen veel meer emotioneel beladen woorden zijn gebruikt. Bij het nader bekijken van gebruikte emotionele woorden bleken er meer positieve emoties aanwezig te zijn, zoals tevredenheid, vreugde, het voelen van affectie, verrassing. Tevens bleken er minder emoties als boosheid, angst, depressie aanwezig. Opvallend is dat cliënt en therapeut meer in regressieve taal spraken (vroegetaalwoorden, toongebruik, zintuiglijke sensaties). Er bleek ook meer verbinding tussen de lichaamssensaties, emoties en taal. In 2008 deden Frick en anderen een vervolgonderzoek onder 29 patiënten met een tumor, waarbij ze in twee condities van dagdromen werden geplaatst: 1) motieven wei en huis, 2) motieven wei en huis-dat-nog-niet-af-is. De hypothese was dat de pijn in de symbolische processen via beelden en beeldspraak beter reguleerbaar was en daarbij ook de werkelijkheid met minder angst benaderd hoefde te worden, het leven draaglijker met meer positieve gevoelens in zich. Binnen de imaginaties werd opnieuw gezien dat er meer primair proces was, meer positieve emoties en minder negatieve emoties, ongeacht de kwaliteit van leven en de levensverwachting van de personen. Zelfs als de dagdroom als negatief werd beoordeeld, werden nog steeds meer positieve emoties verwoord. Ook kwam er meer verbinding tussen lichaamssensaties, emoties en taal. Zij merkten op dat zelfs de patiënten met de laagste kwaliteit van leven en de kortste levensverwachting meer positieve imaginaties hadden. Er werd tussen de groepen een verschil gevonden; bij de dagdroom met het motief het ‘huis-dat-nog-niet-af-is’ was er minder secundair proces. En bij het motief ‘huis’ werden meer woorden rondom veiligheid en atmosfeer gemeld.
De conclusie van de onderzoekers is dat: “werken met imaginatie vergelijkbaar met dromen is, waarbij de relaxatie (ontspanning) een vermindering van de activiteit van de prefrontale executieve functies teweegbrengt. Een shift van de secundaire naar primaire procesmodus, en daarmee van realiteit naar een subsymbolische beelden/wereld die meer positief gekleurd is”. De onderzoekers hypothetiseren verder “dat onze onderliggende schema’s in aanleg positief gekleurd zijn en we via de imaginaties terug kunnen naar deze oorspronkelijke schema’s.”
Aangeboden algehele hypothese en conclusie:
De betekenis van het primair proces voor de psychotherapie werd onderzocht door Salvisberg (1993, 1997) Zij keerde zich tegen psychoanalytische opvattingen die het primair proces denken in de therapeutische situatie uitsluitend als teken van een regressie beschrijven, als het aannemen van houdingen en gedragingen kenmerkend voor een vroeger ontwikkelingsstadium. Zij wijst erop dat niet alleen het vroegkinderlijke denken de wetten van het primair proces volgt (zoals een kind een verhaal vertelt met verschuiving, verdichting, symboolvorming), maar dat het primair proces zich ook later parallel aan het secundair proces verder ontwikkelt en tot een geïntegreerd onderdeel van het rijpe volwassen denken wordt. Salvisberg: “De bijzonderheid van het primair proces ligt niet in een regressieve kwaliteit, maar in de oriëntatie op zelf-betrokken emotionele ervaring in tegenstelling tot het secundair proces, waarvan de opgave is, de wereld vanuit objectieve gezichtspunten te verwerken (….).”
Het primair procesdenken, waarover ook de volwassene beschikt, hoeft alleen maar ondersteund te worden om toegang tot het impliciete verleden te bieden; ‘het venster naar de binnenwereld’, ‘dit gaat voelbaar over mij’ en ‘ons lichaam omvat een leven vol verhalen en als je durft te luisteren, kun je ze verstaan om ze te vertellen’.
Dit kan in de psychotherapie tot stand komen door middel van het inzetten van de katathyme imaginaties met gekozen motief; “er treedt een associatief proces in werking en leidt bij wijze van spreken naar de ‘plaats delict’ en vergaart en organiseert er de oude emotionele data. Het primair proces doet zijn werk, doordat het de inhoud mobiliseert en met behulp van symbolisering, verschuiving en verdichting zinvol bewerkt. In de kip wordt het daarbij ondersteund door de therapeutische dialoog” (Salvisberg, 1997).
Primair proces (dagdroom en symbooldrama) omzetten naar secundair proces (wetenschappelijke studies) heeft in Nederland nog weinig voet aan de grond gekregen. Misschien dat het lichaam meer mag en moet meespreken. Een psychotherapeut wordt geacht diepgaand herstellende ervaringen te kunnen laten ontdekken binnen een veilige gehechtheidsrelatie.
Conclusie
In de katathyme imaginatie (dagdroom) kan dat hele vroege ‘zijn in het lichaam’ opgemerkt worden zonder dat dit direct gekoppeld hoeft te worden aan talig begrijpen en/of beleefde nare ervaring (van vroeger, nu of straks). De toestanden van affect (zoals verwachting, woede of angst) worden tijdens de dagdroom verhuld in beeld en verhaal. De imaginaties komen binnen de veilige setting als een vanzelfsprekende manier op en kunnen daarmee verdragen en verkend worden, samen met de therapeut. Het katathym ervaren in en aan het beeld is een proces van samen onderzoeken en een nieuw verhaal maken om mee verder te kunnen in het leven. Ons lichaam is daar al heel vroeg in het leven bij betrokken. In de therapiesituatie kan de verbeelding en vooral het herontwerpen ervan een overgangsobject zijn om weer verkend te worden en uiteindelijk een verbeterde kwaliteit van leven te bieden.
literatuur
Bakker, T. (2006). Spelen met beelden in je hoofd. Dagdromen en tekenen met kinderen en jeugdigen. Tijdschrift van de vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 4, 50-59.
Bakker, T. (2012). Symbooldrama en hechting; vertrouwen geven en winnen is het belangrijkste. In: relatie-individuele therapie. Geraadpleegd via: https://www.relatie-individueletherapie.nl/pdf/artikel-truus-bakker-symbooldrama-en-hechting
Bakker, T., & Muller, N. (2009). Oog voor ouders. Diagnostiek van de hechtingsrelatie tussen ouders en kinderen en het mentaliserend vermogen van ouders. Tijdschrift van de Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychotherapie, 3, 65-77.
Bosselaar, N. (2014). Symbooldrama, een psychotherapietechniek die gebruik maakt van de verbeelding. Interview met Truus Bakker-van Zeil. Nicolette Bosselaar. Tijdschrift voor Cliëntgerichte Psychotherapie. 52, 142-152.
Arcais d’-Strotmann, M., & Ullmann, H. (2002). Der Tagtraum unter der Lupe. Imagination, 24, 62-78.
Arcais d’-Strotmann, M. (2018). Tiktaalik auf Spurensuche. Imagination, 3-4, 247-255.
Damasio, A. (2010). Het zelf wordt zich bewust. Hersenen, bewustzijn, ik. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
Depestele, F. (1995). Het lichaam vóór de gevoelde zin. In: G. Lietaer & M. van Kalmthout, Praktijkboek gesprekstherapie. Psychopathologie en experiëntiële procesbevordering (pp. 109-129). Utrecht: De Tijdstroom.
Fonagy, P., & Luyten, P. (2009). A developmental, mentalization-based approach to the understanding and treatment of borderline personality disorder. Development and Psychopathology, 21, 1355-1381.
Freud, S. (1900). Die Traumdeutung. Leipzig/Wenen: Franz Deuticke Verlag.
Frick, E., Stigler, M., Georg, H., Fischer, N., Bumerder, I., & Pokorny, D. (2008). Tumor patients in psychotherapy including daydreaming; can imagery enhance primary process and positive emotions? Psychotherapie Research, 18, 444-453.
Gendlin, E. (1981). Focussing. Bantam New Age Books. Nederlandse uitgave (2008): Focussen. Haarlem: De Toorts.
Gendlin, E. (1986). Let your body interpret your dreams. Wimette, Illinois: Chiron Publications.
Haines, S. (2021). Aanraking is iets wonderlijks. Eeserveen: Uitgeverij Mens!
Happich, C. (1932). Das Bildbewusstsein als Ansatzstelle psychischer Behandlung. Zentralblatt für Psychotherapie, 5, 633.
Kolk, B.A. van der (2014). The body keeps the score. Brain, mind and body in the healing of trauma. USA: Viking Penquin.
Kottje-Birnbacher, L. (2001). Einfürung in die Katathym-Imaginative Psychotherapie.
Imagination, 4, 5-78.
Kretschmer, E. (1959). Gestufte Aktivhypnose. Zweigleisige Standardmethode. Handbuch der neurosenlehre und Psychotherapie IV. München/Berlin: Urban & Schwarzberg.
Leuner, H.C. (1954). Kontrolle der Symbolinterpretation im experimentellen Verfahren. Zeitschrift für Psychotherapie und Medizinische Psychologie, 4, 201-204.
Leuner, H.C. (2012). Katathym Imaginative Psychotherapie. Bern: Verlag Hans Huber.
Leijssen, M. (1995). Gids voor gesprekstherapie. Utrecht: De Tijdstroom.
Nicolai, N. (2020). In levende lijve: het lichaam in de psychotherapie. Houten: Bohn Stafleu Loghum.
Ogden, P., Minton, K., & Pain, C. (2006). Trauma and the body: A sensorimotor approach to psychotherapy. New York: W.W. Norton.
Panksepp, J. (1998). Affective neuroscience. The foundation of human and animal emotions. New York: Oxford University Press.
Panksepp, J., & Biven, L. (2012). The archeology of mind: neuroevolutionary origins of human emotion. New York: Norton.
Porges, S.W. (2019). De polyvagaaltheorie: de neurofysiologische basis van emotie, gehechtheid, communicatie en zelfregulatie. Eeserveen: uitgeverij Mens!
Rogers, C. (1960). Psychotherapie en menselijke verhoudingen: theorie en praktijk van de non-directieve therapie. Utrecht/Antwerpen: Spectrum.
Salvisberg, H. (1993). Die zwei Seiten der Wirklichkeit. Wörtliche und symbolische Bedeutung. Imagination, 15, 45-59.
Salvisberg, H. (1997). Von der amodale Wahrnehmung zur Katathymen Imagination. Gedanken zur Progression des Primärprozess. In L. Kotje-Birnbacher & U. Sachsse & E.Wilke (eds.), Die Imagination in de Psychotherapie (pp. 73-82). Bern: Hans Huber.
Schmeets, M.G.J., & Reekum, A.C. van (2022). Temperaments-en persoonlijkheidsmodellen en de affective neuroscience. In: E.H.M. Eurlings, C.G. Kooiman & M.H. Lub (eds.), Het lichaam en psychisch functioneren. Theorie, onderzoek en klinische toepassing (pp. 3-28). Houten: Bohn Stafleu Loghum.
Schultz, J.H. (1958). Die seelische Krankenbehandlung. Stuttgart: G. Fischer.
Schore, A. (2003). Affect regulation and the repair of the self. New York: Norton & Company.
Siegel, D. (2010). The mindful therapist; A clinician’s guide to mindsight and neural integration. New York: WW. Norton & Company.
Stern, D. (1985) The interpersonal world of the infant: A view from psychoanalysis and development psychology. Londen: Karnac Books.
Stigler, M., & Pokorny, D. (2001). Emotions and primary process in guided imagery psychotherapy: computerized text-analytic measures. Psychotherapy Research, 11, 415-431.
Stigler, M., Pokorny, D. (2008). Auf der Suche nach den frühen Spuren. Die Aktivierung des Primairprozess als Wirkfaktor der Imagination. In: M. Bürgi-Kraus, L. Kottje-Birnbacher,
I. Reichmann & E. Wilke (hrsg), Entwicklung in der Imagination-Imaginative Entwicklung (pp. 293-305). Lengerich: Pabst.
Stigler, M. & Pokorny, D. (2012): Einde Dekade der KIP-Prozessforschung im Überblick.
In: H. Ullmann & E. Wilke (hrsg), Handbuch Katathym Imaginative Psychotherapie
(pp. 122-144). Bern: Hans Huber Verlag.
Wimmer, M. (2022): Prä- und perinatale psychologische Aspekte in der imaginativen Katathym-Psychotherapie. Imagination, 3, 58-66.
Abstract
This is noticeably about me.
The body and the Katathym Imaginative Psychotherapy and Guidance (KIPB).
The body, the brain and the world collaborate in making consciousness possible through symbolization. Katathym Imaginative Psychotherapy, also known as Symbol Drama, gives this process in a methodological way (Leuner, 2012). Symbolizing here is the embodiment of the inner experience. This method gives direct access to noticing your unconsciousness. The therapist uses a coaching style that is geared to development so that the person who imagines can let his inner world emerge. Through the sensory impulses it takes on the personal form in the course of the symbolizations; images, drawing and conversation. In this article I want to introduce the reader to this methodical form and the specific therapeutic context of the imagery process when it comes to connecting with the other and his inner world. Our bodies are involved in this very early in life. In the therapy situation, the imagination and especially its redesign can be a transitional object to be explored again and ultimately provide an improved quality of life.
Ellen Lommers is klinisch psycholoog/psychotherapeut, RINO-opleider KIPB, supervisor en leertherapeut. Tevens senior schematherapeut, EMDR practitioner, NVP-supervisor en leertherapeut en VKJP-lidspecialist, supervisor en leertherapeut. Zij is werkzaam bij SGGZ de Viersprong, specialist in persoonlijkheid, gezin en gedrag, team schematherapie jeugd en volwassenen, locatie Rotterdam en in eigen praktijk. E-mail n ellenlommers@online.nl