Inleiding

Marte Kaan

Tijdens mijn studie moesten we als oefening zelf een mmpi invullen. Ik weet niet meer precies wat ik scoorde, maar wel dat ik me een hoedje schrok, wat in ieder geval te maken had met een mengeling van onervarenheid in het scoren en interpreteren, mogelijk met mijn jonge en nog wat op drift zijnde psyche gecombineerd met de psychologische variant van het fenomeen kandidatenziekte. Er leek van alles met me aan de hand en ik was psychisch vele malen labieler dan ik mezelf achtte, daar kwam het kort samengevat op neer.

Gelukkig kon ik de ervaring redelijk makkelijk van me afschudden, maar het heeft er voor gezorgd dat ik bij persoonlijkheidsvragenlijsten altijd een zweem van argwaan ben blijven voelen (paranoïdeschaal licht verhoogd). Nu, een ruime twintig jaar later, werk ik als een nog relatief groene psychotherapeut in een instelling voor persoonlijkheidsproblematiek en ben ik halverwege de verkorte gz-opleiding waar ik word heropgevoed in de psychodiagnostiek. De verwarring rondom persoonlijkheidsonderzoek is er niet minder op geworden. Zo komt het voor dat er op de opleiding een vragenlijst wordt besproken die bij de instelling waar ik werk not done is, dat als ik mijn docent psychodiagnostiek voorleg hoe het differentiaaldiagnostische proces op mijn werk georganiseerd is, er zich een diepe frons op zijn voorhoofd aftekent en dat een vooraanstaand psychodiagnosticus van wie ik supervisie kreeg hard wordt aangevallen op haar onderzoek. Wat geldt voor psychodiagnostiek geldt uiteraard voor de wetenschap als geheel en voor de psychologische wetenschap, ook wel de wetenschap van de subjectiviteit genoemd, in het bijzonder. Onze kennis is begrensd, omdat we er altijd onderdeel van zijn.

In dit nummer is er veel aandacht voor deze grenzen van de wetenschap. Zo neemt Anton Hafkenscheid in het eerste artikel de effectiviteit van supervisie aan opleidelingen onder de loep. Hij borduurt voort op een eerder artikel waarin de werkzaamheid van supervisie in verschillende onderzoeken ook niet kon worden vastgesteld. Aan de hand van een aantal modellen beantwoordt hij de vraag hoe de effectiviteit van supervisie onderzocht zou kunnen worden, om te besluiten met de gedachte dat niet alles van waarde meetbaar is, en dat wat meetbaar is niet per definitie waarde vertegenwoordigt.

Een zinnig alternatief kan in zo’n geval zijn om een kwalitatief onderzoek te overwegen, zoals in het artikel over de werkzaamheid van dynamische interpersoonlijke therapie (dit) van Yasmine Cuyt wordt beschreven. Dit onderzoek beschrijft de werkzame factoren van de wel inmiddels empirisch ondersteunde dit, een integratieve, gemanualiseerde en tijdgelimiteerde vorm van pdt, gebaseerd op een integratie van empirisch onderbouwde tijdgelimiteerde psychodynamische therapieën. Therapeutfactoren, specifieke dit-interventies, groepsinteracties, de multidisciplinaire benadering en de behandelfocus in dit werden als effectief te worden ervaren, bleek uit de antwoorden op de semigestructureerde interviews die volgens een coderingssysteem door onafhankelijke beoordelaars werden gescoord.

In het artikel staan bij de verschillende thema’s ter illustratie antwoorden van de onderzochten. Neem deze: “Ja, euh… nou, ik heb me heel erg begrepen gevoeld doordat ik gewoon dingen kon plaatsen, doordat ik me ook kwetsbaar kon tonen, euhm… dat ik ook aangesproken werd op mijn gedrag en dat ik ook euh… dat er ook bescherming was op het moment dat ik het nodig had. Dat vond ik heel belangrijk op dat moment, want ik ging echt door een soort van, ja, het werd veel.” Een levendig citaat, dat inzichtelijk en voelbaar maakt wat een van de sterke kanten van deze behandeling is, en dat tegelijkertijd informatie geeft over wat de therapie zoal behelst, en onder meer duidelijk maakt dat het hier ook om een min of meer algemene therapeutische factor gaat. Het geeft een inkijkje achter de data, en dat draagt bij aan ons begrip.

Naast deze artikelen vindt u in dit nummer een polemiek tussen emeritus hoogleraar klinische psychologie Jan Derksen en klinisch psycholoog Wim Snellen. Derksen reageert op de artikelen over de dynamische profielinterpretatie van Snellen. Het is een lopende discussie die af en toe herhaald mag worden, zodat ook jongere vakgenoten kennisnemen van dit gesprek, en zich bewust zijn van de redeneringen en argumenten die voor- en tegenstanders van deze specifieke diagnostische methode hanteren. Deze polemiek doet mij, zelf een van deze (relatief) jonge vakgenoten, verlangen naar een afgewogen discussie met een onpartijdige gespreksleider die feiten van interpretaties kan scheiden. Beide partijen zijn ter zake kundig en bepleiten hun zaak zeer overtuigend, maar de vraag rijst of dit het soort vruchtbare discussie is waar de wetenschap door wordt voortgedreven en verder ontwikkelt, of dat het twee stromingen betreft die elkaar nooit zullen vinden.

In dit nummer zijn vervolgens ook drie signalementen te vinden. Klinisch psycholoog Marjolein Span las de roman Hanesteen waarin schrijver Michael Elias een link legt tussen psychiatrie en geloof, door het verhaal te vertellen van een man die met psychoses kampt. Een belangrijke vraag is volgens Span hoe psychiatrische ziektebeelden zich tot een almachtige en goede God verhouden. Redacteur Maud Schaepkens bespreekt Zelfonthulling, openheid van professionals in de GGZ door Erwin van Meekeren, een boek over professionele zelfonthulling binnen ons vak, een onderwerp dat wordt omschreven als een ‘witte vlek’ in onderzoek en opleiding. Ik las het boek Open to desire. Embracing a lust for life door de Amerikaanse psychoanalyticus Mark Epstein, waarin hij de Boeddhistische en de psychoanalytische kijk op verlangen onder de loep neemt, en op een verrassende manier met elkaar verbindt.

Hans Wiersma bespreekt een recente Engelstalige publicatie van Thijs de Wolf in samenhang met diens eerdere inleiding in de psychoanalyse. Volgens Wiersma is het een erudiet werk waarin de psychoanalyse aan de hand van de verschillende theorieën die door de tijden heen zijn ontwikkeld, wordt belicht. Een centraal thema is separatie en individuatie, waarin het draait om ‘met de ander verbonden zijn zonder jezelf te verliezen en met jezelf kunnen zijn zonder de ander te verliezen’.

Klinisch psycholoog Bart Bruins bespreekt het boek De ideale wereld van B.F. Skinner - Lessen van een gedragspsycholoog voor nu en de toekomst door Pier Prins en Arnold van Emmerik, waarin het gedachtegoed van de beroemde psycholoog Skinner, grondlegger van het fenomeen operante conditionering, wordt beschreven. Ook in dit boek gaat het over ‘harde’ versus ‘zachte’ wetenschap: de verminderde belangstelling voor Skinner heeft te maken met het schisma dat door de psychologie loopt: tussen geesteswetenschap en natuurwetenschap.

Ook het congres ‘Wat is psychisch ziek? Raar, naar en zwaar. Maar wáár!’ waar Pim van Beurden verslag van doet in dit nummer, handelt over dit schisma met de vraag: wat is psychisch ziek? En hoe verschilt dat van andere ziektebeelden? Psychische ziektebeelden moeten dimensioneel benaderd worden, er kan niet slechts één oorzaak aangewezen worden, omdat biologische én psychologische omgevingsfactoren invloed hebben op een ziektebeeld.

Tijdens het congres ‘Crisis of kans in autismehulpverlening?’ georganiseerd door Specialistisch Centrum OntwikkelingsStoornissen (scos) Dimence in Deventer ging het over de vraag hoe mensen met de diagnose ass beter door de hulpverlening kunnen worden geleid. Esther Hoek schrijft in haar verslag hoe belangrijk het is dat er voor mensen met ass extra duidelijkheid is bij de te bewandelen routes door de ggz. Gedegen kennis om misverstanden rondom de diagnose te voorkomen, is hierbij cruciaal.

In zijn column houdt Peter Daansen een pleidooi voor een toegankelijke en kosteneffectieve ggz volgens het Britse model iapt: improving acces to psychological treatment. Aanleiding is de sluiting van een aantal grote zorginstellingen voor mensen met complexe problematiek dit jaar, mogelijk (deels) veroorzaakt door de veranderingen in vergoedingssysteem door de zorgverzekeraars. Het is nog te vroeg om te beoordelen of het nieuwe zorgprestatiemodel, dat budgetneutraal zou zijn, inderdaad een verkapte bezuiniging is, schrijft Daansen. Maar, denkt hij: de eerste geluiden doen het ergste vermoeden.

Een alarmerende ontwikkeling. Het onderstreept echter eens te meer het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek dat, ondanks alle bij onderzoek horende beperkingen, bij kan dragen aan het besef dat psychologische hulp van grote waarde is voor de samenleving, zelfs als die waarde niet altijd in harde getallen is uit te drukken.

Marte Kaan is als psychotherapeut werkzaam bij het NPI in Amsterdam, een instelling voor persoonlijkheidsproblematiek. Ze geeft TFP, psychodynamische therapie en groepstherapie. E-mail schaepkens@metggz.nl

Voor het volgende artikel uit dit nummer is een e-learningmodule ontwikkeld:

‘Een kwalitatief onderzoek naar de ervaren werkzaamheid van DIT als multidisciplinaire, dagklinische groepstherapie’ van Yasmine Cuyt, Kees Kooiman, Sarah Campens,
Patrick Luyten.

Accreditatie is aangevraagd.

Naast deze module zijn er nog 17 andere e-learningmodules beschikbaar.

Ga naar www.psychotherapie-nascholing.nl voor meer informatie en om een plusabonnement

af te sluiten waarmee u jaarlijks 10 nascholingspunten kunt behalen.

Naar boven