Hanneke Bot
Het is bij de nvvp gebruik om op de eerste vrijdag van de maand november een studiedag te houden. Dit jaar is het thema ‘ontheemding’: het verlies van het vertrouwde en het moeizaam eigen maken van het nieuwe. Volgens de tekst in de flyer speelt ontheemding een centrale rol in de psychologische ontwikkeling. Elke nieuwe stap in de ontwikkeling is immers ook een verkenning van het onvermijdelijke vreemde in onszelf en herbergt een aspect van ontheemding: losmaking en separatie. Ontheemding is het verliezen of verlaten van wat eens vanzelfsprekend was in het leven, maar waarmee we ons toch verbonden blijven voelen. Voor mij was het begrip ontheemding vooral verbonden met het verlies van huis en haard en de concrete ervaring te moeten vluchten of migreren naar een ander gebied. Maar al snel werd me duidelijk dat het begrip in veel meer situaties van toepassing is, waarvan op deze studiedag adoptie en het verlaten van een religieuze gemeenschap het meest op de voorgrond stonden. In de flyer wordt dit ‘stille ontheemding’ genoemd: een beroofd zijn van vanzelfsprekende wortels. Misschien ook zoiets als het gevoel ‘nergens (meer) bij te horen’. Ontheemding is vaak het gevolg van een zelfgekozen weg, die niet zelden op weinig begrip kan rekenen. En dan is het ook nog eens vaak een systemisch of transgenerationeel thema, waarbij veel conflicterende gevoelens over het vertrek aanwezig zijn. Stof genoeg dus om de dag mee te vullen.
Na het welkom door de voorzitter van de nvvp, Paul Wijts (klinisch psycholoog, psychoanalyticus en psychoanalytisch psychotherapeut, werkzaam in eigen praktijk) en de opening door de dagvoorzitter Juud Jonckheer (psychotherapeut, systeemtherapeut en psychoanalytisch psychotherapeut, werkzaam in eigen praktijk en op het Amsterdams Instituut voor Gezins- en Relatietherapie) was het woord aan Jos van Mosel (klinisch psycholoog, psychoanalytisch psychotherapeut, psychoanalyticus; opleider, supervisor en leertherapeut) met een voordracht getiteld ‘Wat als…? Gedachten over de gevolgen van afstand en adoptie’. Adoptie is een oud verschijnsel (adoptie na overlijden van beide ouders), komt in vele vormen voor en het verschijnt in literatuur en in mythes. Denk aan de mythe van Oedipus, evenals aan ‘Alleen op de wereld’. De vraag ‘waar kom ik vandaan’ is voor eenieder van groot belang en bij geadopteerden is die vraag vaak niet eenvoudig te beantwoorden en roept bovendien heftige emoties op. Adoptie voedt de fantasie, bij het kind over wie de echte ouder is, bij de adoptieouders over ‘wat als we een ander kind hadden “gekregen”’, en ook bij niet-geadopteerde kinderen die kunnen fantaseren dat ze wel geadopteerd zijn en dat hun ‘echte’ ouders veel leuker en beter zijn. Dit alternatieve scenario is voor het niet-geadopteerde kind een fantasie, voor het adoptiekind een realiteit. Fantasieën van adoptiekinderen gaan daarnaast niet zelden over ‘van mij kan niet gehouden worden’ of ‘ik ben een indringer’. Bij veel adoptieouders is er de wonde van de eigen kinderloosheid. Er zijn dus veel heftige emoties over verguizing en idealisering. Bij adoptiekinderen kan er ook dankbaarheid zijn naar de adoptieouders. Naast de universele dynamiek van twee ouderparen – de biologische en de adoptieouders die verzorgen en afwijzen – is er het knellende inzicht dat anderen zo’n ingrijpende beslissing over het leven van het adoptiekind hebben genomen. Mosel noemt dit het ‘dobbelsteeneffect’: het aantal ogen heeft bij wijze van spreken bepaald bij welke ouders je uiteindelijk terechtkwam en voor de ouders welk kind in hun gezin kwam. En dan is er nog de moeilijke vraag: ga ik op zoek naar mijn biologische ouders of niet? Er is veel misgegaan in de adoptiewereld en veel kinderen lukt het niet om hun biologische ouders te vinden. Maar veel kinderen ervaren bij ‘rootsreizen’ vaak wel een intens gevoel van herkenning (geuren, temperatuur) en voelen zich thuis, doordat ze eindelijk in een omgeving verkeren waarin iedereen er net zo uitziet als zij. Hechting is dus een centraal thema in de behandeling van zowel adoptiekinderen als die van hun adoptieouders. De kinderen zijn vaak voorgelogen en hebben weinig vertrouwen opgebouwd. Een adoptiemoeder vertelde Mosel in therapie dat het niet lukte om met haar adoptiekind te hechten, “hij rook zo vreemd, ik leerde hem nooit kennen”. Volgens Mosel is de relatie tussen therapeut en patiënt ook een soort adoptie – zo kan het dus ook een corrigerende emotionele ervaring opleveren.
Hierna volgde een voordracht van Nienke de Vos (theologe, werkzaam als universitairdocent vroegchristelijk Grieks en Latijn aan de Vrije Universiteit Amsterdam) en Ingrid Groenendijk (psychoanalytisch psychotherapeut, werkzaam bij het npi in Amsterdam en in eigen praktijk) over geloofsverlating en ontheemding in levensverhalen. Zij behandelden dit thema aan de hand van drie bronnen: de poëzie van Ida Gerhardt, de Netflix-serie Unorthodox gebaseerd op het boek van Deborah Feldman en met wat Freud over geloofsafval schreef. Zij presenteerden hun verhaal gezamenlijk met een afwisseling tussen tekst en een voorgedragen gedicht van Gerhardt. Ik weet de gedichten van Gerhardt hier niet te reproduceren en dat geldt ook voor de vele indringende vignetten die gedurende deze ochtend, ook door andere sprekers, werden gepresenteerd. Dit verslag verliest daarmee de diepgang die vooral de ochtend van deze dag kenmerkte.
De Vos en Groenendijk benadrukten dat er geen een-op-eenrelatie is tussen geloofsafval en ontheemding. Geloofsafval kan zich op vele manieren manifesteren: men kan de geloofsinhoud afwijzen, niet meer aan de rituelen meedoen, de organisatie van de kerk afwijzen, de ethische normen ter discussie stellen of afwijzen en dit alles tegelijk of juist alleen onderdelen hiervan. Het verschil in ‘diepte’ van de geloofsafval bepaalt mede of er verstoting plaatsvindt en of er gevoelens van ontheemding ontstaan. Feldman groeide op in een orthodox joods gezin en koos er uiteindelijk voor een seculier leven te leiden. Haar autobiografie (Unorthodox, The Scandalous Rejection of My Hasidic Roots) is de basis voor de Netflix-serie. Haar werd voorgehouden dat je zonder je geloof en de gemeenschap als een ‘empty bowl’ bent. Tezamen met de gewoonte dat je een geleend bakje altijd vol terugbrengt leidt dit tot de uitspraak “nobody wants to open the door for an empty bowl”. Je bent dan, kortom, niks meer waard. Ook bij Freud zien we problemen rondom geloof en geloofsafval. Hij verwierp radicaal de religieuze rituelen en accepteerde dat je er uiteindelijk alleen voor staat: geen anderen, geen god. De sprekers benadrukten dat geloofsafval niet per se verbonden is met religieuze gemeenschappen. Ook leden van een politieke partij of een andere ideologische gemeenschap kunnen het ‘geloof’ verliezen en de gemeenschap verlaten. Voor een ‘gezond’ verlaten van het geloof en de gemeenschap is het belangrijk dat de persoon ambivalentie kan voelen: niet alles in de gemeenschap was slecht, niet alles is goed in de nieuwe situatie. Een belangrijke therapeutische vraag is of de geloofsafval leidt tot groei of tot verstarring, woede, onverschilligheid. Er lijkt hier volgens mij sprake van processen die te vergelijken zijn met die in individuatieperiodes: je moet jezelf als het ware weer opnieuw uitvinden in een heel nieuwe omgeving.
Als laatste in de ochtend sprak schrijver, vertaler en essayist Bas Heijne, bekend van zijn columns en essays in onder andere het nrc. Hij begon zijn presentatie, ‘De liberale paradox’, met de verkiezing in 2006 door Time Magazine van you als Time’s person of the year met de tekst “YOU, yes you, you control the information age. Welcome to your world”. Wat toen een wenkendperspectief leek, heeft volgens Heijne geleid tot het tijdperk van de ik-tiran en een vorm van ontheemding die vaak luidruchtig wordt vormgegeven. De belofte van het internet, dat het ons over de hele wereld met elkaar zou verbinden en ons daarmee uit sociaal isolement zou bevrijden, is niet bewaarheid. In plaats daarvan heeft het geleid tot eenzame, aan het scherm gekluisterde individuen. Maar het informatiebombardement is overweldigend en roept daarmee de behoefte op aan soortgenoten – mensen die hetzelfde vinden en denken. Daar er van een echt debat meestal geen sprake meer is en de realiteit steeds meer uit beeld raakt, leidt het ook tot vervreemding. Zie bijvoorbeeld de praktijk van greenwashing: het lijkt mooi op papier, maar in de werkelijkheid betekent het niets. Heijne refereert hierbij aan Freuds Das Unbehagen in der Kultur; het lustprincipe en het realiteitsprincipe zijn altijd met elkaar in strijd. Het schuurt tussen wens en realiteit, tussen droom en daad. Hoe brengen we het realiteitsprincipe terug in ons leven, in de maatschappij? Daar gaat het om. We moeten, volgens Heijne, ons er door en door van bewust worden dat je zelf een verschil kan maken en dat de wereld niet van ons is.
Het middagprogramma begon met een presentatie door Catherine Pannevis (psychoanalytisch psychotherapeut, klinisch psycholoog, kinderanalytica in opleiding, supervisor en leertherapeut), die, met uitdrukkelijke instemming van de patiënt, heel persoonlijk materiaal met ons deelde uit een analyse van een kind dat als jongvolwassene bij haar terugkeert. De aanwezigen werden verzocht hier voorzichtig mee om te gaan. Wat ik erover wil delen, is het volgende: na jarenlang een moeilijke relatie te hebben gehad met vader, werd duidelijk dat hij, vader, een psychiatrische diagnose heeft. Voor patiënte krijgt haar gevoel buitengesloten te worden, dan plots een plek.
Het middagprogramma was mijns inziens wat teleurstellend. Er waren twee buitenlandse sprekers die beiden via een livestream hun bijdrage leverden, wat technisch prima verliep. Als eerste was Marie Rose Moro aan de beurt (psychoanalytica en hoogleraar aan de Universiteit van Parijs en in Nederland bekend van haar transculturele behandeling van vluchtelingengezinnen). Het volgen van haar voordracht, met de titel ‘Growing up away from home; loneliness and discretion of migrant parents’, werd sterk bemoeilijkt door haar uiterst matige beheersing van het Engels en vooral door haar veelal onverstaanbare uitspraak. Voor iemand die zo in het internationale circuit aan de weg timmert, is dat toch eigenlijk niet acceptabel. Ook lukte het haar niet om haar PowerPoint op ‘volledig scherm’ te zetten waardoor haar dia’s grotendeels onleesbaar waren. Moro vertelde over de behandeling van vluchtelingengezinnen, die zij in groepen ziet. De opdracht aan deze gezinnen is ‘hoe niet alleen te zijn en hoe gelukkig te worden’. Ze liet een fragment zien uit een opname van zo’n behandeling, een fragment dat ik zeker tien jaar geleden ook al eens had gezien. Toen vertelde ze erbij dat een aantal leden van die groep ‘tolken’ waren die ‘vertaalden’/uitlegden wat de groepsleden bedoelden. Nu zei ze dat er niet bij en bleef dat dus in het ongewisse. Een vrouw wier kind niet wilde praten werd gevraagd naar een droom, die zij ook paraat had en waar Moro op reageerde. Hoe dit nu in de behandelaanpak zit verdisconteerd, bleef onduidelijk. In ieder geval was de boodschap dat ouderschap en migratie een moeilijke combinatie vormen – en daar wil ik zeker niet op afdingen. Het effect van migratie is verschillend op verschillende leeftijden en dit heeft invloed op de dynamiek in het gezin. Ouders zijn vaak alleen, het zich gelukkig voelen valt niet mee. Het is de taak van ouders om hun kinderen zo op te voeden dat ze de wereld beter maken. Dat is een vrome wens, maar hoe ouders dat voor elkaar moeten krijgen, dat werd niet duidelijk.
Daarna volgde Salman Akhtar (psychoanalyticus en hoogleraar aan het Thomas Jefferson Medical College in Philadelphia, vs) die eveneens via livestream vanuit zijn eigen werkkamer sprak. Ik had naar zijn optreden uitgekeken, fan als ik ben van zijn creatie van het concept ‘migratie als derde individuatiefase’. Ik had gehoopt dat hij dit concept in zijn lezing verder zou uitwerken, passend bij het thema ‘ontheemding’. Maar het werd wat anders. Het thema van zijn verhaal was ‘getting old and preparing to die’. In de young old age (65-80 jaar) worden veel mensen grootouder en de meeste mensen ervaren dat als prettig. Hij benoemde een aantal redenen waarom dat zo is. Ten eerste is de agressieve drive minder op latere leeftijd, daardoor zijn ouderen toleranter en minder snel geïrriteerd. Het ego is volwassen geworden, het is sterk en veerkrachtig en het is heerlijk om op een parttime basis belangrijk te kunnen zijn voor anderen (de kleinkinderen). Daarnaast realiseert iedereen zich dat hij fouten heeft gemaakt in de opvoeding en dat hij de kinderen soms heeft gekwetst. Kleinkinderen leveren de mogelijkheid van een herkansing. Kleinkinderen kunnen worden geïdealiseerd (narcissistic identification) en, by proxy, kunnen fouten worden gecompenseerd. Ten slotte gebeurt het zelden dat grootouders hun kleinkinderen overleven en dat zorgt ervoor dat de illusie van de genetische immortaliteit gekoesterd kan blijven. Naast deze vreugde levert de ouderdom natuurlijk ook bad news op: pensionering, verhuizing naar een kleiner huis, afnemende gezondheid, toenemende handicaps. Het kleiner gaan wonen maakt dat er afscheid genomen moet worden van bezit dat vaak met liefde is verzameld. Het weggeven daarvan kan echter weer plezier opleveren. Uiteindelijk blijken we met erg weinig spullen toe te kunnen.
Akhtar wist zijn verhaal aardig te brengen, maar eerlijk gezegd vond ik zijn lezing weinig nieuws bieden en ook wel erg gebaseerd op een leven dat succesvol is verlopen en rustig wordt afgebouwd. Hij toonde zijn eigen werkkamer – in een ‘condo’ (appartementengebouw) – als voorbeeld van het kleiner gaan wonen: het was een aardige balzaal. Alhoewel volgens de flyer van de studiedag ook het toenemend besef van de eigen sterfelijkheid van de ouder wordende mens een vorm is van stille ontheemding, ging het verhaal van Akhtar volgens mij toch eerder over onthechting dan over ontheemding.
Alles bij elkaar genomen was het fijn om weer eens in een volle zaal te zitten en collega’s te ontmoeten, maar ik had inhoudelijk meer van deze dag verwacht.
Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut, ze is redacteur van dit tijdschrift.
E-mail ▀ hanneke.bot@outlook.com