Gelezen

Frits van Hest

In hun Woord vooraf belooft de redactie van dit boek een veldboeket aan de lezer. Dat is wat de lezer ook krijgt: eenentwintig geurige bijdragen van negentien auteurs over de krachtige werking van taal in het domein van gezondheidszorg, onderwijs, ethiek, kunsten en de museale wereld.

In de eerste twee bijdragen geven Paul Verhaeghe Over woorden en dingen en Peter Henk Steenhuis Dit zijn niet mijn woorden structuur aan het boeket. Verhaeghe analyseert vlijmscherp hoe we ons – ook in de gezondheidszorg – het vrijemarktdenken hebben laten inrommelen. We hebben niet goed opgelet hoe gangbare woorden uit de economische sector domeinen zijn binnengeslopen waar ze niet thuishoren. Woorden, die op zich neutraal zijn, worden losgezongen van hun oorspronkelijke context en conventie en ons opgedrongen in een nieuwe betekenis. Wie zich niet aan de nieuwe orde houdt, wordt beschouwd als rebels of voor gek gezet. Universiteiten zijn ‘kennisbedrijven’ geworden, die ‘businessplannen’ moeten voorleggen en afgerekend worden op ‘output’. De zorgverzekeraar biedt ‘cliënten’ ‘producten’ aan die al of niet geconsumeerd kunnen worden. Vanwege de retroactieve werking van het nieuwe discours heb je pas achteraf in de gaten waarin je terecht bent gekomen. Als psychotherapeut wijst Verhaeghe ons de weg hoe ons los te maken uit voorgeprogrammeerde identiteiten als vrije markt, religie en natie. Dat kan door ons te spiegelen aan anderen en ons bewust te worden wat we willen overnemen of wat we willen wijzigen. Zo kunnen we de ogenschijnlijk dwingende koppeling tussen taal, identiteit en werkelijkheid doorbreken. “Wil je de wereld veranderen, begin dan bij taal.”

De schikking van het boeket wordt vervolgens verfijnd met de constatering van Steenhuis dat termen uit de privé-/familiale context, uit de private/werkcontext, uit de publieke context van het openbare debat en uit de politieke sfeer in de laatste decennia door elkaar heen zijn gaan lopen.

Het gereedschap dat Verhaeghe en Steenhuis creëren is handig voor het begrip van de overige teksten. De ogenschijnlijke onschuld van woorden en termen kunnen nu snel ontmaskerd worden. Neem bijvoorbeeld termen als ‘Kwaliteit’ of ‘Excellent’; wie kan daar nu op tegen zijn? Tot je het ontluisterende demasqué van die begrippen ervaart in de bijdragen van Jim van Os en Floortje Schepers. Van Os begrijpt de term ‘kwaliteit’ als de uitkomst van een persoonlijk, pluriform en dynamisch proces dat zich afspeelt tussen zorgvrager en zorgverlener en dat zich manifesteert wanneer zorg wordt aangeboden in overeenstemming met de leefwereld van de patiënt. In 2006 viel het woord ‘kwaliteit’ in handen van de vrije markt en werd het een instrument voor zorgverzekeraars, management en bestuurders. ‘Kwaliteit’ kwam in de context te staan van registratie, resultaat en opslag van gestandaardiseerde data. Goede bedoelingen te over, want de klant/patiënt zou volgens de wetten van managementgoeroe Michael Porter ‘transparantie’ verkrijgen door ‘keuze-informatie’ en ‘de regie’ over zijn behandeling houden. Tegelijkertijd zou de zorgverzekeraar dan beter kunnen sturen op prijs-kwaliteitverhouding. De Nederlandse overheid en ggz sloten in 2011 een bestuurlijk akkoord om te werk te gaan vanuit de ideologie dat marktwerking ook voor de volksgezondheid de beste oplossingen bood. Wie niet meedoet krijgt straf, stelt Van Os, en wordt verstoten van de onderhandelingstafels. Zelfs toen bijvoorbeeld uit het onderzoek van onze Algemene Rekenkamer (2017) dat Van Os citeert bleek dat rom-data de kwaliteit van de zorg niet betrouwbaar konden vaststellen en burgers zich gingen verzetten tegen slechte wetenschap en oneigenlijk gebruik van data, sloeg de overheid nog geen acht op deze ontwikkelingen. Afgezien nog van de vraag wie de eigenaar is van de miljoenen gegevens die op het datakerkhof van de Stichting Benchmark ggz liggen. Privacywetgeving wordt namelijk aantoonbaar met voeten getreden, aldus Van Os.

De woedende teksten van Van Os zijn hilarisch om te lezen, ware het niet dat zijn beschouwingen het fiasco van de marktwerking en het cynisme van sommige bestuurders in de gezondheidszorg blootleggen. Kortom, tijd om het woord ‘kwaliteit’ te rehabiliteren in de zin van de definitie van Van Os.

De inleiding Goedpatiënten van Marian Verkerk sluit naadloos aan. De ‘goedpatiënt’ wordt gezien als een “actieve en bewuste keuzemaker, die de regie voert over leven en dood.” Hij is de kritische biologisch-burger die waar wil voor zijn geld, omdat hij een contractuele overeenkomst is aangegaan met zijn behandelaar. Maar waar het eigenlijk om draait in de zorg, namelijk om als patiënt gezien en gehoord te worden, om nabijheid en aandacht omwille van niets, dreigt verloren te gaan in de taal van de markt.

Een andere bloem uit het boeket die tot de familie gezondheidszorg behoort, is Liebeth Woertmans Het gezicht tot masker gemaakt. Schoonheid als maat en getal, waarin ze beschrijft hoe cosmetische klinieken dertienjarige meisjes uitnodigen om onderdeel te worden van hun community, zodat ze als achttienjarigen kunnen worden ingezet als influencer. Jonge vrouwen worden gemanipuleerd om te voldoen aan het uiterlijk van rolmodellen met een curvy lichaam. ‘Mooi’ wordt gedefinieerd als ‘symmetrisch’, waarvoor de kaders van perfectie met potlood en meetlat op de millimeter worden vastgesteld. ‘Mooi’ is dan gelijk aan seksueel aantrekkelijk en is een prestatie die de cosmetische industrie levert. Helaas wordt dit vertoog enthousiast overgenomen door sommige media. Overigens geldt dit niet voor jongens. Jongens zijn knap, dat wil zeggen dat ze niet alleen mooi, maar ook slim zijn. Ik kon het eens zijn met het pleidooi voor de herwaardering van het schoonheidsbegrip in deze bijdrage. Echte schoonheid zit hem in vergankelijkheid als we die durven te omarmen, in een gezicht van iemand die opgaat in wat hij doet, of dat zich buigt naar een geliefde. Niet in het levenloze masker dat de cosmetica ons opdringt.

Ronduit gechoqueerd was ik bij het lezen van Trudy Dehue’s Vrucht, foetus, baby. Spreken over ongeborenen. Met name over hoe conservatieve groeperingen als ‘Schreeuw om Leven’ en de sgp voortschrijdende zwangerschapstechnieken aangrijpen om aan te tonen dat abortus gelijk staat aan moord. Want door echoscopie kunnen we beter dan ooit zien dat een foetus van twaalf weken al een klein mensje is, zeggen ze. Onbewust worden deze partijen aangemoedigd op sites als Ouders van Nu en zwangerschapskalenders die bij een bevruchte eicel van zes weken al spreken van een kindje, een kloppend hartje en een gezichtje dat vorm krijgt. Goedwillende, maar naïeve ouders eisen daardoor het recht op om een echo te krijgen. Ze willen weten of het hartje al klopt, terwijl experts alleen ‘enkele vurende cellen’ zien. Apparaten kunnen blijkbaar onze definitie van wat een mens of een hartje is bepalen. Choquerend ja, hoe hier modern ouderschap en conservatisme elkaar treffen. Psychotherapeuten mogen verwachten dat vooral al of niet alleenstaande vrouwen, maar ook hun (ex)partners en jonge koppels die zich angstig en onzeker zijn gaan voelen onder dit emotioneel zwaar beladen maatschappelijk debat, hun spreekkamer zullen binnenkomen. Zeker nu in de media zoveel aandacht uitgaat naar de felle discussie over abortuswetgeving in de Verenigde Staten.

In de prachtige beschouwing Kale taal. Over Sylvia Plath en de metaforen van angst en depressie beschrijft Daan Heerema Voss hoe de linguïste Zsófia Demjen met behulp van nieuwe analysesoftware het taalgebruik van de Amerikaanse dichteres en romanschrijfster Sylvia Plath onderzocht. Een van de conclusies: ze gebruikte aanzienlijk meer metaforen als ze in een negatieve gemoedstoestand verkeerde. Wetenschappers beweren zelfs dat ze aan de hand van iemands taalgebruik kunnen voorspellen of Facebook-gebruikers al of niet depressief zullen worden. Kanshebbers op een depressie gebruiken bijvoorbeeld meer ‘I language’ en woorden als: tranen, huilen, missen. Gezonde Facebook-gebruikers hebben het meer over de wereld buiten zichzelf: politiek, familie, etc. Maar Voss gaat verder dan dit soort op feiten gestoelde conclusies. Voor hem is het duidelijk dat Plath taal gebruikte om controle te houden over haar innerlijke verdeeldheid en dat ze taal aanwendde als voortdurende poging tot contact.

Zonder niet-genoemde auteurs tekort te willen doen, wil ik nog enkele bijdragen buiten het bereik van de gezondheidszorg aanstippen. Yvonne Zonderop verwondert zich in Taal voor zingeving over de enorme eigentijdse behoefte aan zingeving. Katholieken konden volgens haar vroeger de vraag naar de zin van het bestaan nog makkelijk beantwoorden met: “Om in de hemel te komen”. Jammer, die blunder als je spreekt over taal voor zingeving. “Om God te dienen én om hier én in het hiernamaals gelukkig te zijn”, leerde ik in mijn catechismus voor de Nederlandse Bisdommen (1948). Voilà, meteen een programma waar je blij van kon worden en waarmee je vooruit kon. Even later wijst ze op de verwevenheid van christendom en cultuur. Weliswaar hebben we onszelf beroofd van taal om het ongrijpbare, hogere, de ziel te benoemen, maar gelukkig zijn er nog restjes van een erfenis die door moderne auteurs als Dirk de Wachter worden aangereikt. Aan een jongere generatie die geen vocabulaire voor zingeving meer heeft, stelt hij voor dat we elkaar als individu de vraag stellen over onze angsten en waartoe we op aarde zijn. Zonder in dogma’s te vervallen en met de erkenning dat je ongelukkig voelen nu eenmaal bij het leven hoort.

Floortje Schepers toont in Over het woord ‘Excellent’ en wat dat aanricht aan dat dat woord op een vergelijkbare manier als het woord ‘kwaliteit’ in de gezondheidszorg en in het onderwijs wordt misbruikt. Zelfs al vanaf de basisschoolleeftijd wordt de jacht op ‘excellentie’ bij kinderen geopend door de introductie van maat en getal van cito-testen of het scouten van jeugdig voetbaltalent. Daarmee wordt een wereld van winnaars en losers gecreëerd, die haat en jaloezie opwekt bij de kansarmen en hen maatschappelijk demotiveert. ‘Excelleren’ verhult dat onderwijs een proces van ploeteren is, waarbij het niet gaat om de briljante eenling, maar om interacties in de lerende gemeenschap van scholen en universiteiten. Je zou de term ‘excellent’ dus beter kunnen reserveren voor opleidingsinstituten met de minste drop-outs en burn-outs. Of voor universiteiten die onder internationalisering verstaan dat ze wetenschappelijk onderwijs in ontwikkelingslanden toegankelijker maken in plaats van zoveel mogelijk buitenlandse studenten toe te laten.

Adriaan van Dis doet in Taalstrijd in postkoloniale verhoudingen verslag van de heftige debatten tussen schrijvers en politici over welke taal in het postkoloniale tijdperk ‘politiek correct’ zou zijn. Zo boycotte het anc het gebruik van Afrikaanse moedertalen ten faveure van het Engels, terwijl in andere delen van Afrika schrijvers juist opriepen om elitaire imperialistische talen als het Frans, Engels en Portugees in te wisselen voor Lingala, Haussa of Swahili. De strijd is nog niet gestreden, maar inmiddels spreken meer mensen in Afrikaanse landen de Franse taal dan in Frankrijk zelf.

Talen zijn even onschuldig als woorden, maar ze kunnen allebei hun onschuld verliezen, leerde ik. Wie bijvoorbeeld misschien nog twijfelde over de noodzaak om de bordjes in het Rijks te verhangen, leze het essay van Martine Gosselink over De strijd om taal in het museum. Niet meer dan logisch dat het Rijks een titel als: ‘Drie Indianen in een kano’ heeft vervangen door: ‘Drie Mohikanen in een kano’. Temeer omdat volgens artikel 13 van de United Nations Rights of Indigenous People elk volk het recht heeft om zelf te bepalen wat hun eigen naam zal zijn. De wijziging heeft dus niets met politieke correctheid te maken, maar wel met het verwijderen van een naamgeving uit koloniale tijden die in de moderne tijd als beledigend wordt ervaren. Zo voel ik me als Brabander ook beledigd wanneer ik als ‘Hollander’ betiteld wordt. Neemt niet weg dat Gosselink mild een nuance in de spreektaal verdedigt. Je kunt dan het woord ‘slaaf’ nog wel eens in de mond nemen. Ook al kan het dan gebeuren dat iemand jou uit verontwaardiging voor de voeten spuugt, zoals haar overkwam.

In hun slotbeschouwing nodigen Christien Brinkgreve en Eric Koenen hun lezers uit om mee te denken over de impact van gangbaar taalgebruik binnen de eigen contexten van hun leven en werken. Moeten we gedachteloos oude woorden en framing van de werkelijkheid blijven herhalen of nieuwe woorden gaan gebruiken die meer recht doen aan wat er maatschappelijk gebeurt en hoe mensen dat ervaren?

Samenvattend: deze mooi uitgegeven bundel is om twee redenen uiterst nuttig voor de praktiserend psychotherapeut. Ten eerste om het maatschappelijk debat dat we met elkaar in en over de (geestelijke) gezondheidszorg voeren, beter te doorgronden. Pas dan kunnen we beoordelen of ogenschijnlijk onschuldige woorden binnen het publieke en politieke domein ons een kant opsturen die we wel of niet willen. De bundel werkt ook als een aanzet om de rol van taal in psychotherapeutische sessies serieus te nemen. Taal is immers hét instrument voor psychotherapeuten en hun patiënten. Welke woorden gebruiken onze patiënten en wij, psychotherapeuten, binnen welke context? Hoe worden onze verbale interventies door een patiënt begrepen? Is het de taal van de individuele psychotherapeut die er meer toe doet of juist de taal van een psychotherapeutische school? Is psychodiagnostiek niet doortrokken van reïficatie zoals Bram de Ridder en anderen in hun bijdrage in dit boek stellen? Met als gevolg denkfouten, als zou een depressieve stoornis een ding zijn dat mensen somber maakt? Mijn inschatting is dat we zowel de kwalitatieve aanpak van Paul Verhaeghe als de analysesoftware van Zsófia Demjen nodig hebben om verder te komen in ons mooie vak van woordkunstenaars. Tijd om er eens een congres en/of een nummer van het tvp aan te besteden!

Literatuur

Algemene Rekenkamer (2017). Rapport Algemene Rekenkamer ‘Bekostiging van de curatieve ggz.’ Den Haag: Algemene Rekenkamer.

Catechismus der Nederlandse Bisdommen Bisdom ’s-Hertogenbosch (1948). Heruitgave 1994 (8e druk). Tilburg: Uitgeverij de Schaduw.

Frits van Hest, thans niet praktiserend, was als klinisch psycholoog (groeps)psychotherapeut werkzaam in Phoenix, gespecialiseerde klinische behandeling voor vluchtelingen en asielzoekers. Na zijn pensionering was hij tien jaar werkzaam in detentiecentra voor grensgeweigerden en vreemdelingen zonder verblijfsvergunning. E-mail: n fvanhest@hetnet.nl

Naar boven