Danielle Oprel
Geachte redactie,
Een paar jaar geleden had ik de eer om in uw blad een column te schrijven over mijn ervaringen als psychotelepeut. Ik schetste hoe ik mijn praktijk vanaf mijn keukentafel vormgaf – met onder meer tablets, diverse apps en wearables. Als early adopter hoopte ik anderen te inspireren. Hoewel het scenario van de therapeut die vanuit huis aan de keukentafel werkt bewaarheid is door de coronapandemie, voltrokken de online ontwikkelingen zich in ons vakgebied verder enorm traag. Betreurenswaardig. Ik was dan ook aangenaam verrast dat de vorige editie van het Tijdschrift voor Psychotherapie volledig aan online behandelen was gewijd! In de inleiding riep uw redactie op tot reageren. Die uitnodiging kan ik natuurlijk niet aan mij voorbij laten gaan.
Als ik de terugblikken lees op de online therapiezittingen uit coronatijd, zie ik min of meer reguliere therapie – alleen via een scherm. En dat is jammer. Beeldbellen líjkt revolutionair, maar het is slechts een babystapje. Terwijl technologie anno 2021 zoveel spannender is! Machine learning als basis voor indicatieadvies. Exposuretherapie uitgevoerd in virtual reality. Smartwatches die feedback geven over biologische maten. Het kan, en wordt ook al op kleine schaal toegepast. Maar al met al lopen technische ontwikkelingen mijlenver voor op onze dagelijkse therapiepraktijk. Mijn advies aan dit tijdschrift is dan ook: stop met evalueren hoe we het vinden om te zoomen en kijk veel verder vooruit.
Als psychotelepeut heb ik mijzelf inmiddels opnieuw uitgevonden. Mijn praktijk is next level te noemen: ik heb mezelf ondergedompeld in de robotica. Ik googelde wat, vond goede ideeën en trof een techbedrijf bereid om robots voor mij te bouwen. Et voilà: mijn robotherapiepraktijk was geboren. De toekomst van de psychotherapie, als u het mij vraagt.
Ik ontwikkelde een intelligente chatbot die veel specifieke interventies kan uitvoeren. Gedragsactivatie? Een socratische dialoog? emdr? Mijn chatbots draaien hun hand er niet voor om. Maar ook regelmatig ‘hummen’ en gevoelsreflecties behoren tot hun arsenaal. Ze geven psycho-educatie, voeren gesprekstherapie uit en ondersteunen bij huiswerk. Neem exposure in vivo. Als de chatbot een toegenomen hartslag en transpiratie registreert, klinkt automatisch: “De spanning loopt op. Heel goed! Dat is precies de bedoeling van deze exposure-oefening!” No therapist drift, guaranteed! Als zelfrijdende auto’s zoeven patiënten op eigen kracht door hun behandeling.
Sommige patiënten vinden het toch fijn om een persoon te zien. Voor hen heb ik precies dezelfde programma’s ontwikkeld, maar dan met een virtuele versie van mijzelf. Als een digitale spermadonor beschik ik over honderden exemplaren van mij, die tegelijkertijd therapie geven. Genieten!
Maar het pièce de résistance van mijn robotherapiepraktijk is toch wel de groepstherapie. Hierin werk ik uitsluitend met avatars. Ieder groepslid ontwerpt een eigen avatar. Deze avatars ontmoeten elkaar in een digitale omgeving. Voor ‘gewone’ zittingen heb ik speciaal een onpersoonlijke muffe groepsruimte van een ggz-instelling digitaal nagebootst, maar deelnemers aan mijn avatargroepstherapie kunnen ook van omgeving wisselen. Laatst bedacht een groep om samen virtueel een berg te beklimmen. Ze hingen aan touwen, zekerden elkaar en hesen aan het eind de vlag. Daarna bespraken ze wat dit deed met hen als groep, hoe ze elkaar ervoeren en welke eigen patronen ze ontwaarden. Door het brede scala aan mogelijke settings kunnen deelnemers dus, veel meer dan nu het geval is, experimenteren met nieuw gedrag. Ook kunnen ze vragen om een echte perspectiefwisseling door een stukje groepstherapie terug te spoelen en vervolgens te beleven vanuit de avatar van een groepsgenoot. ‘Bekijk het eens door mijn ogen’ is nu mogelijk geworden!
En nog een kleine kers op de taart: in mijn robotpraktijk werken we achter de schermen aan een simultaan-vertaalprogramma, ook voor gebarentalen, zodat echt iedereen overal ter wereld mee kan doen. Hiermee draag ik enorm bij aan het behandelcapaciteitsprobleem, het terugdringen van wachtlijsten en het wereldwijd beschikbaar maken van psychotherapie.
Er zijn nog wel wat kinderziekten. Soms zijn er technische mankementen, waardoor een therapie even niet door kan gaan. Ook waren er kortstondig problemen nadat mijn therapeutische chatbots waren gehackt. Ten slotte zijn mijn robots nog niet zo goed in ethische kwesties. Maar ik ben geen kniesoor.
Ik werd getriggerd door de slotzin van een van de artikelen in het laatste nummer van het Tijdschrift voor Psychotherapie: “Stel je voor, een zorgstelsel waarin er slechts een scan van de patiënt wordt gemaakt om de emoties van het gezicht af te lezen, zodat de zorgrobot het juiste protocol kan selecteren om hier adequaat op te reageren. Willen we hier naartoe?” Natuurlijk willen we daarnaartoe! De aarzeling in dit citaat is eenvoudig te verklaren. Psychotherapeuten uit de vorige eeuw zijn allemaal opgeleid met noties van ‘echtheid’ en ‘empathie’, en het adagium ‘als therapeut ben je je eigen instrument’. Vanuit deze optiek is de ziel van het vak menselijk.
Kunnen robots juist dat uniek menselijk psychotherapeutische bieden aan patiënten? Veel psychotherapeuten zullen zeggen: ‘nee’. Van harte kan ik hen de roman ‘Klara en de Zon’ van Kazuo Ishiguro aanbevelen. In dit boek ziet de lezer de wereld door de ogen en ‘beleving’ van Klara, de kunstmatige vriendin van een ziek pubermeisje. Klara is een bijzonder menselijke robot. Hoewel ze artificieel is, beleef je haar als echt mens. Door je haar in te beelden, krijgt ze vlees en bloed, komt ze tot leven. Als lezer lees je haar tot leven.
Zo zou het ook met Kunstmatige Therapeuten (kt’s) kunnen gaan. Patiënten vertellen hun klachten, problemen en levensloop. kt’s reageren net als levende therapeuten empathisch, ze vragen door, zoeken naar verbanden en proberen de patiënt verder te helpen. Dit proces kan bij patiënten wederkerigheid oproepen. De kt hoeft daarvoor niet levend te zijn; hij of zij wordt levend ín de samenwerking met de patiënt.
Beste redactie, misschien schiet ik in mijn enthousiasme wat door. Mijn punt is: het is niet de vraag óf er kt’s komen, maar wannéér ze in groten getale in onze geestelijke gezondheidszorg zullen worden ingezet. Willen we invloed hebben op de inhoud en het proces van robotisering, dan zullen we actiever bij technologische ontwikkelingen moeten aansluiten.
Er zijn vast wel psychotherapeuten die, net als ik, een ict’er, programmeur of digital artist in zich hebben. Laten we ons met elkaar buigen over dit soort vragen. Misschien kan ook dit tijdschrift een podium bieden voor een uitwisseling over de mogelijkheden en grenzen. Welke technische en digitale ontwikkelingen zijn relevant voor de ggz? Is er inderdaad zoiets als een menselijke ziel van het vak psychotherapie? En wat is menselijkheid? Als echtheid, warmte en ‘je bent je eigen instrument’ conditio sine qua non zijn voor psychotherapie, kunnen we dan deze elementen robotiseren? Voor welke patiëntengroepen, probleemgebieden en therapeutische technieken kunnen robots ingezet worden, en voor welke zijn levende therapeuten onmisbaar? Waar liggen de ethische grenzen?
De tijd is rijp, lijkt me, voor een technohoek in dit tijdschrift!
Als u als redactie nog eens verder van gedachten wilt wisselen, dan hoor ik graag van u.
Hartelijke groet,
Uw psychotelepeut
Disclaimer: De psychotelepeut in deze column is verzonnen. Hetzelfde geldt voor haar praktijk-voering.
Danielle Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut. E-mail ■ doprel@gmail.com