Maud Schaepkens
Volgens Karsten is het bij sommige nare ervaringen inderdaad even gemakkelijk om van de nare gevolgen af te komen als om met één swipe beelden van je mobiele scherm te vegen. In haar boek beschrijft ze (door neurobiologisch of rct-onderzoek ondersteunde) therapieën gebaseerd op het principe dat de invloed van een herinnering kan worden veranderd door je gedachten en beelden te verzetten.
Om een beeld te krijgen van de vergaande invloed die trauma’s kunnen hebben en van de manier waarop je ervan kunt herstellen, verwijst de schrijfster naar de animatiefilm Inside Out uit 2015. De jonge Riley verhuist samen met haar ouders naar een andere stad en voelt zich daar niet op haar plek. Haar ouders zijn elk druk bezig met eigen zaken en met Riley gaat het steeds slechter. Wanneer ze zich uiteindelijk openstelt voor wat haar verdriet te zeggen heeft, begint haar herstel. “Door het toelaten van het verdriet en de steun van de ouders, ontstaat er ook weer ruimte voor plezier en kunnen uiteindelijk alle emoties, ieder naar hun eigen functie, weer in harmonie samenwerken ... en de oude, vrolijke Riley weer tot leven wekken” (pag. 8-9). Karsten beschrijft dat dit ook het proces is van de traumatherapieën die zij doorloopt met cliënten.
In het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd wat een trauma is, wat het effect ervan is en wat het verschil is tussen het sturend en het overlevingsbrein. Ook beschrijft Karsten allostasis, het mechanisme waardoor het lichaam zich aanpast aan (on)verwachte in- en externe stress én ervan herstelt, en de werking van de nervus vagus.
Hoofdstuk twee gaat over veiligheid en over hoe de aan- of afwezigheid van een basisgevoel van geborgenheid en gehechtheid aan de ander, mede te maken heeft met de ernst van stressklachten na een traumatische ervaring.
Juist omdat veel traumatisering voortkomt uit interpersoonlijke relaties, is het belangrijk om – ook wanneer een cliënt zich aanmeldt voor de verwerking van een ‘simpel’ auto-ongeluk – als therapeut uit te vragen hoe de hechting is verlopen. Kan de cliënt zichzelf troosten of kalmeren, en kan hij verwoorden waarom hij zich zo bedreigd voelt? Deze en andere vragen helpen inzicht te krijgen in het basisgevoel van veiligheid van de cliënt. Er wordt stilgestaan bij de verschillende hechtingsstijlen en bij de rol die schaamte kan spelen in het zich onveilig voelen.
In het derde hoofdstuk worden de gelijkenissen toegelicht tussen de stressverschijnselen die optreden bij een burn-out en de symptomen die optreden na het meemaken van een traumatische ervaring. Traumatherapieën kunnen volgens de auteur dan ook goed worden ingezet bij mensen met burn-outklachten, evenals bij een negatieve zelfwaardering en schuld- en schaamtegevoelens. Karsten geeft uitleg over de window of tolerance en over wat nodig is voor het vergroten van de belastbaarheid van het stresssysteem. Tot slot wordt kort toegelicht wanneer te kiezen voor welke traumatherapie.
In de daarop volgende hoofdstukken worden de verschillende therapievormen toegelicht: coherentietherapie (ct), emdr 2.0, Flash-techniek (2.0), vsdt & woosh en heart-assisted therapy (hat).
ct en de variant daarop die vervolgens wordt beschreven, schema conditioneringstherapie (sct), hebben als uitgangspunt dat je emotionele en cognitieve schema’s kunt ontkrachten door er iets tegenover te zetten (lichamelijk of mentaal). ct komt neer op het herzien van het schema dat ten grondslag ligt aan je angst, wat de angst reduceert. Het brede perspectief van ct kan als raamwerk dienen voor de andere therapieën die in het boek aan bod komen. Bij sct is het idee dat angst ontstaat door gedachten die hun oorsprong vinden in wat je hebt geleerd van gebeurtenissen in het verleden (conditionering). sct stelt dat dit ook gedeconditioneerd kan worden. Emotionele schema’s kunnen veranderd worden, waardoor mensen (soms heel snel) van hun angsten af kunnen komen. Er is tevens een zelfhulpplan aan de hand van vijf stappen, zowel handig voor cliënten (buiten de therapie) als voor therapeuten (daarbinnen).
Het uitgangspunt dat je emotionele en cognitieve schema’s kunt ontkrachten door er iets tegenover te zetten, is bij de therapieën die hierna aan de orde komen hetzelfde. In alle gevallen verandert daardoor de semantische betekenis.
De auteur neemt de lezer vervolgens mee in de ontwikkeling van emdr naar emdr 2.0: hoe harder het werkgeheugen aan het werk wordt gezet, hoe groter de kans is dat nare herinneringen hun lading verliezen. Per wijze van waarneming (visueel, auditief, etc.) worden voorbeelden aangereikt om extra sensorische prikkels te kunnen inzetten tijdens de toepassing van emdr 2.0. Na uitleg over de therapie volgt een voorbeeld van het toepassen van de therapievorm bij burn-outklachten. Verder komen de Flash-techniek 1.0 en de effecten van emdr versus cgt aan bod. Benadrukt wordt dat stabilisatie niet standaard nodig is voorafgaand aan emdr (2.0) en dat de aanpak vooral afgestemd dient te worden op de persoonlijke kenmerken en omstandigheden van de cliënt.
De Flash-techniek is vooral handig om toe te passen wanneer het voor de cliënt te heftig is om ook maar even stil te staan bij het trauma(beeld). Er hoeven enkel algemene termen over de traumatische gebeurtenis te worden benoemd, waarna de cliënt aan positieve dingen denkt en regelmatig met de ogen knippert. Resultaten zijn vaak positief, aldus de auteur, al is er nog relatief beperkt onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de Flash-techniek. Het protocol wordt helder toegelicht en reikt voldoende handvatten aan om er in de praktijk mee aan de slag te gaan. Kun je het reguliere emdr-protocol toepassen, dan verdient dat echter de voorkeur. Overgaan op de Flash-techniek kan wanneer de cliënt weerstand voelt tegen het emdr-protocol, dissocieert, bang is voor zijn gevoel dat naar boven kan komen door een herinnering, of als je te weinig tijd hebt om uitgebreide emdr in te zetten. Interessant is dat ook Flash ingezet kan worden als zelfhulp, dus door de cliënt zelf thuis, eventueel met een partner die de zogenaamde therapeutenrol op zich kan nemen.
Visual schema displacement therapy (vsdt) is een andere innovatieve traumatherapie, en lijkt qua handeling nog het meest op ‘swipen’ (passend bij de titel van het boek): alsof je met één handbeweging het trauma wegveegt. Eerst vorm je je een beeld van het ongewenste gedrag, en daarna trek je in je verbeelding het beeld van het gewenste gedrag eroverheen. Karsten ontwikkelde een eigen variant en noemde deze de Woosh-techniek, die zij in een twaalfstappenplan beschrijft. De auteur haalt wetenschappelijk onderzoek naar vsdt aan, ze beschrijft diverse casussen en, ook hier, een zelfhulp-Woosh-techniek.
Ze heeft onder collega’s, die zij met een gefingeerde naam aanhaalt, gepolst hoe hun ervaringen zijn met het werken met deze techniek. Een van hen heeft de techniek op dat moment zestien keer toegepast en veertien van deze mensen zeiden na afloop geen last van hun trauma meer te hebben. Opmerkelijk is dat Karsten beschrijft hoe elk van de collega’s zo zijn ‘eigen’ Woosh-protocol heeft opgezet; de een werkt met vaker knipperen met de ogen, de ander laat de cliënt ‘ga weg’ zeggen in plaats van ‘woosh’. Wat overeenkomt, is dat ze allemaal de beweging maken van het trauma- naar het lachpunt, en de ogen laten knipperen – volgens Karsten is dat de essentie.
Karsten spreekt eveneens vanuit de ervaringen van haar en haar collega’s, als ze zegt dat de Woosh-techniek breed kan worden toegepast; bijvoorbeeld bij trauma’s, stress, burn-out, fear of missing out (fomo), angst geen erkenning te krijgen of er niet toe te doen, angst om grenzen te stellen of fouten te maken. Zelfs brede, persoonlijkheidsvormende problematiek en hechtingsproblematiek lijken volgens de auteur goed behandeld te kunnen worden door middel van Woosh. Is het voor de cliënt niet goed mogelijk om aan te geven op welk punt van de cirkel (die de therapeut in de ruimte ‘maakt’/beweegt met zijn arm) het target het naarst voelt, dan kan dit volgens de auteur met (faal)angst of dissociatie te maken hebben, en dan kan emdr 2.0 of Flash een goed alternatief bieden.
Als laatste therapievorm komt de heart-assisted therapy (hat) aan bod. Hiermee probeer je negatieve gevoelens in eerste instantie niet weg te nemen, maar je helpt cliënten om deze te accepteren. Het creëert ruimte voor nieuw gedrag en is net als ct een cliëntgerichte therapievorm. Mede doordat het weinig belastend is, werkt het ook goed bij kinderen en kan het eveneens worden ingezet als zelfhulp. Het is vooral een goed middel om de window of tolerance te vergroten.
Er is zowel een protocol om van negatieve ervaringen af te komen, als een voor zelfondermijnend gedrag om van positieve (maar zelfdestructieve) gevoelens af te komen (denk bijvoorbeeld aan mensen die roken). Ook van de hat is er een zelfhulpprotocol, met name effectief om de doorbraak die iemand in therapie heeft doorgemaakt ook buiten die context te leren vasthouden. Uit onderzoek lijkt mindfulness (tijdens bijvoorbeeld de uitoefening van werk- of dagelijkse taken) door de toepassing van hat toe te nemen.
Interessant klinkt de mogelijkheid die hat biedt om barrières weg te halen die mensen (onbewust) hebben opgeworpen om hun ware pijn niet te hoeven voelen; denk hierbij aan zelfsabotage, zoals verslaving, obsessief compulsief gedrag, eetbuien en automutilatie. Acceptatie van het gedrag leidt er, volgens de hat-visie, toe dat er ruimte ontstaat voor een gezondere kijk op zichzelf. Ook voor de behandeling van cliënten die doen aan dergelijke zelfsabotage is er een specifiek hat-protocol voorhanden.
De verschillende therapievormen kunnen ook online worden toegepast. Bij emdr 2.0 is het dan bijvoorbeeld aangewezen om op de armen (in plaats van de benen) tapbewegingen te maken en bij een combinatie van Flash met emdr 2.0 wordt beschreven hoe je als het ware met een bal naar de cliënt kunt gooien, die hij moet ‘vangen’. De Woosh-techniek kan ook online en heet dan eWoosh. Ook de zelfhulp Woosh-techniek en het zelfhulpprotocol van hat klinken aantrekkelijk om online aan te bieden.
In het slothoofdstuk blikt de auteur kort terug op haar eigen loopbaan, waarin zij bij de behandeling van cliënten werd geconfronteerd met uiteenlopende uitingsvormen van onderliggende trauma’s. Dat was voor haar onder andere aanleiding om zich meer te richten op het behandelen met emdr, een therapievorm die inmiddels volgens de ggz-richtlijnen de eerstekeuzebehandeling is geworden (in combinatie met traumagerichte cgt).
Alles omvattend schreef Karsten een helder en inspirerend boek. De hoofdstukken zijn kort en er worden diverse casussen beschreven die het levendig maken. De gehanteerde vaktermen worden achteraan in het boek in een begrippenlijst uitgelegd.
De heldere uitleg over de traumatherapieën werkt voor mij uitnodigend om ermee aan de slag te gaan. Vooral de brede toepasbaarheid maakt dat de Woosh-techniek en de hat aantrekkelijk klinken om mee te gaan werken.
Fijn is dat de beschreven casussen uiteenlopend van aard zijn, wat de grote toepasbaarheid van de genoemde therapievormen aantoont. Van angsten tot burn-out, van persoonlijkheidsproblematiek tot hechtingsproblemen en van misbruikverleden tot zogenaamde ‘millennial’-problematiek: het komt allemaal aan bod en er is, aldus Karsten, vrijwel altijd een therapievorm die bij de klachten en hulpvraag past.
Tijdens het lezen doen de casusbeschrijvingen mij denken aan enkele van mijn eigen cliënten; ik wil de – voor mij grotendeels nieuwe – technieken graag uitproberen (mits mijn cliënten openstaan voor ‘iets nieuws’). Als de resultaten even positief zijn als de veelbelovende verhalen in het boek, dan kan ik sommige behandelingen misschien zelfs veel eerder afronden dan ik bij aanvang had gedacht. Enerzijds maken de positieve casusbeschrijvingen over Flash en Woosh dat mijn handen beginnen te jeuken; ik zie mezelf al ‘Flash’ en ‘Woosh’ zeggen en met mijn hand cirkels bewegen in de therapiekamer. Beeldbellend lijken me vooral de zelfhulp-Woosh-techniek en het hat-zefhulpprotocol goed toepasbaar. Anderzijds vraag ik me af wat maakt dat Karsten haar collega’s, die zij voor dit boek bevraagd heeft naar hun ervaringen, met gefingeerde namen aanhaalt. Willen zij er niet openlijk voor uitkomen dat ze deze nieuwe technieken toepassen? Nog wonderlijker vind ik dat zij allemaal ‘sleutelen’ aan het protocol. Waarom hanteert ieder een eigen versie van de Woosh-techniek, als de eigenlijke manier prima werkt?
Hoewel emdr, zoals genoemd, inmiddels een richtlijnbehandeling is, komen naar de andere genoemde technieken door het boek heen wel verrichte studies aan bod, maar het onderzoek is nog relatief beperkt en richtlijnen spreken er zodoende (nog) niet over. Ik vraag me af of ik dan toch zomaar aan de slag mag gaan met de protocollen die Karsten in haar boek beschrijft? Tijdens een webinar over emdr 2.0 (2020) stelde ik diezelfde vraag aan Suzy Matthijssen (klinisch psycholoog en onderzoeker bij Altrecht ggz en bestuurslid bij emdr Vereniging Nederland), die daarop aangaf dat het officieel volgens de richtlijnen niet aangewezen is en dat er eerst meer onderzoek naar de nieuwe(re) therapievormen nodig is. Zodra er meer wetenschappelijke grondslag voor is, kun je ook aan de slag met Flash en Woosh, zo luidde haar boodschap.
Dit roept bij mij meer voorzichtigheid op dan waar Karsten toe uitnodigt in haar boek. Het zou mooi zijn als veel trauma’s (en andere klachten) ‘snel te fiksen’ zouden zijn aan de hand van deze technieken, maar ik ben bang dat hiermee onvoldoende recht wordt gedaan aan de chronische kwetsbaarheid van veel mensen. Dit mis ik in het verhaal van Karsten, wat mij vooral doet hopen dat niet alle huis-tuin-en-keuken-psychologen die met emdr werken na het lezen van dit boek ook ‘even’ wat trauma’s bij hun cliënten denken weg te kunnen swipen.
Maud Schaepkens is als psychotherapeut werkzaam bij MET ggz in Hoensbroek. Daarnaast is is zij als gastdocent werkzaam bij RINO Zuid en is zij eigenaar van tekstbureau MaudMedia. Zij is redacteur van dit tijdschrift. E-mail ■ mschaepkens@metggz.nl