Forum

Column

Danielle Oprel

Als ik in mijn werkaantekeningen terugblader naar maart 2020, die eerste weken dat covid-19 in Nederland zijn intrede deed, lijkt dat eerder een decennium geleden dan een jaar. De lockdown was dat voorjaar nog intelligent. We klapten voor de zorg. Mensen haalden hun oude instrumenten van zolder om met z’n allen op straat het Wilhelmus te spelen.

Die situatie is nu ik dit schrijf, midden in de tweede golf, behoorlijk veranderd. Mensen ervaren de lockdown als zwaar, ze zijn bezorgd over de nieuwe Engelse variant van het virus, en de invoering van de vaccins zorgt voor veel discussie. Ik heb geen idee hoe het ervoor staat tegen de tijd dat u deze column leest, wat het een hachelijke onderneming maakt om over de coronacrisis te schrijven. Een nabeschouwing terwijl de wedstrijd pas halverwege is. Desondanks doe ik een poging. Welke observaties uit 2020 kunnen behulpzaam zijn voor 2021?

Toen de meeste grote ggz-instellingen ons sommeerden om zoveel mogelijk thuis te werken en locaties alleen openhielden voor acute crises, wisten we elkaar als behandelaren snel online te vinden. Met z’n allen zagen we avond aan avond webinars over online behandelen (“Zijn we hier echt met vijfhonderd, achthonderd, meer dan duizend therapeuten?”), appten we elkaar, opgewonden als de eerste televisiekijkers in de jaren vijftig.

Aanvankelijk bestond mijn voorjaarslockdown vooral uit thuiswerk mógelijk maken. Een grotere monitor, betere bureaustoel en headset. Applicaties installeren om veilig met patiënten te werken, platforms uitzoeken om veilig met collega’s te overleggen, de wifi in huis verbeteren. En meer dan dat. In ons vak gaan veiligheid en vertrouwelijkheid niet alleen over de online tools, maar ook over de fysieke omgeving. Hoe zorg je dat je partner je zittingen niet hoort door die antieke houten deuren? Of dat je groep 8’er niet binnenstormt om een thuisonderwijsvraag te stellen over ongelijke breuken?

Hoe dan ook, binnen een week was mijn studeerkamer veranderd in een multimediatherapiesetting. Waren alle applicaties up and running. Stond mijn agenda strak gepland met afwisselend thuisonderwijs en online werken. Ik was er klaar voor. Toch verliep niet alles even flitsend.

Neem de behandeling van Kees. Kees, met zijn geschiedenis van twintig jaar hulpverlening die op zijn negentiende begon met psychoses en opnames. Na vele crises was het hem gelukt om, via een periode beschermd wonen, nu zelfstandig te wonen.

Een jaar geleden vroeg zijn psychiater of Kees in aanmerking kwam voor traumabehandeling – iets wat Kees al lang wilde om zijn verleden met veel mishandeling te verwerken. Een intensief jaar traumabehandeling volgde. De posttraumatische stressklachten verminderden sterk. Kees rouwde om wat hij gemist had en zette nieuwe stappen de maatschappij in. We spraken af dat we tot de zomer aan die laatste fase zouden werken.

En toen kwam corona. De vertrouwde damvereniging waar Kees al jaren fanatiek schijven sloeg: gesloten. Het koor waar Kees sinds een half jaar met zijn heldere bariton zo op zijn plek leek te zijn: gesloten. Het horecabedrijf waar hij een aantal uur in de week als dagbesteding was gaan werken: gesloten.

Gelukkig zaten zijn behandelaren vanaf hun thuiswerkplekken klaar om via online tools de behandeling voort te zetten. Maar dat was buiten Kees gerekend. Hij legde ons zijn zorgen over online behandelen voor: hoe veilig was dit? Hoe makkelijk te hacken? Hoe kon hij zeker weten dat andere mensen zijn contacten met de app van een ggz-instelling niet zouden kunnen zien? Kees had een beter idee: telefonisch contact via zijn oude huistelefoon. Wekelijks spraken we elkaar, over de coronacrisis en zijn daginvulling. Natuurlijk had ik zorg om hem. Was zijn angst voor online behandeling niet al te achterdochtig? Zou hij niet vereenzamen? Maar in de loop van de coronaweken ging Kees zich beter voelen. Hij damde tegen zichzelf en structureerde zijn dag door het nieuws te volgen. De buren die hij tot nu toe met een knikje begroette, kwamen langs om te vragen of hij het in zijn eentje redde. Toen ik hier enthousiast op reageerde, omdat ik aannam dat dit heel fijn was voor Kees, antwoordde hij gevat: “Eh, tsja, ik heb natuurlijk meer ervaring met sociale isolatie dan jij.”

Ik denk ook aan Safira, een 21-jarige vrouw met een borderline-persoonlijkheidsstoornis en een posttraumatische stressstoornis. Na jaren van systemische problemen en ernstige crises is zij nu een half jaar uit huis. Ze heeft een kamer in een begeleidwonenproject en pakte dit jaar volwassenonderwijs op om alsnog haar middelbareschooldiploma te halen. Toen de lockdown werd afgekondigd, had ik haar net een aantal keer gezien om binnen haar goed gestructureerde behandeling ook een traumabehandeling op te zetten. En toen viel corona binnen.

De structuur waarbinnen we zouden opereren, was volledig weggevallen: haar woonbegeleiders kwamen niet meer in haar kamer, haar opleiding was online gegaan, en ook de psychiatrische begeleiding werd digitaal. Safira downloadde meteen de benodigde therapie-app en toen ik haar sprak, toonde ze me functionaliteiten die ik nog niet eens gezien had: het dagboek in de app dat ze al een paar dagen had bijgehouden, de emoticons waarmee ze haar stemming aangaf, het gedachtenformulier. Allemaal zonder grootschalige webinars. Ook wist Safira digitaal uitingsvormen en steun te vinden bij lotgenoten. Helaas waren niet alle digitale contacten gezond voor haar en dreigde ze terug te vallen in zelfbeschadiging. Onze online behandeling bestond daarom grotendeels uit het in deze coronatijd toepassen van de eerder geleerde emotieregulatievaardigheden.

Ten slotte denk ik aan Mirjam en Renée. Zij stonden op mijn wachtlijst. Maar toen ik ze benaderde om online hun therapie te starten, gaven ze aan liever te wachten tot dit weer op locatie zou kunnen.

Een van de lessen van 2020 is onmiskenbaar dat er via online werken – hoewel niet voor alle patiënten geschikt – heel veel mogelijk is. Toch was dat hippe online werken, zoals ik het leerde op webinars, niet de belangrijkste verandering in mijn lopende therapieën. De verandering die mijn werk het meest raakte, was dat ik tegelijkertijd met mijn patiënten geconfronteerd werd met dezelfde onzekere en potentieel levensbedreigende situatie.

Kees en Safira gaan door voor patiënten met complexe problematiek. Hoe bijzonder was het om samen met hen midden in een pandemie te zitten en de kwetsbaarheid van het menszijn, onze gezamenlijke condition humaine, te ervaren.

Alle drie waren we kwetsbaar voor het coronavirus. Alle drie moesten we ons leven aanpassen aan de maatregelen tégen dat virus. En alle drie vielen we daarbij terug op minder gezonde coping. Kees moest extra op zijn dag-nachtritme letten. Voor Safira was het alle hens aan dek om niet terug te vallen in zelfbeschadiging. Zelf kwam ik kilo’s aan en ontwikkelde een koopverslaving voor nutteloze thuiswerkapparatuur, zoals een zit-stabureau, een lamp met duizenden lumens en een onnodig, maar kek koffiezetapparaatje. Maar we toonden ons ook veerkrachtig door gezondere coping in te zetten. Ik stampte met mijn collega’s tal van fijne, ondersteunende WhatsAppgroepen uit de grond en verhoogde de frequentie van mijn intervisie. Kees ging in op het contact dat zijn buren met hem zochten. Safira zocht en vond positieve online contacten.

Natuurlijk waren er ook grote verschillen tussen mij en mijn patiënten. Ik realiseer me goed dat ik niet, naast de coronacrisis, ook nog eens met psychische problemen en de gevolgen daarvan hoef te worstelen. Maar de overeenkomsten tussen ons toen we ons geconfronteerd zagen met deze pandemie, gaven me in gesprekken soms het gevoel: wie ben ik om hier ‘de helper’ te zijn? Ik loop door net zulk onbekend terrein als jij.

Achteraf gezien waren mijn beste behandelingen níet de behandelingen die ‘gewoon’ doorgingen, al dan niet online. Het waren de behandelingen waarin we bespraken wat er gebeurde en wat dat opriep. Mijn hulp aan deze patiënten bestond eruit gelegenheid te bieden om hun angsten en frustraties te bespreken. Deze te valideren en te begrijpen in het licht van hun geschiedenis, hun leven en hun problematiek. Én transparant te zijn over de gedeelde ervaring. Op basis hiervan konden we samen onderzoeken wat zij nodig hadden en hoe ze hun coping zo gezond mogelijk konden houden. Stond dit in de behandelplannen? Nee. Was het dan toch effectieve psychotherapie? Ik denk van wel. De gezamenlijke kwetsbaarheid, het gedeelde niet-weten, was daarin een onverwachts, maar waardevol element.

Nee, in de pauze tot een volledige wedstrijdanalyse komen, lukt me niet. Maar in 2021 zal ik graag met jullie, mijn collegae, van gedachten wisselen. Over online therapie en over wie daarmee geholpen is en wie niet – en hoe dat te bepalen. Maar vooral over hoe wij die gedeelde kwetsbaarheid hebben ervaren en wat dit met ons als psychotherapeuten, de therapie én de patiënten heeft gedaan.

Danielle Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut. E-mail doprel@gmail.com.

Naar boven