Anton Hafkenscheid
Alle drie artikelen in dit nummer doen verslag van empirisch wetenschappelijk onderzoek. Dat is voor een Nederlandstalig vaktijdschrift op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg best het vermelden waard. Ons tijdschrift waardeert theoretische bijdragen, opiniërende stukken en gevalsstudies niet minder dan publicaties over empirisch wetenschappelijk onderzoek. Jarenlang kwam de laatste categorie er in ons tijdschrift echter wat bekaaid vanaf: ingezonden empirische manuscripten haalden soms niet het vereiste niveau om ze te kunnen plaatsen, voor zover ze al voor publicatie werden aangeboden. Het is hoe dan ook verheugend te noemen dat het aantal aangeboden empirische manuscripten fors toeneemt, zonder dat er een merkbare afname is van inzendingen uit de andere categorieën.
De auteurs van het eerste artikel zijn Els van der Vlist, Laura Kunst, Samantha Bouwmeester en Ernst Bohlmeijer. Zij hadden een steekproef van maar liefst 564 patiënten met angst- en/of stemmingsproblematiek beschikbaar. Zij onderzochten de voorspellende waarde van mentaal welbevinden voor behandeleffectiviteit, in termen van afname van psychopathologie (klachtenniveau), gemeten met de Brief Symptom Inventory (bsi). Die voorspellende waarde vonden zij, naast de voorspellende waarde van het klachtenniveau bij aanvang van de behandeling. Deze belangwekkende bevinding verdient uiteraard een theoretisch kader: de auteurs veronderstellen dat mentaal welbevinden duidt op meer veerkracht en een betere uitgangspositie waardoor iemand beter in staat is om te profiteren van behandeling. De bsi is een subjectieve uitkomstmaat, gebaseerd op zelfrapportage. ‘Behandelduur’is een harde maat. De auteurs vonden een samenhang tussen klachtenniveau en behandelduur, maar een samenhang tussen het niveau van mentaal welbevinden en de behandelduur werd niet gevonden.
Eline Laaper, Patty van Benthem en Lian Nijland nemen het tweede artikel voor hun rekening. De auteurs onderzochten de visie van ouders op de therapeutische alliantie, gemeten met de verkorte Werk Alliantie Vragenlijst (wav-12). Zij onderzochten de samenhang tussen verschillende perspectieven (ouder, jongere, behandelaar) op de jeugdalliantie en ouderalliantie. De jeugdalliantie betreft de samenhang in wav-12-oordelen tussen jongere en behandelaar, de ouderalliantie tussen de wav-12-oordelen van ouder en behandelaar. Daarnaast bepaalden de onderzoekers de voorspellende waarde van de eerste-sessie-alliantiebeoordelingen voor de behandeluitkomst. Hun steekproef is aanzienlijk kleiner waardoor het statistisch onderscheidingsvermogen (de power) minder groot is dan die van het eerste artikel. De steekproef bestond uit 42 jongeren en hun ouders, in behandeling in de jeugdpsychiatrie of jeugdverslavingszorg. Daar staat tegenover dat zij zich niet alleen baseren op zelfrapportage van de patiënt, maar ook op de beoordelingen door anderen, te weten de ouders en de behandelaars van hun jonge patiënten, in de leeftijd van 13 tot 22 jaar. Wat betreft de jeugdalliantie vonden zij een niet heel sterk, maar wel significant positief verband tussen het perspectief van de jongere en de ouder. Dit betekent dat ouders en jongeren op een vergelijkbare manier naar de jeugdalliantie kijken. Zij vonden geen statistisch significant verband tussen het perspectief van de ouder en dat van de behandelaar op de jeugdalliantie en concluderen dat ouders en behandelaren een verschillende kijk hebben op de jeugdalliantie. De twee uitkomsten in deze studie waren twee zelfrapportagematen: Strengths and Difficulties Questionnaire (sdq) en de Meten van Addicties voor Triage en Evaluatie (mate-jeugd). Zelfrapportagematen zijn kwetsbaar voor vertekening. Hoe dan ook, de beoordeling van de jeugdalliantie door de jongere bij aanvang van de behandeling bleek voorspellend voor de behandeluitkomst. Dat bleek niet het geval voor het perspectief van de ouder. Niettemin benadrukken de auteurs het belang van het perspectief van zowel jongere als ouders op de beleving van de kwaliteit van de therapeutische alliantie.
Van het derde empirische artikel in dit nummer zijn Marleen Janssen, Bram Bovendeerd en Lieke Christenhusz de auteurs. Met maar liefst 722 forensische patiënten in hun steekproef onderzochten zij het effect van een systematische feedbackmethode, Partners for Change Outcome Management System (pcoms) op de percentages ‘no-show’ en ‘drop-out’ binnen een forensisch ambulante psychiatrische setting. pcoms maakt gebruik van twee ultrakorte zelfrapportagematen, de Session Rating Scale (srs) en de Outcome Rating Scale (ors). Zo ‘zacht’ als deze maten zijn, zo ‘hard’ zijn de door hen gebruikte effectmaten: frequentie/percentage ‘no-show’ en ‘drop-out’. Het treatment-as-usual (tau)-cohort bestond uit 289 patiënten. Deze patiënten, in de controleconditie, hebben de gebruikelijke behandeling ontvangen, zonder pcoms. Het tau-pcoms-cohort bestond uit 433 patiënten. Het percentage ‘drop-out’ bleek statistisch significant lager te zijn in de tau-pcoms-conditie, in vergelijking met de tau-conditie. De percentages ‘no-show’ tussen beide groepen bleken evenwel niet te verschillen. Wel werd een significant effect gevonden op het aantal ‘face-to-face’ gesprekken: in de tau-pcoms-feedbackconditie was dat aantal significant hoger. Patiënten gingen dus naar meer behandelafspraken, maar dit leidde niet tot een hoger ‘no-show’ percentage. De auteurs concluderen dat de toevoeging van pcoms kan leiden tot minder ‘drop-out’ en meer ‘face-to-face’ contacten.
Met deze eigen samenvattingen hoop ik de minder empirisch onderlegde lezers enige steun in de rug te hebben geboden om deze buitengewoon interessante, maar voor rechtgeaarde clinici soms ook best ingewikkelde artikelen zelf door te ploegen. Als u die klus hebt geklaard kunt u zichzelf belonen met drie lichtvoetiger bijdragen: twee verslagen en een column. De verslagen zijn afkomstig van twee gewaardeerde collega-redactieleden. Maud Schaepkens doet verslag van een door Lemion georganiseerd symposium over de therapeutische relatie in de Jaarbeurs, maar door veel deelnemers vooral online – net als door Maud zelf – gevolgd vanuit huis. Hanneke Bot woonde vanuit huis de jaarlijkse Dag van de Psychotherapie in de Amsterdamse Beurs van Berlage bij. Zij vat de dag – met (ethische) grenzen van de psychotherapie als thema – opiniërend samen en komt tot een positief eindoordeel.
In maart van vorig jaar overrompelde het covid-19-virus de wereld. Sindsdien houdt het de wereld in de greep. Daniëlle Oprel bespreekt in haar column hoe de pandemie patiënten en behandelaars dichter bij elkaar brengt. Het virus discrimineert niet en confronteert zowel hulpvragers als hulpverleners met de kwetsbaarheid van het bestaan. Als praktiserend psychotherapeut herken ik haar observatie dat de angsten en beperkingen die covid-19 ons oplegt in heel wat behandelingen een uiterst relevant en vruchtbaar therapeutisch thema is gebleken. Dat laat onverlet dat ik – net als de meesten van u – smacht naar het moment van vaccinatie, zodat we elkaar weer in de Jaarbeurs of de Beurs van Berlage kunnen begroeten, desnoods zonder elkaar de hand te drukken of elkaar om de hals te vallen.
Anton Hafkenscheid is klinisch psycholoog en psychotherapeut bij Arkin/Sinai Centrum en lid van de redactie van dit tijdschrift.