Signalementen

Signalementen

Peter Rober (2017). Lief & leed, Verhalen uit de praktijk van de psycho­therapeut. Leuven: Uitgeverij Acco. 136 p., € 22,50

Maud Schaepkens

Waar Peter Rober (klinisch psycholoog en gezinstherapeut bij Context, upc ku Leuven en bij de postgraduaatopleiding Relatie- en Gezinstherapie aan de ku Leuven) in zijn eerdere boek De naakte therapeut de lezer een kijkje gaf in de wereld van de psychotherapeut, daar geeft hij nu de cliënt een stem over wat hij beleeft tijdens de psychotherapie. Uiteenlopende cliënten komen aan het woord; over hun verwachtingen van de therapie, over de somberte waarin sommigen voortdurend leven, over ouder worden…

De eerste cliënt schept direct helderheid: “Voor we beginnen, wil ik duidelijk zijn. Ik wil niet dat je mij behandelt als een geval. Ik wil dat je naar me luistert.” Hij vertelt over een negatieve ervaring met zijn vorige therapeut en zijn vraag luidt: “Wil je mij behandelen of ga je naar mijn verhaal luisteren?”

De korte stukjes, waarin soms een hele casus wordt geschetst door de ogen van de cliënt zelf, zijn zowel in spreektaal als poëtisch geschreven. Het 140 pagina’s tellende, dunne boekje, leest als een trein. Fijn voor een rustig moment dat zich leent voor bezinning en herkenning. Want dat laatste vinden we allemaal in Lief & leed, waarin de cliënt ons met zijn verhaal een spiegel voorhoudt.



Roos Schlikker (2018). Moeder van Glas. Amsterdam: Uitgeverij Pluim.
198 p., € 21,99

Ina Leeuw

Moeder van glas, geschreven door Roos Schlikker, gaat over een veelheid aan onderwerpen. Zowel bipolariteit, kopp-kind zijn, rouw en identiteit komen terug in haar boek. Haar moeder had een bipolaire stoornis, en Schlikker beschrijft met veel inleving en compassie hoe het is om zo broos en kwetsbaar het leven tegemoet te moeten treden. Daarnaast geeft Schlikker een inkijkje in hoe het is om dochter van een patiënt met een bipolaire stoornis te zijn. Zij maakt met kleine voorbeelden voelbaar hoe ze al heel jong leerde haar moeder te ontzien en altijd (ogenschijnlijk) vrolijk en zorgeloos te zijn. Haar boek is ook een aanklacht tegen de ggz: hoe moeder van het kastje naar de muur werd gestuurd, eindeloos vragenlijsten in moest vullen, de veelheid aan verschillende hulpverleners, en hoe weinig hulpverleners knopen doorhakken of zich duidelijk positioneren. Als moeder van de trap valt, is er nog een systeem dat een kafkaëske wending geeft aan het verhaal. Vader is verdachte, en wordt meegenomen voor verhoor. Ook hier wordt helder hoe het systeem de bedoeling is gaan bepalen, en hoe officieren en agenten hun werk doen vanuit structuren en regels, en voeling verliezen met de realiteit waarin Schlikker en vader zich op dat moment bevinden.

Na de dood van haar moeder verwoordt Schlikker de rouw die zij ervaart, en de kloof die dit met zich meebrengt tussen haar en haar omgeving. Zij beschrijft hoe weinig woorden mensen hebben voor rouw en verdriet, en hoeveel onhandigheid zij tegenkomt als zij haar verdriet probeert te delen. Maar ook haar eigen onvermogen zich kwetsbaar op te stellen, als kind dat had geleerd zich altijd zonnig en zorgeloos te gedragen, onderzoekt zij. De parallel met haar eigen moeder, die ook haar kwetsbaarheid probeerde te verhullen, wordt voelbaar gemaakt. 

Al met al heeft Schlikker mooie beelden en taal voor kwetsbaarheid, pijn en verlies, en nodigt zij uit tot meer openheid en verbinding. De veelheid aan onderwerpen in dit boek is soms wat overweldigend, maar alles is mooi uitgewerkt en vormgegeven. Haar toon is soms wat kordaat en doortastend, het tempo ligt soms wat hoger dan de thematiek nodig heeft, echter is dat ook weer een mooi parallel proces aan de inhoud van het boek. Haar worsteling stil te staan bij zichzelf is ook daarin voelbaar.

Jaak Panksepp en Lucy Biven (2012). The Archeology of Mind. New York: Norton. 592 p., € 40,99

Sjoerd Colijn

Het is misschien vreemd om in deze rubriek een boek van negen jaar geleden te signaleren – maar daar is alle reden voor. In The archeology of mind onderbouwen Panksepp en Biven het model van Panksepp, dat op dit moment dominant is in ‘affective neuroscience’, de aan invloed winnende wetenschap die zich bezighoudt met de neuronale mechanismen waardoor ons affectief functioneren bepaald wordt. De auteurs overzien decennia wetenschappelijk onderzoek naar het functioneren van neuronale circuits in de hersenen. Voor ons psychotherapeuten is dit een vakgebied waarvan wij weinig kennis hebben. Het rondwandelen in de schatkamer van de aldaar verzamelde kennis kan ons denken over de werking van de menselijke geest verder helpen en verruimen.

Een belangrijk uitgangspunt van het boek is dat de mens een geëvolueerd zoogdier is. Stappen in die evolutie zijn te herkennen in de ‘gelaagdheid’ van de hersenen. Voor alles betekent dit uitgangspunt dat onderzoek bij de levensvormen die vroeger in de evolutie ontstaan zijn, relevant (kunnen) zijn voor onze kennis van wat we de ‘primitievere’ delen van de menselijke hersenen noemen: de hersenstam, het cerebellum, en ook het limbisch systeem. Deze ‘archeologie van de geest’, de kennis die we opdelven uit onderzoek bij zoogdieren en in het bijzonder bij andere primaten, kunnen we vertalen naar het functioneren van onze eigen geest.

Een tweede belangrijk uitgangspunt is de gelaagdheid van de menselijke geest: er wordt een primair, secundair en tertiair emotioneel processysteem onderscheiden. Grof gezegd: een deel waar prikkels van binnen en buiten in al hun ruwheid emotioneel onderscheiden worden in zeven circuits, een tweede deel waar deze door de mangel van allerlei aangeleerde patronen worden gehaald, en een derde deel waarin meer bewust over de gevoelde emoties nagedacht kan worden. Als psychotherapeut doe je al lezend kennis op over de neurobiologische basis van zulke verschillende, maar belangrijke fenomenen als verslaving, primaire hechting, de functie van spel, dat de ene angst de andere niet is, en zo maar door. Het gaat over psychische zaken waar wij ons als psychotherapeuten dagelijks mee bezighouden, maar dan vanuit de neurobiologische kant bekeken. Steeds fascinerend, en soms met directe consequenties voor ons werk.

The archeology of mind is geen boek om in één ruk uit te lezen. Het is wel een boek om op de hoek van je bureau te hebben liggen, regelmatig iets in na te slaan, en dan af en toe gegrepen te worden en zo maar een half hoofdstuk te lezen. In zijn voorwoord adviseert Siegel het te lezen als een fascinerend non-fictieverhaal. Je hoeft niet alles te onthouden, maar als je doorleest, zul je steeds vertrouwder worden met de terminologie, patronen ontdekken en steeds meer gegrepen worden. Ik heb het boek dan ook soms op mijn bureau, soms op mijn nachtkastje liggen…

Naar boven