Column
Danielle Oprel
‘Wanneer had jij het voor het laatst mis?’, fluistert mijn pilatesjuf met haar mond net te dicht op de microfoon. Haar fluwelen stem resoneert in de donkere zaal, slechts verlicht door een rijtje boeddhabeeldjes. 29 vrouwen en één man hebben net een uur rekken en strekken achter de rug en doezelen nu op hun matje voor het ontspanningskwartiertje. ‘En?’, prevelt de juf. ‘Wat heb jij geleerd van die laatste fout?’ Na een betekenisvolle stilte volgt de laatste instructie: ‘Span nu nog één keer al je spieren aan, en laat los. Adem heel diep in, bol je buik. En uit, ontspan.’
Het onderwerp ‘falen’ is kennelijk hot en happening. Niet alleen mijn pilatesjuf maar ook veel kranten, tijdschriften en websites zag ik de afgelopen jaren het fenomeen bespreken. Vaak introduceren ze falen als tegenhanger van de instagramificatie van de maatschappij. Een maatschappij waar alles mooi moet zijn. Waar mislukken, ongeluk en verdriet geen plek meer zouden hebben.
Als het gaat om falen in het dagelijks leven, dan is de veelbeluisterde podcast van de Engelse journalist Elisabeth Day, How to fail, mijn favoriet. Day interviewt per aflevering uitgebreid één beroemdheid over drie belangrijke faalervaringen in zijn of haar leven. Een gefnuikt eerder carrièrepad, tegen alle verwachtingen gestraald zijn voor een toelatingstoets, een fout in hun belangrijkste artikel ooit. Maar ook: falen in de liefde, falen met familie, falen in ‘erbij horen’. De vraag is steeds wat zij van dit falen hebben geleerd. Voor veel geïnterviewden heeft psychotherapie eraan bijgedragen de faalervaring te transformeren naar een leerervaring. Falen, leren en weer opstaan.
Hoe zit dat met ons psychotherapeuten zelf? Hoe is onze relatie met falen? Durven we dat? Of lijden we aan instragramificatie van de psychotherapie?
Eerst maar eens die relatie met falen. Dankzij ons werk zijn wij faaldeskundigen bij uitstek; een beetje psycholoog is ook faalloloog. Veel patiënten ervaren immers hun psychische problemen als falen. Soms blijkt dat al uit de aanmelding: ‘Beste dokter Oprel [sic], Ik hoop dat ik bij u terechtkan. Mijn leven loopt op rolletjes, ik werk bij een succesvolle start-up, heb fijne vrienden en hobby’s, maar in de liefde ben ik een loser; ik val steeds op verkeerde mannen, waardoor ik telkens in diepe dalen terechtkom. Mijn psycholoog verwees me naar u om dit patroon te doorbreken’. Soms ook komt de overtuiging dat psychische problemen gelijkstaan aan falen, in de loop van de therapie boven water. Ik denk aan de politieagent met een posttraumatische-stressstoornis die vroeg: ‘Hoe kan het dat mijn collegae die vergelijkbare gebeurtenissen meemaken, géén ptss hebben?’ Vaak liggen gevoelens van falen en de daarmee samenhangende schaamte in therapie minder aan de oppervlakte, en dan is het onze taak als psychotherapeut om daar sensitief voor te zijn.
Om ons vak goed uit te oefenen moeten we ook naar ons eigen falen kunnen kijken. Welke feedback krijgen we van patiënten? Verminderen hun problemen? Verbetert hun functioneren? Ook kunnen we zittingen filmen en gebruikmaken van introspectie, intervisie en leertherapie. Zo komen we vast heel wat falen op het spoor. Maar zien we dan voldoende?
Om beter zicht te krijgen op falende psychotherapeuten, spitte ik uitspraken van het tuchtcollege door. Sommige zaken zijn klip en klaar. Seksueel grensoverschrijdend gedrag, onterechte declaraties, schending van het beroepsgeheim. Ik meende in de verweren van berispte, geschorste en doorgehaalde collegae een patroon te ontwaren. Een grote grensoverschrijding begon nogal eens met een kleine, die achteraf herkend kan worden als belangrijk beginpunt maar destijds niet werd gezien – of wel werd gezien, maar niet bijgestuurd. Wie garandeert mij dat ik zelf dat eerste, kleine, onopvallende falen voldoende zie?
Er zijn genoeg redenen om aan te nemen dat het niet zo makkelijk is om ons eigen psychotherapeutische falen te zien en te onderkennen; laat staan dat eerste detail, dat kleine falen. Om te beginnen voeren veel psychotherapeuten hun werk solistisch uit, waardoor we op directe observatie gebaseerde feedback van collegae ontberen. En áls we beginnend falen opmerken, bespreken we dit vaak juist met collegae terwijl de patiënt nog in behandeling is. Logisch – we hopen met dergelijke intercollegiale consultatie het dreigend falen af te wenden. Maar soms is daardoor de faalervaring nog niet rijp genoeg om er als psychotherapeut ook de vruchten van te plukken en er een eigen leerervaring uit te halen.
Een andere complicatie is dat psychotherapeutisch falen al snel negatief uitpakt voor de patiënt. Er is daardoor weinig ‘faalspeelruimte’. En bovendien: hoe nadeliger de gevolgen van falen, hoe lastiger het is om het ruimhartig te onderzoeken.
Ook kan, paradoxaal genoeg, het psychotherapeutisch adagium ‘de therapeut is zijn of haar eigen instrument’ ons in de problemen brengen. Want wil je je eigen falen als psychotherapeut onderzoeken, dan ligt dat dicht aan tegen falen als persoon – jij bent tenslotte dat instrument met die valse noot. Daar ligt schaamte op de loer. Schaamte voor het persoonlijk tekortschieten, met als mogelijk gevolg dat falen niet onder ogen willen zien, of verbergen en een mooier beeld neerzetten.
Kortom, voldoende voedingsbodem om zelfs bij onze op zelfonderzoek gebaseerde beroepsuitoefening waakzaam te zijn voor het instagramvirus, dat als belangrijkste symptoom heeft dat doffe faalplekken worden opgepoetst tot een stralend geheel overblijft. Ik spotte het instagramvirus onder andere bij teambesprekingen waarin deelnemers elkaar spaarden, in casusboeken die louter bijzonder geslaagde cases beschreven, en op congressen waar sprekers enkel uitmuntende filmpjes lieten zien.
Herkenbaar? Dan kunnen we kijken wat de faalhype ons kan opleveren.
Artikelen die falen bespreken, doen dat opvallend vaak groots, uitnodigend en met een knipoog. Zo ging een academicus viral op twitter met zijn ‘faal-cv’, en zijn er faalfestivals en faalworkshops waar iedereen vrolijk aan het leren is. Omlaag die faaldrempel, luidt het devies.
Voor falen in de zorg moeten we bij het ‘Instituut voor Briljante Mislukkingen’(IvBM) zijn. Dit instituut richt zich op ‘het waarderen en leren van mislukkingen’ en reikt onder andere awards uit voor de meest briljante mislukte innovatie in de zorg.
Op hun website beschrijft het IvBM ‘universele patronen in briljante mislukkingen’ die ze archetypen noemen (https://www.briljantemislukkingen.nl). Een paar voorbeelden van de website zijn makkelijk toe te passen op de praktijk van de psychotherapeut. Bijvoorbeeld ‘De Junk’. Het IvBM beschrijft ‘De Junk’ zo: ‘Het is zeer menselijk om iets waar we aan begonnen zijn af te willen maken. We hebben niet voor niets een doel gesteld.’ Dit archetype duikt op bij behandelingen die te lang worden doorgezet. Een ander herkenbaar archetype is ‘De Olifant’. Het IvBM: ‘Soms worden eigenschappen van een systeem pas duidelijk als er naar het hele systeem wordt gekeken en er verschillende waarnemingen en perspectieven worden gecombineerd.’ Systemische krachten in het leven van patiënten onvoldoende in ogenschouw nemen, kan bijdragen aan stagnaties in behandelingen. En wat te denken van ‘De lege plek aan tafel’: was de patiënt het eens met het behandelvoorstel? Heeft hij of zij daarover daadwerkelijk mee kunnen praten?
Terwijl ik op mijn matje in de donkere pilateszaal lig te peinzen over faalervaringen, popt er een congresidee op in mijn hoofd: een psychotherapie-faalcongres. Titel: Falen en weer opstaan.
Met wetenschappelijke posters over onderzoeksvoorstellen die geen subsidie kregen, artikelen die nooit werden gepubliceerd, en succesvolle studies waarvan de resultaten nooit werden geïmplementeerd. Een parallelsessie met casuïstiek van vim-meldingen. Een workshop waarin we faalervaringen indelen in de archetypes van het IvBM. En natuurlijk een workshop ‘mindful falen’.
In de pauze: virtual reality experiences waarin faalscripts van therapeuten zijn verwerkt en de congresganger kan ondervinden hoe die ervaring uitpakt als je in de schoenen staat van de patiënt. Een grabbelton met negatieve feedback van psychotherapiepatiënten. En een quiz, ontworpen door secretaresses van psychotherapeuten, met de meest gemaakte dossierfouten.
Op het hoofdpodium interviewen we à la Elisabeth Day psychotherapie-goeroes over hun belangrijkste faalervaringen. En daarna delen de honderden psychotherapeuten in de zaal anoniem via hun mobieltjes de faalervaringen waar ze zich voor schamen. Op groot scherm rollen ze voorbij. Ik vergeet regelmatig afspraken. Ik kom standaard te laat voor therapiesessies. Ik schrijf maar één keer per maand mijn decursus. Ik werk protocollair maar het is me nog nooit gelukt om me echt aan het protocol te houden. Ik gaf een patiënt zonder toestemming opeens een knuffel na een belangrijke doorbraak. Ik nam een te duur afscheidscadeau aan. Ik moet weleens zelf heel hard huilen in een therapiesessie. Ik hoorde van mijn collega dat ik soms in slaap val tijdens onze groepstherapiesessies.
En terwijl de zaal met stomheid geslagen naar de aanzwellende rij faalervaringen staart, betreedt de laatste spreker van het faalcongres het podium. Iemand die de congresgangers helpt om met meer compassie naar hun falen te kijken. Ik stel voor de Belgische schrijver David van Reybrouck. Hij schreef in zijn boek Odes ook een ‘Ode aan de mislukking’. Daarin verwijst hij naar wat misschien wel de kern is van gezond falen: ‘We doen ons best, en als er iets mislukt, is dat spijtig, maar niet erg. Een mens heeft niet alles in de hand, zichzelf soms nog het minst.’
De stem van de pilatesjuf haalt me ruw uit mijn faalfantasieën. ‘We komen bij het eind van de les … ervaar nog even hoe heerlijk ontspannen je nu bent … dank jullie wel voor een fijne les’, schalt ze. Ontspannen? Mijn hele hoofd zit vol! Enfin, in dat ontspannen heb ik dan alvast grandioos gefaald.
Danielle Oprel is klinisch psycholoog en psychotherapeut. E-mail ■ doprel@gmail.com.