Maud Schaepkens
‘... en voor hulpverleners die denken dat ‘niet gehecht zijn’ te genezen is.’ Zo eindigt de laatste zin op de achterflap van het boek (H)echt niet. De titel sprak me aan, maar deze zin maakte mij nog meer nieuwsgierig. Hoeveel boeken en colleges over hechting heb ik al niet voorbij zien komen in mijn nog maar korte werkende leven als psycholoog en psychotherapeut. Meestal werd er toch wel wat hoop gegeven op beterschap, en ik merkte iedere keer weer dat het me demotiveerde, misschien omdat ik het idee had dat het niet werkte, of omdat ik er niet in geloofde? Juist dat maakte me dan ook zo benieuwd naar de aanpak van gezondheidszorgpsycholoog Martin Appelo.
Zijn boek gaat over en is tegelijkertijd voor de mensen (die beter willen omgaan met hen) die echt niét hechten, hoeveel ze ook in hun verleden graven of aan de slag gaan met therapie, wat ze ook willen of proberen. Doorheen het hele boek beschrijft Appelo op levendige wijze casusvoorbeelden, wat maakte dat ik het gevoel had alsof ik het deurtje naar enkele van mijn cliënten, aan wie de verhalen mij deden denken, regelmatig even kon openen. Om vervolgens op denkbeeldige wijze onze therapieruimte in te stappen en een reminder voor mezelf neer te zetten voor als ik hem of haar weer zou zien. Ik dacht aan de cliënt die zei niet te weten wat dat is: ‘houden van’ en aan de cliënte met de hulpvraag ‘help me eindelijk eens een partnerrelatie te behouden’. Dankzij de inleiding van het boek besefte ik bovendien dat veel meer van mijn (huidige en reeds ‘afgesloten’) cliënten in de categorie ‘hechtingsgehandicapt’ vallen dan ik voorheen dacht.
Niet in staat zijn je te hechten heeft iets structureels en onherstelbaars. Daarom spreekt Appelo niet van een stoornis, maar van een hechtingshandicap. Naast voorbeelden geeft de schrijver uitleg, over hechting en de invloed ervan op het leven, hoe het zich normaliter ontwikkelt en hoe dit proces verstoord kan raken. Dit doet hij op beeldende wijze, waarbij hij mij op diverse momenten raakte door dicht bij de werkelijkheid te blijven en tegelijkertijd het principe van hechting uit te leggen aan de hand van voorbeelden over kuikentjes en hun kippenmoeders. Alle voorwaarden die nodig zijn voor het creëren van een veilige hechting noemt hij samen ‘oersoep’. De mate waarin primaire verzorgers dat aan een kind geven, bepalen in hoeverre iemand zich al dan niet veilig hecht. In het eerste deel van het boek legt Appelo in begrijpelijke taal de verschillende vormen van hechting uit. Vooral kinderen met ouders die zich niet afstemmen op hun emoties en behoeften, hebben een grote kans onveilig gehecht te raken. Maar veilige en onveilige hechting zijn niet kortweg twee aparte categorieën, in de praktijk gaat het over dimensies: iedereen is meer of minder (on)veilig gehecht. Precies zoals het me laatst enigszins verraste dat die ene cliënt het, ondanks zijn afschuwelijke jeugdervaringen, toch zo ver schopt in zijn leven, terwijl een andere cliënte, met op het oog minder heftige verleden ervaringen, zoveel moeite heeft met het leven. Zo beschrijft Appelo inderdaad dat ‘niet alle kinderen met niet-sensitieve verzorgers even onveilig gehecht raken’ (p. 45). Je zogenoemde ‘biologische constitutie’ speelt ook een rol, want dit kan bijdragen aan een toch nog (redelijk) veilige hechting. Tevens legt Appelo uit wat maakt dat onveilige hechting en verslaving hand in hand gaan, waarbij hij heldere en herkenbare voorbeelden hanteert uit de praktijk.
Veilige hechting is voor een deel een illusie: ook als het ouders lukt een veilige en stabiele basis te bieden waarin een kind zich veilig kan hechten, dan is er nog steeds sprake van een kwetsbaar en in zekere zin fragiel leven. Desalniettemin geeft veilige hechting wel een stabiele basis. Raak je onveilig gehecht, dan ontdek je eigenlijk veel te vroeg in het leven dat veiligheid een illusie is.
Vanaf deel twee staat de gedesorganiseerde hechting, volgens Appelo de basis van een hechtingshandicap, centraal. Hoe leidt een volwassen verliefdheid (‘drive’) tot een duurzame, stabiele, intieme relatie (‘like’) en wat kan dit in de weg staan? Hoe luiden de principes van het zogenaamde gelaagde brein en wanneer gaan deze op? Hoe komt het dat mensen met een hechtingshandicap meestal maar weinig verhalen kunnen vertellen over hun jeugd? En dat ze tegelijkertijd supergevoelig (primaire emoties) én behoorlijk ongevoelig (secundaire emoties) kunnen zijn? Hoe komt het dat de hechtingsgehandicapte in relaties vaak last krijgt van ‘echo’s uit het verleden’? En hoe werkt doorgaans de partnerkeuze bij veilig versus onveilig gehechte mensen? Daar geven de hoofdstukken in dit deel antwoord op. Interessant is ook de beschrijving van de oude Griekse mythe over Narcissus, met daarbij uitleg over hoe het ‘egocentrisch solisme’ van de hechtingsgehandicapte wordt geconditioneerd.
Hoopvol is de ‘redelijke prothese’ die Appelo in deel drie aanbiedt om met de hechtingshandicap om te gaan. Hij belooft geen genezing, want dat is volgens hem ook niet mogelijk, maar meer balans aanbrengen in het leven is wel mogelijk, om vervolgens (meer) evenwicht te kunnen ervaren. Zijn stappenplan is gebaseerd op het werk van Plato, Freud, Nietzsche en Sartre. Volgens Plato’s leermeester Socrates is de ziel te vergelijken met een wagenmenner die twee krachtige paarden, die totaal tegenovergestelde doelen hebben en volledig verschillend te werk gaan, in bedwang moet houden en op elkaar af moet stemmen. In ieder mens is er sprake van fundamentele ambivalentie. Volgens Appelo ‘gevormd door op elkaar inwerkende en tegen elkaar in gaande sociale en solistische oerkrachten, die we allebei nodig hebben, maar waarbij we wel ons verstand nodig hebben om ze op elkaar af te stemmen’ (p. 106). Nietzsche is, volgens Appelo, een voorbeeld van een hechtingsgehandicapte en hanteerde een bijzondere manier om daarmee om te gaan. Zijn zelfbedachte ‘innerlijke leidsman (...) hielp hem de neutrale middenweg te bewandelen’ (p. 117).
Appelo’s ‘werkwijze’ vraagt vooral het verstand te gebruiken, en niet zo zeer het gevoel. Het sterk wisselende gevoel van de hechtingsgehandicapte biedt namelijk geen goed fundament om handelen op te baseren. Nadat het verstand keuzes heeft gemaakt, betekenis heeft gegeven en balans heeft aangebracht tussen de solistische en de sociale krachten, krijgt het gevoel wel alsnog een evaluerende functie om te bepalen of de ingezette koers kan worden aangehouden.
Gedragsverandering blijkt maar een heel klein deel van de mensen vol te houden, en dat geldt al helemaal voor hechtingsgehandicapte wereldburgers. De auteur schat optimistisch in dat ‘ongeveer een vijfde van hen in staat is om structureel anders om te gaan met de hechtingshandicap’ (p. 130). Hoe het deze mensen lukt om de gedesorganiseerde rede te weerstaan: door zichzelf toe te spreken, opdrachten te geven en regels op te leggen.
Het veelbelovende plan bestaat uit vijf stappen. Daar moet je wel enkel mee beginnen als je écht gemotiveerd bent, en dan start je met 1) het (h)erkennen van de hechtingshandicap. Oftewel: ‘toegeven dát er wat met je aan de hand is en zien wát er met je aan de hand is’ (p. 135), wat alleen lukt als je eerlijk (terug)kijkt naar je jeugd én naar het ‘anders zijn’. Om dat te kunnen nagaan, heeft Appelo een lijst met kenmerken van de hechtingshandicap bijgevoegd. Daarop volgt 2) het managen van innerlijke onrust. Dit kan door middel van medicatie, gezonde voeding en/of ontspanningstechnieken. In stap 3) ga je de Wagenmenner installeren. Deze ‘georganiseerde rede’ stemt tegen elkaar in werkende krachten op elkaar af en laat deze met elkaar samenwerken. Met behulp van een (denkbeeldige) instantie die je in jezelf installeert, creëer je een ‘leider’ die gaat over de manier waarop sociale en solistische krachten van invloed zijn op het dagelijks leven; waarmee je reflecteert op je doen en laten; die jou controleert, regisseert en zo nodig commandeert. Het staat vrij welke naam dan ook te bedenken voor de Wagenmenner, bijvoorbeeld ‘geweten’ of ‘beschermengel’. Het resultaat van zijn bemoeienis maakt, aldus Appelo, ‘…goed wat de primaire verzorgers nalieten: een duidelijke innerlijke structuur bieden die je laat weten waar je aan toe bent en die je in tijden van onrust de zekerheid geeft dat het weer goed komt’ (p. 142).
Vervolgens 4) sla je piketpalen en formuleer je leefregels. Dit gaat over wát en hoé je (het omgaan met de hechtingshandicap) gaat doen. De Wagenmenner moet noodzakelijke maatregelen opleggen, waarmee hij de vraag beantwoordt: ‘waar doe je het voor?’ Met de bijbehorende leefregels wordt er invulling gegeven aan dat waar men zich door laat leiden bij de betekenis- en zingeving. Zo kan een piketpaal bijvoorbeeld zijn: ‘Ons huwelijk in stand houden’ en een voorbeeld van een leefregel is: ‘Wanneer ik alleen ben, vergeet ik de ander niet. Als ik bij anderen ben, verlies ik mijn eigenbelang niet uit het oog’. De Wagenmenner compenseert voor het ontbreken van een fundament.
Tot slot 5) reflecteer en evalueer je en stuur je bij. Het voorgaande leidt, als het goed is, in meer of mindere mate tot verandering. Bijvoorbeeld: minder chaos, meer gericht op lange- in plaats van kortetermijndoelen, met minder pieken en dalen dus meer in een rechte lijn, meer wederkerig, meer voorspelbaar en naar tevredenheid. Om dit laatste te meten (of het inderdaad naar tevredenheid is), wordt in deze laatste stap toch ook het gevoel betrokken – namelijk door regelmatig stil te staan bij hoe het gaat. Hierbij is het belangrijk om enkele nabije personen ook om hun oordeel te vragen.
In het vierde en laatste deel van het boek beschrijft Appelo meerdere voorbeelden. Hierbij verwijst hij regelmatig naar de bijlagen, waarin zowel therapeut als cliënt tekst en uitleg krijgen over de hechtingshandicap en het stappenplan. Hij laat zien hoe hij, in plaats van mensen te helpen van de handicap af te komen, hen juist helpt hoe met de handicap om te gaan zodat de positieve kanten ervan bewaard blijven (zoals sommigen het heerlijk vinden om ‘op te gaan’ in hun werk en anderen genieten van de ‘kick’ van het vol voor een sport of andere hobby te kunnen gaan) en de negatieve kanten er zo veel mogelijk vanaf gaan.
In een van de voorbeelden, die over Merel, beschrijft Appelo hoe zij de Wagenmenner installeert. In haar geval is zij zelf de Wagenmenner, die in gesprek gaat met beide kanten van zichzelf (het sociale meisje en de solistische powerlady), om via onderhandeling tot gebalanceerd gedrag te komen. Dit doet me denken aan hoe ik, werkend vanuit de kaders van de persoonsgerichte experiëntiële psychotherapie, regelmatig gebruikmaak van stoelenoefeningen en mijn cliënten een dialoog laat voeren tussen hun twee tegenover elkaar staande ‘kanten’. Ook Appelo stimuleert zijn cliënten om tot een gezondere balans tussen beide te komen, wat volgens mij dus niet zo nieuw is.
Wat voor mij wel nieuw was, is de heldere uitleg over hechting, en dan zowel de veilige als de onveilige variant ervan, evenals alles wat daarbij komt kijken. Eindelijk weet ik waarom sommige reeds afgeronde therapieën maar nauwelijks tot verbetering leidden voor mijn cliënten. Ik kijk met een andere blik naar sommige van mijn huidige cliënten die, als ik naar het lijstje met kenmerken kijk, in dit ‘plaatje’ passen. En ik snap eindelijk écht wat veilige en onveilige hechting is, en vooral wat een gedesorganiseerde hechting inhoudt en waarom die niet te genezen is – maar hoe je er wel op een werkbare manier in de praktijk mee om kunt (leren) gaan.
Het boek zit goed in elkaar. Meermaals wordt er in verschillende hoofdstukken verwezen naar eerder beschreven voorbeelden of uitleg. Dit maakt het volledig, ‘rond’ en voor de lezer zeer begrijpelijk. De korte hoofdstukken zorgen er tevens voor dat het zich vlot laat lezen. Ik ga mij het stappenplan proberen eigen te maken, zodat ik er in de praktijk mee aan de slag kan. Ik hoop dat mijn cliënten er dan net zoveel baat bij hebben als die in de voorbeelden, en dat ik er een even voldaan gevoel aan overhoud als aan het lezen van dit boek.
Maud Schaepkens is als psychotherapeut werkzaam bij MET ggz in Hoensbroek.
Daarnaast is zij eigenaar van tekstbureau MaudMedia. Zij is redacteur van dit tijdschrift.
E-mail ■ mschaepkens@metggz.nl
Vanaf nu zijn alle artikelen via het platform van Boom op www.boomportaal.nl/tijdschrift/TVPT te raadplegen. Op de nieuwe omgeving is het tijdschrift te raadplegen via een Boom-account. Instructies hiervoor zijn begin september per e-mail verstuurd. Voor vragen kunt u contact opnemen met abonnementen@boom.nl.