Edwin de Beurs, Matthijs Blankers, Jack Dekker, Heleen Riper
In het vorige nummer van het Tijdschrift voor Psychotherapie rapporteerden Kamp, Machielsen en Van Os (2020) over de resultaten van een enquête onder psychologen over beeldbellen tijdens de coronacrisis. Ze polsten 592 professionals over digitale zorgverlening. Op basis van de enquête concludeerden ze dat de psychiaters en psychologen er simpelweg niet op zitten te wachten, zelfs als zou blijken dat digitaal behandelen net zo effectief is als face-to-face behandelen (Kamp, Machielsen & Van Os, 2020). Een opmerkelijke stellingname die volgens ons professionals in de ggz tekort doet. Dit is niet een beroepsgroep die bevindingen uit wetenschappelijk onderzoek zo maar naast zich neer legt, omdat ze ‘er simpelweg niet op zitten te wachten’.
De onderzoekers gaven tevens een aanzet tot bespreking van wat we inmiddels weten over de effectiviteit van digitale zorgverlening in de ggz. Het artikel roept op zijn minst twee vragen op:
1 hoe staat het met de effectiviteit van digitaal behandelen in vergelijking met de traditionele vorm van behandelen en;
2 staan professionals in de ggz werkelijk zo afwijzend tegenover digitale hulpverlening?
Ten aanzien van de vraag over de effectiviteit: er zijn de afgelopen twintig jaar wereldwijd talloze onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van digitale ggz-hulpverlening. De bottom line: de beschikbare wetenschappelijke evidentie laat zien dat digitale hulp in effectiviteit niet onder hoeft te doen voor face-to-face hulp van een behandelaar (Andersson, 2012; Andersson e.a., 2016; Axelsson e.a., 2020; Carlbring e.a., 2018; Cuijpers e.a., 2017). De onjuiste en hardnekkige visie dat een goede therapeutische relatie alleen tot stand kan komen in een face-to-face contact en dat dit een essentieel ingrediënt is voor een werkzame behandeling, brengt het tipping point van de zorgbrede implementatie van digitaal behandelen niet naderbij (Andrews e.a., 2018).
Onze tweede vraag is of professionals in de ggz in meerderheid afwijzend staan tegenover digitaal behandelen. Wij hebben zelf in mei ook een enquête afgenomen onder ruim 600 behandelaars van Arkin, de grootste ggz-aanbieder in Amsterdam en omstreken. Uit onze resultaten komt een wat genuanceerder beeld naar voren. Zeker, veel behandelaars van Arkin kijken kritisch aan tegen zorgverlening op afstand met beeldbellen – een vorm van digitale zorg. De gedwongen overgang bij iedereen, zonder veel voorbereiding, niet ondersteund door feilloos werkende techniek en waarbij men thuis moest werken, terwijl de kinderen niet naar school konden, was overigens mede debet aan die kritische attitude. Veel behandelaars zien echter ook voordelen aan deze manier van werken: voor cliënten geen reistijd naar de polikliniek, flexibiliteit in afspraken maken, minder no-shows, en voor henzelf geen reistijd voor huisbezoek. Beeldbellen wordt door de meesten niet gezien als een volwaardige vervanging van face-to-face contact, maar wel als een goede aanvullende behandelmogelijkheid of een waardevolle toevoeging aan hun arsenaal aan contactmogelijkheden. Daarmee is ook de andere kant van de medaille benoemd: veel medewerkers, met name psychologen, zijn positiever gaan denken over zorgverlening door middel van beeldbellen of andere vormen van digitale ondersteuning. De meerderheid is positiever gaan denken over zorg op afstand: 57 procent positiever, 30 procent neutraal en 13 procent negatiever. De drempel naar digitale hulpverlening is voor de hulpverlener verlaagd, een conclusie die we trouwens ook terugvinden bij de onderzoekers van het umc Utrecht.
Behandelaars geven dan ook aan dat zij digitale zorgverlening vaker zullen gaan toepassen en dan bij voorkeur in een gemengde vorm (afwisselend face-to-face contacten en beeldbellen). Dit zogenaamde blended of hybride behandelen – waarbij face-to-face contacten en digitale zorg-op-afstand worden gecombineerd – wordt steeds meer toegepast in de ggz en wordt momenteel ook veelvuldig onderzocht op effectiviteit en kosteneffectiviteit in vergelijking met meer traditionele behandelwijzen. De reeds beschikbare resultaten stemmen hoopvol (Kooistra e.a., 2019; Nakao e.a., 2018; Trivedi e.a., 2006)
Naar aanleiding van het Utrechtse onderzoek berichtte het nrc op 8 juni onder de kop ‘Behandelaars ggz vinden digitale zorg vaak te beperkt’ dat zorgverzekeraars aansturen op meer digitale zorgverlening, waar behandelaars zich tegen zouden hebben uitgesproken.
De neiging om de discussie over digitale zorgverlening om te vormen in een goed-kwaadtegenstelling – goede zorgverlening met hart voor de noden van de cliënt versus efficiëntiedenken, waar vooral verzekeraars mee behept zouden zijn – bemoeilijkt een evenwichtige afweging over wanneer en hoe we digitaal behandelen kunnen toepassen. Men doet daarbij vaak alsof alle patiënten in de ggz hetzelfde zijn en allemaal tekort worden gedaan met beeldbellen en dat zij hier geen baat van kunnen hebben. Dat is een onjuiste simplificatie en het doet ook behandelaars geen recht die hun uiterste best doen om in tijden van corona de zorg aan hun cliënten te continueren door nieuwe vormen van behandelen onder de knie te krijgen. Deze tegenstelling gaat bovendien voorbij aan het feit dat verzekeraars en zorgverleners voor de gezamenlijk taak staan om zo veel mogelijk cliënten zo goed mogelijk zorg te bieden tegen een aanvaardbare prijs. Die prijs betalen we tenslotte allemaal, in zorgpremie en in de overheidsbijdrage aan de zorgkosten. En laten we ten slotte niet de cliënt vergeten te vragen hoe beeldbellen bevalt. Bij Arkin hebben we net een enquête uitgezet onder een steekproef van onze cliënten met juist die vraag.
De coronapandemie heeft als aanjager gefungeerd voor de grootschalige digitalisering van de ggz met als doel verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van de ggz. Er zijn in een periode van drie maanden duizenden behandelaars getraind in beeldbellen en velen zijn enthousiast geworden over deze vorm van behandelen en willen dit ook blijven toepassen na de coronacrisis.
Literatuur
Andersson, G. (2012). Guided internet treatment for anxiety disorders. As effective as face-to-face therapies? Studies in Health Technology and Informatics, 181, 3-7.
Andersson, G., Topooco, N., Havik, O., & Nordgreen, T. (2016). Internet-supported versus face-to-face cognitive behavior therapy for depression. Expert Review of Neurotherapeutics, 16, 55-60.
Andrews, G., Basu, A., Cuijpers, P., Craske, M., McEvoy, P., English, C., e.a. (2018). Computer therapy for the anxiety and depression disorders is effective, acceptable and practical health care: An updated meta-analysis. Journal of Anxiety Disorders, 55, 70-78.
Axelsson, E., Andersson, E., Ljótsson, B., Björkander, D., Hedman-Lagerlöf, M., & Hedman-Lagerlöf, E. (2020). Effect of internet vs face-to-face cognitive behavior therapy for health anxiety: A randomized noninferiority clinical trial. JAMA Psychiatry. doi:10.1001/jamapsychiatry.2020.0940.
Carlbring, P., Andersson, G., Cuijpers, P., Riper, H., & Hedman-Lagerlöf, E. (2018). Internet-based vs. face-to-face cognitive behavior therapy for psychiatric and somatic disorders: an updated systematic review and meta-analysis. Cognitive Behavior Therapy, 47, 1-18.
Cuijpers, P., Kleiboer, A., Karyotaki, E., & Riper, H. (2017). Internet and mobile interventions for depression: Opportunities and challenges. Depression and Anxiety, 34, 596-602.
Kamp, D., Machielsen, G., & Os, J. van (2020). De toepassing van psychotherapeutische behandeling via beeldbellen. Tijdschrift voor Psychotherapie, 46, 297-308.
Kooistra, L.C., Wiersma, J.E., Ruwaard, J., Neijenhuijs, K., Lokkerbol, J., Oppen, P. van, e.a. (2019). Cost and effectiveness of blended versus standard cognitive behavioral therapy for outpatients with depression in routine specialized mental health care: Pilot randomized controlled trial. Journal Medical Internet Research, 21, e14261.
Nakao, S., Nakagawa, A., Oguchi, Y., Mitsuda, D., Kato, N., Nakagawa, Y., e.a. (2018). Web-based cognitive behavioral therapy blended with face-to-face sessions for major depression: Randomized controlled trial. Journal of Medical Internet Research, 20, e10743.
Trivedi, M.H., Rush, A.J., Wisniewski, S.R., Nierenberg, A.A., Warden, D., Ritz, L., e.a. (2006). Evaluation of outcomes with citalopram for depression using measurement-based care in STAR* D: Implications for clinical practice. American Journal of Psychiatry, 163, 28-40.
Edwin de Beurs, hoogleraar klinische psychologie, Universiteit Leiden en Arkin.
E-mail ■ Edwin.de.Beurs@arkin.nl
Matthijs Blankers, senior onderzoeker Arkin en Trimbos Instituut.
Jack Dekker, hoogleraar klinische psychologie, Vrije Universiteit, Amsterdam en Arkin.
Heleen Riper, hoogleraar klinische psychologie, Vrije Universiteit, Amsterdam.