Pauline Janse, Kim de Jong
Samenvatting
Voortgangsfeedback kan het contact met patiënten en de effectiviteit van behandeling verbeteren, maar hoe en wanneer voortgangsfeedback werkt is nog onduidelijk. Ondanks veel onderzoek naar de effectiviteit van het gebruik van voortgangsfeedback is nog weinig aandacht besteed aan de werkingsmechanismen ervan. Daarnaast gebruiken veel therapeuten het niet. Op basis van sociaal- en klinisch-psychologisch onderzoek zijn er aanwijzingen dat kenmerken van therapeuten, patiënten en de gebruikte feedbackmethodiek een rol spelen in of en hoe voortgangsfeedback wordt gebruikt en wat het effect ervan is. In dit artikel presenteren wij een model van waaruit de werkingsmechanismen van voortgangsfeedback verklaard kunnen worden. Dit model biedt aanknopingspunten om de werkzaamheid van voortgangsfeedback te kunnen verbeteren.
How progress feedback can improve treatment outcome
Abstract
Progress feedback can improve patient-therapist communication and the effectiveness of psychological treatments. However, how and when progress feedback works is still unclear. Furthermore, many therapists do not use it. Despite numerous studies on the effectiveness of progress feedback, little attention has been paid to the mechanisms of progress feedback. Results of social and clinical psychological research indicate that therapist and client characteristics as well as the method or system used to provide feedback play a role in if and how progress feedback is used. In this paper we present a model in which the mechanisms of progress feedback can be explained. This model offers leads to improve the effectiveness of progress feedback.
Inleiding
Onderzoek toont aan dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen therapeuten in effectiviteit. Sommige therapeuten zijn gemiddeld genomen wel twee keer zo effectief als andere therapeuten (Baldwin & Imel, 2013). Deze verschillen worden niet alleen gezien in globale resultaten, maar ook op specifieke vlakken; sommige therapeuten bereiken meer resultaat op depressieve klachten, anderen op sociaal functioneren van de patiënt (Kraus e.a., 2011; 2015). Wie de therapie geeft maakt dus uit. Dit zogenoemde therapeuteffect blijft vaak onderbelicht in de praktijk, maar verklaart een significant deel van behandelresultaten (Johns e.a., 2019), mogelijk nog meer dan specifieke behandelmethoden of interventies (Wampold & Imel, 2015).
Om je sterke of minder sterke kanten te ontwikkelen als therapeut is het nodig om inzicht in je eigen prestaties te hebben. Helaas blijkt het klinisch oordeel op zichzelf niet betrouwbaar; therapeuten zijn niet goed in staat om patiënten te herkennen die risico lopen om niet te profiteren van behandeling (Hannan e.a., 2005, Hatfield e.a., 2010). Ook lijken zij hun eigen effectiviteit te overschatten (Walfish e.a., 2012). Uit een vragenlijstonderzoek bleek dat meer dan tweede derde van de therapeuten zichzelf omgerekend maar liefst een 9 of 10 als cijfer gaven wat betreft functioneren (Dew & Riemer, 2003). Dit duidt op een te optimistische blik en een blinde vlek als het gaat over het verloop van hun behandelingen. Het is daarom belangrijk om therapeuten handvatten te geven om meer zicht op het beloop van behandeling te krijgen. Een van de manieren om dit inzicht te krijgen is het gebruik van voortgangsfeedback.
Voortgangsfeedback is het meten van de behandelvoortgang en het behandelproces door middel van gestandaardiseerde vragenlijsten. De voortgangsmetingen worden doorgaans teruggekoppeld aan de therapeut, die deze regelmatig bespreekt met de patiënt. Voortgangsfeedback is derhalve meer dan alleen het monitoren van resultaten van behandeling (ook wel routine outcome monitoring genoemd), maar is bedoeld als hulpmiddel om zo vroeg mogelijk in te grijpen als de behandeling niet goed op koers zit. De patiënt wordt door het bespreken van de voortgang actief betrokken bij de behandeling. Op basis van de voortgangsfeedback wordt geëvalueerd hoe de therapeut en behandeling zo goed mogelijk kunnen aansluiten bij de hulpvraag en -behoefte van de patiënt.
Het effect van voortgangsfeedback
Gedurende de laatste twee decennia is er veel onderzoek verricht naar het effect van voortgangsfeedback op de resultaten van psychologische behandelingen. De meest recente meta-analyse van 58 onderzoeken naar het effect van feedback toont aan dat het gebruik van een voortgangsfeedbacksysteem in de behandeling een klein, doch robuust effect heeft (d = 0,15) op het resultaat van behandelingen en leidt tot een lager percentage patiënten dat verslechtert tijdens de behandeling (De Jong, ingediend-a). Dat het gevonden effect relatief klein is, is te verklaren doordat het een additionele interventie is, die toegevoegd wordt aan de al gegeven behandelinterventies. Voortgangsfeedback is daarom toch van meerwaarde om behandelingen effectiever te maken, met name voor patiënten die dreigen niet te profiteren van de behandeling (Lambert, Whipple, & Kleinstäuber, 2018). Daarnaast wordt door voortgangsfeedback de behandeluitval met gemiddeld 19 procent verminderd (De Jong e.a., ingediend-b). In sommige onderzoeken werd geen beter resultaat gevonden, maar nam de efficiëntie van behandelingen wel toe (Reese, Nortsworthy & Rowlands, 2009; Janse e.a., 2017; Delgadillo e.a., 2017; Koementas-de Vos e.a., 2018). Voortgangsfeedback heeft ook een positieve invloed op het behandelproces. Zo blijkt uit onderzoek dat de communicatie tussen patiënt en therapeut verbeterd wordt (Carlier e.a., 2012) en dat de therapeutische relatie positief beïnvloed wordt door voortgangsfeedback (Brattland e.a., 2018). De patiënt weet beter waar hij/zij het over wil hebben (Delgadillo e.a., 2017) en onderwerpen die belangrijk zijn, worden eerder besproken als voortgangsfeedback gebruikt wordt vergeleken met geen gebruik van feedback (Douglas e.a., 2015).
Hoewel er dus vele positieve effecten van voortgangsfeedback lijken te zijn, zijn er eveneens grote verschillen in resultaten tussen onderzoeken. Sommige onderzoeken vinden relatief grote effecten (bijv. Lambert, Whipple, & Kleinstäuber, 2018), terwijl ander onderzoek geen effect, of zelfs een negatief effect vinden (bijv. Van Oenen e.a., 2016; Rise e.a., 2012). Inzicht krijgen in wanneer feedback wel of niet werkt is derhalve van belang voor de praktijk om te bepalen wanneer en hoe het dient te worden ingezet.
Opmerkelijk is dat ondanks de aandacht die het gebruik van feedback heeft gekregen in onderzoek er relatief weinig aandacht wordt besteedt aan de mechanismen waardoor feedback werkt (Wampold, 2015). In dit artikel bespreken wij de theorieën over de werkingsmechanismen van feedback en bespreken we op basis van de huidige beschikbare kennis wanneer en voor wie feedback werkt en welke aanknopingspunten er zijn om het gebruik te optimaliseren.
Hoe en wanneer werkt feedback?
Feedback is een veelvuldig onderzocht algemeen principe binnen sociale psychologie en arbeids- en organisatiepsychologie (Kluger & DeNisi, 1996). Binnen de context van psychotherapie is er minder over bekend. Een van de weinige theorieën over de werkingsmechanismen van feedback binnen psychotherapie is de contextual feedback intervention theory (cfit; Sapyta, Riemer, & Bickman, 2005). Deze theorie gaat er vanuit dat wanneer een therapeut feedback ontvangt, deze een vergelijking maakt tussen een doel (bijvoorbeeld herstellen van klachten patiënt) en de informatie die in de feedback wordt gegeven (bijvoorbeeld vooruitgang sinds start behandeling). Op het moment dat het doel en de informatie niet met elkaar in lijn zijn, zoals wanneer een patiënt verslechterd is ten opzichte van de start van de behandeling, leidt dit tot dissonantie, een onaangenaam gevoel dat de therapeut kan motiveren om zijn of haar gedrag te veranderen (bijvoorbeeld behandelstrategie wijzigen).
Verschillende factoren zijn van invloed op de mate waarin voortgangsfeedback het behandelproces beïnvloedt. Figuur 1 is een model waarin weergegeven wordt hoe de verschillende factoren met elkaar samenhangen.
Figuur 1 ● Model van werkingsmechanismen van voortgangsfeedback
Het feedbacksysteem
Of dissonantie optreedt, hangt onder andere af van de manier waarop feedback wordt gegeven. Feedbacksystemen variëren in de informatie die zij aan de therapeut verstrekken. De bekendste feedbacksystemen zijn de oq Analyst, gebruikmakend van de Outcome Questionnaire (oq-45; Lambert e.a., 2013) en Feedback Informed Treatment (fit; Duncan, 2012), bestaande uit de Outcome Rating Scale en Session Rating Scale (Miller & Duncan, 2004). De meest eenvoudige systemen, zoals fit, tonen in een grafiek het scoreverloop, eventueel afgezet tegen de verwachtte scores op basis van een groep patiënten met een vergelijkbare beginscore. Complexere systemen, zoals oq Analyst, houden niet alleen het scorebeloop bij op de vragenlijsten, maar bieden ook door zogenaamde Clinical Support Tools (csts), advies aan de therapeut over hoe de koers van de behandeling eventueel bij te stellen of welke zaken er besproken dienen te worden met de patiënt.
Vanwege de diversiteit van de gebruikte systemen in onderzoek is het lastig een eenduidige uitspraak te doen over wat een werkzaam systeem behelst. Toch zijn er wel aanwijzingen dat de gevonden verschillen tussen systemen ertoe doen voor de praktijk. Allereerst blijkt dat feedbacksystemen die niet alleen symptomen of welbevinden monitoren maar ook het therapieproces (bijvoorbeeld de therapeutische relatie of motivatie) meer effect oogsten dan wanneer het therapieproces niet wordt gemeten (Lambert, Whipple, & Kleinstäuber, 2018; Shimokawa, Lambert & Smart, 2010). Meer informatie geven aan de therapeut biedt derhalve meer mogelijkheden om in te grijpen waar nodig. csts geven daarnaast adviezen aan de therapeut. Mogelijk dat dergelijke complexere feedbacksystemen beter werken bij ernstiger problematiek omdat het handvaten biedt aan de therapeut. Bij mildere problematiek zijn deze handvaten wellicht minder noodzakelijk.
Ten tweede verschillen feedbacksystemen in de wijze van terugkoppeling, namelijk alleen aan de therapeut of ook aan de patiënt. Uit een review van Gondek en anderen (2016) blijkt dat het geven van feedback aan de therapeut én de patiënt effectiever zou zijn dan alleen aan de therapeut. Dit sluit aan bij de gedachte dat je de patiënt actief betrekt bij de behandeling door het bespreken van de feedback. Ten slotte verschilt de intensiteit in het gebruik van feedbacksystemen, oftewel de dosis van feedback, in onderzoek, maar ook in de praktijk. Hoogfrequent meten biedt de kans om sneller in te grijpen in het behandelproces en er zijn aanwijzingen dat een intensiever gebruik van feedback tot een efficiëntere behandeling leidt (Janse e.a., 2020). In Nederland wordt in vergelijking met internationaal onderzoek doorgaans laagfrequent feedback geboden, enkele keren tijdens de behandeling, terwijl in het buitenland doorgaans elke sessie gebruikgemaakt wordt van voortgangsfeedback. Hierin valt dus nog een verbeterslag te maken.
De therapeut
Voortgangsfeedback kan potentieel de resultaten van minder effectieve therapeuten verbeteren. Het gebruik van feedback past namelijk in het model van deliberate practice, oftewel doelbewust leren om jezelf te verbeteren. Op basis van de voortgangsfeedback kan de therapeut leerdoelen formuleren om aan te werken. Chow en anderen (2015) lieten zien dat deliberate practice, en dan met name zelf nadenken over sessies, samenhangt met betere behandelresultaten. In lijn hiermee blijkt dat over het geheel genomen therapeuten over de tijd heen minder effectief worden (Goldberg e.a., 2016b), maar wanneer een feedbacksysteem wordt gecombineerd met deliberate practice de gemiddelde effectiviteit van therapeuten over de jaren heen verbetert (Goldberg e.a., 2016a).
Het feedbacksysteem kan nog zo mooi zijn, uiteindelijk moet de therapeut het ook daadwerkelijk gebruiken en de noodzaak hiertoe inzien. Uit onderzoek blijkt dat veel therapeuten weinig gebruikmaken van voortgangsfeedback en een aanzienlijk deel het nooit gebruikt (Jensen-Doss e.a., 2018a). Ggz-instellingen beschikken in de regel over feedbackinstrumenten, maar blijkbaar is dit onvoldoende om daadwerkelijk tot gebruik en verandering van gedrag bij therapeuten te leiden.
Negatieve feedback ontvangen is niet prettig en therapeuten hanteren verschillende stijlen om van de feedback te leren. Een kwalitatieve studie van Brattland en anderen (2018) liet zien dat sommige therapeuten direct hun gedrag aanpassen op basis van de feedback van patiënten, anderen laten het eerst bezinken en passen hun gedrag bij toekomstige patiënten aan. Weer anderen krijgen wel nieuwe ideeën door de feedback, maar passen hun gedrag niet aan. Of dissonantie leidt tot gedragsverandering van de therapeut hangt onder andere af van (persoonlijkheids)kenmerken van de therapeut. Zo zal een negatieve houding ten aanzien van voortgangsfeedback logischerwijs niet alleen tot een minder actief gebruik van een feedbacksysteem leiden, maar de therapeut zal de ontstane dissonantie ook eerder wegredeneren en het gedrag niet aanpassen. Uit onderzoek blijkt inderdaad dat een positievere attitude van de therapeut het actieve gebruik van voortgangsfeedback voorspelde (De Jong e.a., 2012). Ook is het voorstelbaar dat hoe bekwaam een therapeut zich voelt in zijn vak (self-efficacy) van invloed is op hoe er met feedback om wordt gegaan. Een therapeut die zich overmatig competent voelt, heeft de feedback nodig om de bias te corrigeren, terwijl een onzekere therapeut misschien uit zichzelf al alerter is op negatieve feedback. Anderzijds kan een therapeut met een hoge mate van self-efficacy negatieve feedback mogelijk beter hanteren dan een onzekere therapeut, die het ervaart als falen en het bespreken van feedback dan liever vermijdt. Uit onderzoek van De Jong en collega’s (2012) bleek dat er een interactie is tussen self-efficacy en het gebruik van voortgangsfeedback. Therapeuten die minder zeker waren over hun competenties, bleken bij patiënten die verslechterden tijdens de behandeling (negatieve feedback) minder goed in staat om de behandeling met een goed resultaat af te sluiten dan therapeuten die zekerder waren over hun competenties. Therapeuten die juist veel self-efficacy ervaarden behaalden betere resultaten wanneer zij feedback ontvingen. Dit zou erop kunnen duiden dat therapeuten die zichzelf overschatten door middel van feedback gecorrigeerd worden in hun blik en meer oog krijgen voor werkelijke resultaten. In het geval van therapeuten die zichzelf overschatten is deze dissonantie wellicht een goede wake-up call.
Voorts kan de persoonlijke motivatie en doelstelling (regulatory focus; rf) van de therapeut ook een factor zijn die van invloed is op hoe negatieve feedback wordt ervaren. De rf-theorie gaat er vanuit dat mensen of gericht zijn op het behalen van succes of het vermijden van falen. Uit onderzoek van De Jong en De Goede (2015) blijkt dat therapeuten die gericht zijn op het vermijden van falen bij negatieve voortgangsfeedback minder goede resultaten behalen dan therapeuten die gericht zijn op het behalen van succes, waarschijnlijk juist omdat therapeuten gericht op vermijding extra gevoelig zijn voor negatieve feedback en dit tot stress leidt waardoor er minder goed gebruik wordt gemaakt van de feedback. Een focus op het vermijden van falen leidt er namelijk toe dat mensen sneller opgeven bij negatieve feedback en minder goed oplossingen kunnen bedenken (Lanaj, Chang & Johnson, 2012; Crowe, Higgins, 1997; Baas, De Dreu & Nijstad, 2008; Higgins & Spiegel, 2004).
Hoewel het onderzoek naar therapeutkenmerken nog in de kinderschoenen staat, geven de resultaten uit genoemd onderzoek voldoende aanleiding om aan te nemen dat het niet vanzelfsprekend is dat iedere therapeut even actief aan de slag gaat met voortgangsfeedback. Het bespreken van houding en omgang met feedback zou een aandachtspunt binnen organisaties en teams moeten zijn, wil voortgangsfeedback goed worden toegepast.
De patiënt
Ten slotte is het aannemelijk dat niet alle patiënten even goed profiteren van voortgangsfeedback: de ernst en complexiteit kan het mogelijk moeilijker maken om adequate oplossingen te vinden bij negatieve feedback voor het verbeteren van de behandeling. Anderzijds zullen sommige patiënten meer moeite hebben dan anderen om om te gaan met negatieve voortgangsfeedback. Zo is het voor te stellen dat dit gevoelens van moedeloosheid tijdelijk kan versterken of dat de cliënt ervaart dat hij of zij faalt. Daarom is de manier waarop voortgangsfeedback wordt besproken met de patiënt erg belangrijk; het is een hulpmiddel om samen met de patiënt te evalueren en de betrokkenheid van de patiënt bij de behandeling te vergroten, maar als het bespreken van de feedback niet zorgvuldig gebeurt zal dit bij sommige patiënten niet behulpzaam zijn.
Onderzoek bevestigt dat patiëntfactoren, namelijk ernst van de klachten of type problematiek van de patiënt van invloed zijn of voortgangsfeedback een positief effect heeft op behandelresultaten. Bij relatief milde klachten, bijvoorbeeld bij behandeling in de basis-ggz, lijkt feedback de resultaten van behandeling te verbeteren (Bovendeerd, 2018). Bij ernstige klachten of crisisbehandeling lijkt de toevoeging van een feedbacksysteem daarentegen niet van meerwaarde (Davidsen e.a., 2017; De Jong e.a., 2017; Errázuriz & Zilcha-Mano, 2018; Van Oenen e.a., 2016). Ook de aard van de problematiek van de patiënt lijkt een rol te spelen; zo wordt bij ernstige cluster-B-persoonlijkheidsproblematiek zelfs een negatief effect gevonden van gebruik van voortgangsfeedback op behandelresultaat (De Jong e.a., 2017), terwijl bij patiënten met cluster-C-persoonlijkheidsproblematiek dit mogelijk wel een positief effect heeft (De Jong e.a., 2017; Janse e.a., ingediend). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat patiënten met cluster-B-stoornissen doorgaans emotieregulatieproblematiek ervaren, waardoor de emoties die negatieve voortgangsfeedback oproepen moeilijker te hanteren zijn en daardoor minder leidt tot constructieve oplossingen voor het verbeteren van de therapie. Hoewel de resultaten uit onderzoek tot nu toe nog geen eenduidig beeld geven voor wie voortgangsfeedback wel of niet werkzaam is, is het aannemelijk dat hoe complexer de problematiek, hoe belangrijker het is dat de manier waarop feedback wordt geven wordt afgestemd op de individuele patiënt.
Discussie
Voortgangsfeedback biedt mogelijkheden om de resultaten van therapie te verbeteren, maar er wordt nog te weinig gebruik van gemaakt om een optimaal effect te sorteren. Verschillende factoren, waaronder methoden van feedback, gedrag en persoonlijkheidsaspecten van therapeuten en kenmerken van patiënten spelen een rol hierin. In dit artikel hebben wij een theoretisch kader gepresenteerd over de werkingsmechanismen van voortgangsfeedback die aangrijpingspunten biedt om het gebruik voortgangsfeedback te verbeteren.
Wat duidelijk wordt uit de literatuur en wat men ziet in de praktijk, is dat de beschikbaarheid van een feedbacksysteem of het afnemen van vragenlijst nog niet per se leidt tot actief gebruik van de voortgangsfeedback. Dit is zorgelijk, want wil voortgangsfeedback effect hebben, dan moet het regelmatig daadwerkelijk in de behandelkamer worden besproken. Een door de auteurs regelmatig gehoorde opmerking over voortgangsfeedback is: ‘ik heb het niet nodig, want ik ben ervaren en voel het zelf goed aan of het therapieproces goed verloopt’. Dit is een overtuiging die niet alleen niet klopt (ervaring hangt niet samen met betere resultaten), maar er tevens voor zorgt dat de blinde vlek van de therapeut niet gecorrigeerd wordt. Onbekend maakt onbemind, dus voorlichting, training en een goede implementatie van voortgangsfeedback is belangrijk, aangezien het effect ervan sterk toeneemt bij een betere implementatie (Bickman e.a., 2016; Brattland e.a., 2018) en de attitude van therapeuten ten aanzien van voortgangsfeedback bij training positiever wordt (Willis, Dean & Coombs, 2009). Voor therapeuten blijkt het voorts van belang dat de instrumenten die gebruikt worden ook als passend bij hun werkwijze en doelgroep worden ervaren (Van Geffen, 2019). Anders loopt men het gevaar dat het afnemen van vragenlijsten als een verplichte administratieve handeling wordt gezien en dan wordt het niet effectief ingezet. Afstemming met zorgprofessionals over welk instrument of feedbacksysteem zij van meerwaarde achten zou het gebruik van voortgangsfeedback kunnen bevorderen. Dit kan inhouden dat bijvoorbeeld voor een zorgprogramma ‘angst’ een ander feedbacksysteem wordt gebruikt dan voor ‘chronische zorg’. Wil men een zogenoemde ‘cultuur van feedback’ creëren en behouden binnen een organisatie, dan moet men blijven investeren in training van therapeuten, (door)ontwikkeling van voortgangsfeedback en blijven aansluiten bij de behoeften vanuit de praktijk.
Om een cultuur van feedback te bevorderen is veel aandacht nodig op de werkvloer hoe met voortgangsfeedback om te gaan, omdat omgaan met negatieve feedback een uitdaging kan zijn als therapeut. Met name bij complexere problematiek dient men concrete handvaten te bieden aan therapeuten over hoe om te gaan met negatieve feedback. Dit kan door een uitgebreider feedbacksysteem te gebruiken, maar ook door therapeuten die gericht zijn op het vermijden van falen of zich te weinig of te veel competent voelen te coachen. De coaching, die bij voorkeur door collega’s aan elkaar gegeven wordt, kan zich richten op het verbeteren van de self-efficacy van de therapeut door het vergroten van het ervaren gevoel van controle over situaties (Hoffman, 2013). Het vermijden van falen door therapeuten kan veranderd worden door feedback anders te framen (Lanaj, Chang & Johnson, 2012; Seery, Weisbuch & Blascovich, 2009; Jarzebowski, Palermo & Van de Berg, 2012) en door zelfregulatietraining (Strauman e.a., 2013; Higgins, Marguc & Scholer, 2012).
Naast deze verbeterpunten ten aanzien van hoe voortgangsfeedback binnen een organisatie gebed dient te worden, zijn er ook nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen op het gebied van voortgangsfeedback die ertoe kunnen leiden dat hier nog beter gebruik van wordt gemaakt of nog beter aansluit bij de patiënt. Zo zijn er ontwikkelingen op het gebied van personalised care, waarbij vragenlijsten worden samengesteld met items die voor een specifieke patiënt relevant zijn, bijvoorbeeld door middel van computerized adaptive testing (cat), of idiosyncratische instrumenten waarbij een deel van het instrument gestandaardiseerd is en een deel afgestemd op de specifieke patiënt. Een andere ontwikkeling is het monitoren van behandeldoelen van de individuele patiënt naast het meten van symptomen of functioneren. Uit een survey van 504 therapeuten blijkt dat zij voorkeur geven aan gepersonaliseerde vragenlijsten boven gestandaardiseerde vragenlijsten (Jensen-Doss e.a., 2018b). Het nadeel van het personaliseren van meetinstrumenten is dat er geen normen zijn en het moeilijk te definiëren is wanneer iemand voldoende vooruitgaat, dus (laagfrequent) meten van de behandelresultaten door middel van generieke instrumenten blijft ons inziens daarnaast wenselijk.
Ondanks het vele onderzoek naar voortgangsfeedback en de genoemde manieren om dit zo effectief mogelijk in te zetten zijn er nog hiaten in de kennis in voor wie en wanneer voortgangsfeedback precies werkzaam is. Meer onderzoek naar moderatoren van het effect van voortgangsfeedback is nodig. Een combinatie van kwalitatief (o.a. interviews) en kwantitatief onderzoek is het meest informatief om enerzijds te exploreren hoe therapeuten met voortgangsfeedback omgaan, en anderzijds hoe patiënten dit ervaren en hoe dit samenhangt met de resultaten van behandeling. Dit gezegd hebbende vraagt de huidige status van voortgangsfeedback niet om een afwachtende houding naar resultaten van toekomstig onderzoek of betere feedbackmethoden, maar naar beter gebruikmaken van wat al beschikbaar is.
Concluderend kan gesteld worden dat voortgangsfeedback een mooie manier kan zijn om de patiënt en de therapeut beter samen te laten werken om beter, of sneller, resultaat te boeken, maar dat er nog een verbeterslag te maken valt in hoe instrumenten en feedbacksystemen actief ingezet worden. Wil voortgangsfeedback effect hebben dan moet er op de werkvloer frequent aandacht voor zijn. Behandelteams kunnen gestimuleerd worden om na te denken over welke feedbacksysteem het beste aansluit bij de populatie, problematiek en behandelmethodiek, maar ook om de resultaten van voortgangsfeedback te integreren in supervisie en intervisie zodat behandelaren elkaar kunnen helpen te acteren op de feedback. Er is een cultuur van feedback nodig, binnen instellingen, maar ook binnen het vakgebied, waarbij gebruik van voortgangsfeedback onderdeel van standard care wordt.
Literatuur
Baas, M., Dreu, C.K.W. de, & Nijstad, B.A. (2008). A meta-analysis of 25 years of mood-creativity research: Hedonic tone, activation, or regulatory focus? Psychological Bulletin, 134, 779-806.
Bovendeerd, A.M. (2018). Systematic client feedback to brief therapy in basic MHC: preliminary results of a four-center cohort trial. Inspire meeting 2nd edition, Leiden The Netherlands (poster).
Baldwin, S.A., & Imel, Z.E. (2013). Therapist effects. In M.J. Lambert (Ed.), Bergin and Garfield’s handbook of psychotherapy and behavior change (6th ed., pp. 258-297). New York: Wiley.
Bickman, L., Douglas, S.R., De Andrade, A.R.V., Tomlinson, M., Gleacher, A., Olin, S. e.a. (2016). Implementing a measurement feedback system: A tale of two sites. Administration and Policy in Mental Health and Mental Health Services Research, 43, 410-425.
Brattland, H., Høiseth, J.R., Burkeland, O., Inderhaug, T.S., Binder P.E., & Iversen, V.C. (2018). Learning from clients: A qualitative investigation of psychotherapists’ reactions to negative verbal feedback, Psychotherapy Research, 28, 545-559.
Carlier, I.V.E., Meuldijk, D., Vliet, I.M. van, Fenema, E. van, Wee, N.J.A. van der, & Zitman, F.G. (2012). Routine outcome monitoring and feedback on physical or mental health status: evidence and theory. Journal of Evaluation in Clinical Practice, 18, 104-110.
Chow, D., Miller, S.D., Seidel, J., Kane, R., & Andrews, B. (2015). The role of deliberate practice in the development of highly effective psychotherapists. Psychotherapy, 52, 337-345.
Constantino, M.J., Boswell, J., Coyne, A.E., Romani, F., Trudeau, K., & Kraus, D. (2019). Therapists’ accuracy in predicting their own objective effectiveness in treating specific mental health concerns. Paper presented at the 50th International meeting of the Society for Psychotherapy Research, Buenos Aires, Argentina.
Crowe, E., & Higgins, E.T. (1997). Regulatory focus and strategic inclinations: Promotion and prevention in decision-making. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 69, 117-132.
Davidsen, A.H., Poulsen, S., Lindschou, J., Winkel, P., Tróndarson, M.F., Waaddegaard, M., e.a. (2017). Feedback in group psychotherapy for eating disorders: A randomized clinical trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 85, 484.
Delgadillo, J., Overend, K., Lucock, M., Groom, M., Kirby, N., McMillan, D., e.a. (2017). Improving the efficiency of psychological treatment using outcome feedback technology. Behaviour Research and Therapy, 99 (Supplement C), 89-97.
Dew, S., & Riemer, M. (2003). Why inaccurate self-evaluation of performance justifies feedback interventions. Paper presented at the 16th Annual Research Conference, A System of Care for Children’s Mental Health: Expanding the Research Base, Tampa, University of South Florida.
Douglas, S.R., Jonghyuk, B., Andrade, A.R.V. de, Tomlinson, M.M., Hargraves, R.P., & Bickman, L. (2015). Feedback mechanisms of change: How problem alerts reported by youth clients and their caregivers impact clinician-reported session content. Psychotherapy Research, 25, 678–693.
Duncan, B. (2012). The partners for change outcome management system (PCOMS): The heart and soul of change project. Canadian Psychology/ Psychologie Canadienne, 53, 93-104.
Errázuriz, P., & Zilcha-Mano, S. (2018). In psychotherapy with severe patients discouraging news may be worse than no news: The impact of providing feedback to therapists on psychotherapy outcome, session attendance, and the alliance. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 86, 125-139.
Geffen, M. van (2019). Kwaliteitssystemen in de Nederlandse Geestelijke Gezondheidszorg: een analyse van de impact van kwaliteitssystemen op de praktijk van de zorg. (Proefschrift). Verkregen van https://repository.ubn.ru.nl/bitstream/handle/2066/203431/203431.pdf?sequence=1
Goldberg, S.B., Babins-Wagner, R., Rousmaniere, T., Berzins, S., Hoyt, W.T., Whipple, J.L., e.a. (2016a). Creating a climate for therapist improvement: A case study of an agency focused on outcomes and deliberate practice. Psychotherapy, 53, 367.
Goldberg, S.B., Rousmaniere, T., Miller, S.D., Whipple, J., Nielsen, S.L., Hoyt, W.T., e.a. (2016b). Do psychotherapists improve with time and experience? A longitudinal analysis of outcomes in a clinical setting. Journal of Counseling Psychology, 63, 1-11.
Gondek, D., Edbrooke-Childs, J., Fink, E., Deighton, J., & Wolpert, M. (2016). Feedback from outcome measures and treatment effectiveness, treatment efficiency, and collaborative practice: A systematic review. Administration and Policy in Mental Health, 43, 325-343.
Hannan, C., Lambert, M. J., Harmon, C., Nielsen, S. L., Smart, D. W., Shimokawa, K., e.a. (2005). A lab test and algorithms for identifying clients at risk for treatment failure. Journal of Clinical Psychology, 61, 155-163.
Hatfield, D., McCullough, L., Frantz, S. H., & Krieger, K. (2010). Do we know when our clients get worse? An investigation of therapists’ ability to detect negative client change. Clinical Psychology & Psychotherapy, 17, 25-32.
Higgins, E.T., & Spiegel, S. (2004). Promotion and prevention strategies for self-regulation: A motivated cognition perspective. In: R. F Baumeister& K. D. Vohs, (Eds.). Handbook of self-regulation: Research, theory, and applications (pp.171-87). New York: Guilford Press.
Higgins, E.T., Marguc, J., & Scholer, A.A. (2012). Value from adversity: How we deal with adversity matters. Journal of Experimental Social Psychology, ٤٨, 965-967.
Hoffman, A.J. (2013). Enhancing self-efficacy for optimized patient outcomes through the theory of symptom self-management. Cancer Nursing, 36, E16–E26.
Janse, P.D., Jong, K. de, Dijk, M.K. van, Hutschemaekers, G.J., & Verbraak, M.J. (2017). Improving the efficiency of cognitive-behavioural therapy by using formal client feedback. Psychotherapy Research, 27, 525-538.
Janse, P.D., Jong, K. de, Veerkamp, C., Dijk, M.K. van, Hutschemaekers, G.J., & Verbraak, M.J. (2020).The effect of feedback-informed cognitive behavioral therapy on treatment outcome: A randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 88, 818-828.
Jarzebowski, A-M., Palermo, J., & Berg, R. van de (2012). When feedback is not enough: The impact of regulatory fit on motivation after positive feedback. International Coaching Psychology Review, 7, 14–32.
Jensen-Doss, A., Haimes, E., Smith, A.M., Lyon, A.R., Lewis, C.C., Stanick, C.F., e.a. (2018a). Monitoring treatment progress. and providing feedback is viewed favorably but rarely used in practice. Administration and Policy in Mental Health, 45, 48–61.
Jensen-Doss, A., Smith, A.M., Becker-Haimes, E.M., Ringle, V.M., Walsh, L.M., Nanda, M., e.a. (2018b). Individualized progress measures are more acceptable to clinicians than standardized measures: Results of a national survey. Administration and Policy in Mental Health, 45, 392-403.
Johns, R.G., Barkham M., Kellett S., & Saxon, D. (2019). A systematic review of therapist effects: A critical narrative update and refinement to review. Clinical Psychology Review, 67, 78-93.
Jong K. de, Sluis P. van, Nugter M.A., Heiser W.J., & Spinhoven P. (2012). Understanding the differential impact of outcome monitoring: Therapist variables that moderate feedback effects in a randomized clinical trial. Psychotherapy Research, 22, 464-474.
Jong K. de & Goede M. de (2015), Why do some therapists not deal with outcome monitoring feedback? A feasibility study on the effect of regulatory focus and person-organization fit on attitude and outcome, Psychotherapy Research, ٢٥, 661-668.
Jong, K. de, Segaar, J., Ingenhoven, T., Busschbach, J. van, & Timman, R. (2017). Adverse effects of outcome monitoring feedback in patients with personality disorders: A randomized controlled trial in day treatment and inpatient settings. Journal of Personality Disorders, 32, 1-21.
Jong, K. de, Conijn, J.M., Lutz, M.C., Gallagher, R.A.V., & Heij, M. (ingediend-a). Using progress feedback to improve outcomes and reduce drop-out: A multilevel meta-analysis.
Jong, K. de, Nugter, M.A., La Croix, K., De Groot, E., Berns, P., & Spinhoven, P. (ingediend-b). What works for whom in feedback? A randomized controlled trial comparing two types of feedback in relation to patient complexity.
Kluger, A.N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance:
A historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention theory.
Psychological Bulletin, 119, 254-284.
Koementas-de Vos, M.M.W., Nugter, M.A., Engelsbel, F., & Jong, K. de (2018) Does progress feedback enhance the outcome of group psychotherapy? Psychotherapy Theory Research & Practice, 55, 151-163.
Kraus, D.R., Castonguay, LG., Boswell, J.F., Nordberg, S.S., & Hayes, J.A. (2011). Therapist effectiveness: implications for accountability and patient care. Psychotherapy Research, 21, 267-276.
Kraus, D.R., Anderson, P., Bentley, J.H., Boswell, J.F., Constantino, M.J., Baxter, E.E., e.a. (2015). Predicting therapist effectiveness from their own practice-based evidence. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 84, 473-483.
Lambert, M. J., Kahler, M., Harmon, C., Burlingame, G. M., Shimokawa, K., & White, M.M. (2013). Administration and Scoring Manual: Outcome Questionnaire OQ®-٤٥.٢. Salt Lake City: OQ measures.
Lambert, M.J., Whipple, J.L., & Kleinstäuber, M. (2018). Collecting and delivering progress feedback: A meta-analysis of routine outcome monitoring. Psychotherapy, 55, 520-537.
Lanaj, K., Chang, C.H., & Johnson, R.E. (2012). Regulatory focus and work-related outcomes: A review and meta-analysis. Psychological Bulletin, 138, 998-1034.
Miller, S.D., & Duncan, B.L. (2004). The outcome and session rating scale. Administration and scoring manual. Chicago, IL: Institute for the Study of Therapeutic Change.
Oenen, F.J. van, Schipper, S., Van, R., Schoevers, R., Visch, I., Peen, J., e.a. (2016). Feedback-informed treatment in emergency psychiatry; a randomised controlled trial. BMC Psychiatry, 16, 110.
Reese, R.J., Norsworthy, L.A., & Rowlands, S.R. (2009). Does a continuous feedback system improve psychotherapy outcome? Psychotherapy: Theory, Research, Practice, Training, 46, 418-431.
Rise, M.B., Eriksen, L., Grimstad, H., & Steinsbekk, A. (2012). The short-term effect on alliance and satisfaction of using patient feedback scales in mental health out-patient treatment. A randomised controlled trial. BMC Health Services Research, 12, 348.
Sapyta, J., Riemer, M., & Bickman, L. (2005). Feedback to clinicians: Theory, research and practice. Journal of Clinical Psychology: In Session, 61, 145-153.
Seery, M.D., Weisbuch, M., & Blascovich, J. (2009). Something to gain, something to lose: the cardiovascular consequences of outcome framing. International Journal of Psychophysiology, 73, 308-312.
Shimokawa, K., Lambert, M.J., & Smart, D.W. (2010). Enhancing treatment outcome of patients at risk of treatment failure: Meta-analytic and mega-analytic review of a psychotherapy quality assurance system. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 78, 298–311.
Strauman, T.J., Goetz, E.L., Detloff, A.M., MacDuffie, K.E., Zaunmuller, L., & Lutz, W. (2013). Selfregulation and mechanisms of action in psychotherapy: a theory-based translational perspective. Journal of Personality, 81, 542-553.
Walfish, S., McAlister, B., O’Donnell, P., & Lambert, M.J. (2012). An Investigation of self-
assessment bias in mental health providers. Psychological Reports, 110, 639-644.
Wampold, B.E. (2015). Routine outcome monitoring: Coming of age with the usual developmental challenges. Psychotherapy, 52, 458-462.
Wampold, B.E., & Imel, Z.E. (2015). The great psychotherapy debate: The research evidence for what works in psychotherapy (2nd ed.). New York, NY: Routledge.
Willis, A., Deane, F.P, & Coombs, T. (2009). Improving clinicians’ attitudes toward providing feedback on routine outcome assessments. International Journal of Mental Health Nursing, 18, 211-215.
Drs. Pauline Janse is werkzaam als klinisch psycholoog en onderzoeker bij Pro Persona.
E-mail ■ p.janse@propersona.nl
Dr. Kim de Jong is Universitair docent aan de Universiteit Leiden en freelance masterpsycholoog.