Bea Tiemens
Toen mij werd gevraagd als gastredacteur op te treden voor een themanummer over rom van dit tijdschrift maakte mijn ego een sprongetje: wat een eer, terwijl ik geen psychotherapeut ben. Direct daarna volgde echter ook de twijfel. Steek ik me hiermee niet in een wespennest? Er is zo veel discussie over rom geweest de afgelopen jaren. Maar het onderwerp gaat me aan het hart. Al snel startte ik met Anton Hafkenscheid van de redactie – die mij op zijn erudiete manier hielp vooral mijn enthousiasme te volgen – het gesprek over de inhoud. In deze gesprekken kwamen wetenschap en praktijk steeds op een vanzelfsprekende wijze samen. Dat is bijzonder, want zowel in de dagelijkse praktijk van de ggz, waar ik als onderzoeker werk, als op de universiteit, waar ik bijzonder hoogleraar ben, zijn dit vaak gescheiden werelden.
Dit voortdurende samenspel tussen wetenschap en praktijk is de kern van mijn bijzondere leerstoel ‘Evidence-based practice in mental health care’. Monitoren en het gebruik van feedback, kortweg rom, zie ik als een noodzakelijk onderdeel van evidence-based werken. Op de universiteit is dat besef alleen maar sterker geworden, onder andere door mijn samenwerking met Cilia Witteman, die helaas nu net met emeritaat is gegaan. De expertise van Witteman op het gebied van klinische besliskunde en inschattingsfouten wordt in veel artikelen over rom slechts vluchtig aangeraakt met een enkel zinnetje als ‘behandelaren kunnen de uitkomst en voortgang van de behandeling niet goed inschatten’. Samen met Iris Peperkamp hebben we over dit zinnetje een artikel geschreven. Waarom kunnen behandelaren uitkomst en beloop niet inschatten? Zijn ze niet goed opgeleid? Nee, behandelaren zijn naast professionals ook gewoon mensen die beoordelingsfouten maken. De informatie hierover zal, nemen we aan, niet volledig nieuw voor u zijn. Elke psychologiestudent krijgt dit in de bacheloropleiding. We beschrijven vooral de relevantie van deze kennis voor de praktijk en het gebruik van rom.
Het voorbeeld uit ons artikel komt uit de basis-ggz, waar cliënten worden behandeld met problematiek die we meestal scharen onder de common mental disorders. Deze groep cliënten is ook oververtegenwoordigd in het onderzoek dat wordt beschreven door Pauline Janse en Kim de Jong. In een helder overzichtsartikel geven ze de huidige evidentie weer voor de effectiviteit van het werken met feedback uit rom en beschrijven ze de werkingsmechanismen van rom. Ze besteden daarbij aandacht aan de persoon van de behandelaar en laten daarnaast zien dat ernst van de klachten of type problematiek van de cliënt van invloed lijken te zijn op de werking van voortgangsfeedback. Het aantal onderzoeken onder cliënten met complexe problematiek is tot nu toe beperkt, maar het gebruik van rom en feedback in dit soort populaties valt lang niet altijd goed uit.
De bevinding van Janse en De Jong over de verschillende cliëntenpopulaties werpt in combinatie met de artikelen van Anton Hafkenscheid en Jim van Os en van Nele Stinckens en Claude Missiaen voor mij een scherper licht op sommige discussies over rom: we hebben het niet altijd over dezelfde populatie en verschillende groepen cliënten vragen verschillende vormen van rom. Het gaat niet alleen over de keuze van instrumenten, maar ook over het meten van uitkomst versus het meten van proces. Ik ben dan ook erg blij met deze twee artikelen waarin complexe therapeutische processen centraal staan.
Hafkenscheid en Van Os beschrijven de naturalistische/systematische gevalsstudie, een soort rom-xl. Hiermee wordt zowel de uitkomst van de behandeling gevolgd als het proces daar naartoe. Daarvoor worden ook procesinstrumenten meegenomen in de behandeling. Deze uitgebreide gevalsstudies kunnen naast de toepassing in de praktijk ook gebruikt worden voor verdere theorievorming. Waar de rom-xl in de praktijk toetst of de behandeling op koers is, kan het daarnaast toetsen of de theorie in alle gevallen klopt en leiden tot nieuwe hypothesevorming.
De casus van Stinckens en Missiaen is een voorbeeld van zo’n naturalistische/systematische gevalsstudie. In deze rijke beschrijving laten ze zien hoe bij een cliënt met complexe problematiek rom de functie heeft om op koers te blijven. Hierbij komen allerlei verschillende vormen van feedback aan bod: met gestructureerde vragenlijsten, maar ook met open vragen en dagboekaantekeningen van de cliënt. Deze casus illustreert dat het gebruik van rom zeer nuttig is in complexe behandelingen, maar dan wel een daarop toegespitste inhoud moet hebben.
Tot slot vormt het artikel van Albert Boon, Sjoukje de Boer, Melissa van Dorp en Yolanda Nijssen een bijzondere aanvulling in dit themanummer omdat het bijdraagt aan de discussie hoe we verbetering of herstel zouden moeten meten. Albert Boon en collega’s problematiseren de veel gebruikte reliable change index als uitkomstmaat en komen op basis van hun analyses met een alternatief. Heel nuttig en toepasbaar in zowel de praktijk als in onderzoek.
Hoewel er enkele momenten waren tijdens dit gastredacteurschap waarop de twijfel wel even toesloeg, heb ik vooral heel veel geleerd. Tijdens het werk als gastredacteur voor dit themanummer kreeg ik de indruk dat we in Nederland langzamerhand in een nieuwe ‘rom-fase’ zijn aangeland. Argumenten voor en tegen zijn veranderd in discussies en vragen over het hoe, wat en wanneer en bij welke cliënten. Hieruit blijkt enerzijds dat we op het gebied van rom en het onderzoek ernaar nog behoorlijk aan het begin staan. Anderzijds opent het vele nieuwe wegen naar samenwerking en een verdere verbinding tussen praktijk en wetenschap. Ik ben benieuwd of u na het lezen van de verschillende bijdragen tot dezelfde conclusie komt.
Naast bovengenoemde artikelen in het kader van het themanummer zijn er de vertrouwde pijlers van elke aflevering van het tijdschrift. In Forum treffen we de column van Peter Daansen, die de wachtlijsten in de ggz vergelijkt met filevorming op de snelweg en daar verrassende hoop uit weet te putten. Edwin de Beurs, Matthijs Blankers, Jack Dekker en Heleen Riper reageren kritisch op het Forumartikel uit het vorige nummer van de hand van Kamp, Machielsen en Van Os (2020) over beeldbellen, en schatten op grond van eigen onderzoek het enthousiasme van hulpverleners over digitale vormen van hulpverlening positiever in. In de boekbespreking van Maud Schaepkens over Appelo’s (H)echt niet. Verbeter je relaties als hechten echt niet lukt steekt de recensent haar bewondering voor dit boek niet onder stoelen of banken. Tot slot bezochten Ingrid de Kleine en Roos van Grieken het succesvolle eerste congres over affectfobietherapie (AFT) en schreven daar een lovend verslag over.
Literatuur
Kamp, D., Machielsen, G., & Os, J. van (2020). De toepassing van psychotherapeutische behandeling via beeldbellen. Tijdschrift voor Psychotherapie, 46, 297-308.
Bea Tiemens is bijzonder hoogleraar Evidence-based practice in mental health care,
Radboud Universiteit Nijmegen.