Gehoord

Hanneke Bot

Deze studiedag maakt deel uit van het Curriculum Psychodynamiek, een gezamenlijk initiatief van Lemion en Frans Schalkwijk, psychoanalyticus, psychotherapeut en bijzonder hoogleraar forensische Orthopedagogiek (UvA). Het curriculum bestaat uit een jaarlijkse serie geaccrediteerde symposia over ontwikkelingen binnen het psychodynamische gedachtegoed.

De dag stond onder voorzitterschap van Schalkwijk en hij gaf in zijn inleiding gelijk ook een plaatsbepaling van de beide begrippen. Bij jaloezie gaat het om ‘ik ben afgesloten van liefde; ik sta buiten een intieme relatie die waardevol voor me is’. Afgunst gaat om ‘de ander heeft meer of is meer gerespecteerd dan ik’. Jaloezie en afgunst kunnen beide leiden tot narigheid: haatgevoelens voor die ander, die je dan vernedert om de balans te herstellen. Wraak is bedoeld om de oorzaak van de jaloezie en de afgunst weg te nemen: je laat de ander lijden, en liefst meer dan die ander jou deed lijden. De illusie daarbij is dat je daardoor bevrijd zou zijn van dat nare gevoel. Schalkwijk: ‘jaloezie en afgunst: je kunt maar beter weten dat het er is, dat helpt enorm’.

Famke Kwee (politicoloog, psychoanalytica) gaf in een helder betoog een theoretische kader, gebaseerd op Melanie Klein, voor het begrijpen van jaloezie. De titel van haar voordracht ‘Alles is waar, ook als het niet waar is’ verwijst naar de psychische realiteit die de realiteit overschrijdt. Ze begon haar presentatie met twee stills uit een video die op dit moment in Museum De Pont te zien is. In de eerste still staan twee vrouwen, Geel en Blauw, te praten maar er is al te zien dat Geel wegkijkt. In de tweede still is er een derde vrouw bijgekomen, Rood. We zien ontzetting op het gezicht van Blauw terwijl Geel Rood hartelijk begroet. De video duurt 10 minuten, maar beslaat een gebeurtenis van 45 seconden waarin te zien is dat Geel zich afwendt van Blauw als Rood in haar blikveld verschijnt en Geel vervolgens hartelijk begroet. Blauw toont zich ontzet, deinst terug, maakt een afwerend gebaar, kruist de armen voor de borst en loopt uiteindelijk weg – volgens Kwee is er een onontwarbare tombola aan gevoelens te zien. De vraag is waarom het zo moeilijk, soms ondraaglijk, is om buitengesloten te worden. Zich baserend op Klein stelt Kwee dat dit teruggrijpt op universele onbewuste fantasieën die al op heel jonge leeftijd ontstaan. Het heel jonge kind – ik vat het allemaal heel kort samen – afhankelijk van ouderlijke zorg en dus als de dood om buitengesloten te worden, wil enerzijds beide ouders ‘hebben’ maar het wil tegelijkertijd ook één ouder voor zich alleen en de ander buitensluiten. Deze oedipale constellatie, die iedereen vroeger heeft ervaren, zorgt ervoor dat we allen kwetsbaar zijn voor buitensluiting, zelfs heel goed functionerende mensen. Jaloezie zit diep verankerd in de ontwikkeling van de mens en zou zelf innate, aangeboren, zijn. In de video is te zien dat Blauw even, tijdelijk, de reactie laat zien van het inadequate kind tegenover de machtige volwassene. Maar ze is volwassen en, volgens Kwee, herstelt zich. De gezonde volwassene is niet immuun voor jaloezie, maar dat gevoel is tijdelijk en reparabel. Illusoire jaloezie echter is sterker dan de waarneming (de ‘realiteit’), grijpt terug op oedipale tekorten en laat zich niet makkelijk corrigeren. Wanneer in behandeling mensen ’beter’ worden, gaan ze het verleden ook als ‘beter’ zien. De herinnering past zich aan het nieuwe perspectief aan – de psychische realiteit is veranderd, zie de titel van de voordracht.

Quin van Dam (klinisch psycholoog, psychoanalyticus) verzorgde samen met Marcel Karreman, senior trainer) een levendige presentatie met Van Dam in de rol van therapeut en Karreman in die van patiënt. Na een korte uitleg van de conflictdriehoek en de affectfobietherapie (aft; zie bijdragen in dit tijdschrift in nummer 6 van 2014 en nummer 1 van 2017 en de recensie van het boek van Van Dam over affectfobietherapie in nummer 4 van 2019) volgden vlot op elkaar een aantal scènes waarin de afweer van gevoelens (mwah, het gaat allemaal best, zo z’n gangetje; grappen maken; over iets anders beginnen) duidelijk te zien was samen met de interventies van Van Dam gericht op de groei van destructieve jaloezie naar volwassen acceptatie. De therapeut vormt geen bondje met de patiënt tegen de boze buitenwereld maar verwijst juist naar redelijkheid. Het aardige van aft is dat het gedrag betrekt bij de analyse van wat er aan de hand is en hoe het anders kan. Sterker nog: concreter is beter!

Pieternel Dijkstra (sociaal psycholoog, onderzoeker) vroeg ons een vragenlijst in te vullen over jaloezie in de partnerrelatie. Het werd gelijk behoorlijk intiem – toch maar hopen dat je buurvrouw/-man niet op je blaadje kijkt. Enige opluchting in de zaal toen bleek dat je op de eerst vijf vragen juist hóóg mocht scoren want die betroffen reactieve jaloezie (het vervelend vinden wanner je partner flirt met een ander en dergelijke). Daarnaast kan er ook nog angstige en preventieve jaloezie onderscheiden worden, dit alles volgens de taxonomie van Buunk. De vragenlijst is geheel state of the art onderzocht, een gevalideerd en genormeerd instrument om jaloezie te onderzoeken en te gebruiken in de diagnostiek. We konden dus aan de hand van de dia’s van Dijkstra met de normering ook even zelf onze innerlijke stand van zaken vaststellen. Reactieve jaloezie blijkt positief te scoren me de kwaliteit van de relatie. Angstige (bang voor bedreiging van de relatie, een cognitief proces, niet op de werkelijkheid gebaseerd; ‘ik ben bang dat mijn partner seksueel geïnteresseerd is in iemand anders’) heeft een negatieve correlatie met de kwaliteit van de relatie. Preventieve jaloezie (‘bezitterigheid’; ’ik verlang van mijn partner dat hij/zij niet naar andere mannen/vrouwen kijkt’) kan zowel positief als negatief uitwerken met als gevolg dat er in grote studies geen verband wordt gevonden met de kwaliteit van de relatie. In de behandeling van jaloezie is het volgens Dijkstra belangrijk dat de patiënt bereid is om te leren gaan met gevoelens van jaloezie. Zie de startopmerking van Schalkwijk.

Jaloezie bestaat overigens wereldwijd en is in relaties een primaire emotie. Het beperkt zich ook niet tot monogame situaties. Ook in harems bestaat competitie en jaloezie. Wel zijn er wereldwijd verschillen in wat acceptabel wordt gevonden – in bijvoorbeeld gedrag en kleding – en dus in wat jaloezie oproept. Onderzoek laat zien dat wanneer er een sterkere dubbele moraal heerst (mannen die overspel plegen zijn stoer, vrouwen een slet) er eerder jaloezie optreedt bij mannen. Vrouwen scoren in het algemeen hoger op reactieve jaloezie – en dat staat dan weer juist in verband met meer nadruk op het goed houden van de relatie; vrouwen die zonder vader opgroeien hebben meer last van preventieve jaloezie, zijn meer bezitterig dus. In relaties waarin er ruimere vrijheden op seksueel gebied bestaan, scoort men lager op reactieve jaloezie.

Na de prettige lunch sprak eerst Marc Hebbrecht (psychiater, psychoanalyticus, o.a. verbonden aan de Universiteit van Leuven) over ‘een klinische blik op jaloezie en afgunst’. In de praktijk ziet hij meer jaloezie dan afgunst. De jaloerse persoon voelt zich buitengesloten en verlangt ernaar uitsluitend de eerste te zijn. Iedereen krijgt er mee te maken en je wordt er ook niet immuun voor. Jaloezie kan worden gezien als een continuüm van normale jaloezie tot pathologische. Ook de afwezigheid van jaloezie is overigens problematisch; het is pijnlijk wanneer de partner zich nooit jaloers toont. Geeft hij nog wel om me? Aan de hand van een uitgebreide casusbeschrijving en een uitstapje naar de liefdestheorieën van Freud (zie zijn artikel in TvP 2019/6) komt hij er op uit dat een relatiebreuk na vreemdgaan een vlucht en een neurotische oplossing betekent. In een rijpe relatie – met liefde die op de ander is gericht – kan er worden gevochten om de relatie te behouden met als resultaat een verdieping van die relatie.

Marieke Sluys, psychiater, deed uitgebreid verslag van een in haar ogen niet zo heel goed verlopen behandeling waarbij ze uiteindelijk tot de conclusie kwam dat afgunst hier een belangrijke rol speelde. Het bevreemdt haar dat afgunst in de dsm alleen wordt genoemd bij de narcistische-persoonlijkheidsproblematiek en verder niet aan de orde komt. Ook in de gesprekken met collega’s kwam het niet ter sprake. Afgunst komt volgens haar al aan de orde bij kleine (machts)verschillen en zou dus tussen collega’s heel goed de kop op kunnen steken. In de betreffende behandeling (in een groepstherapie voor persoonlijkheidsproblematiek) is er sprake van veel boosheid van de patiënt ten opzichte van de therapeut en de patiënt stopt de behandeling eerder dan gepland. Sluys had aan het begin van het behandeltraject uitgelegd dat ze de medicatie van patiënt overliet aan een collega – om niet haar rol als therapeut te compromitteren. Sluys concludeert dat de agressie van de patiënt voortkwam uit afgunst op het (vermeende) vermogen van de behandelaar om de ander te kunnen helpen, gecombineerd met het idee dat de behandelaar dat wel zou kunnen maar dat de patiënt toch niet te willen geven (de medicatie). De destructieve reactie kwam zo dus voort uit verzet tegen de ongelijke relatie, inherent aan de patiënt-therapeutverhouding. Patiënt stopt de behandeling voortijdig, maar loopt niet zo maar weg. Er is een evaluatie waarna het contact ophoudt. Uit de zaal komt nog de aanvulling dat wanneer er zo veel afgunst is, een intensieve behandeling wellicht niet geïndiceerd is. Maar er wordt ook op gewezen dat de afloop misschien niet zo negatief is: patiënt heeft het toch een jaar volgehouden (en dit was langer dan in eerder behandelingen) en heeft geen klacht ingediend terwijl daar wel regelmatig mee werd gedreigd.

Schalkwijk sluit vervolgens de dag af met het thema ‘toch gênant, jaloers op je patiënt’. Volgens Schalkwijk is het nog een discussiepunt of jaloezie aangeboren is of dat het ontstaat in de relatie. Eerlijk gezegd denk ik dat ook bij Klein de oorsprong van de jaloezie na de geboorte ligt, in de allereerste contacten van het kind met zijn verzorgers en dus in de relatie. Niet aangeboren, wel heel vroeg, zou ik zeggen. Het gaat, aldus Schalkwijk, altijd om de constellatie van zelf, de (frustrerende) patiënt en jaloezie. Hij vroeg het publiek onderling even te praten over ’jaloezie op een patiënt’, een schaamte-beladen onderwerp over de identiteit van de therapeut. Maar, volgens Schalkwijk, het hoort er wel bij: een therapeut die geen jaloezie voelt, kan niet deugen. Jaloezie moet dus niet geloochend worden. Rivaliteit en afgunst zijn makkelijk opgewekt – de patiënt is rijker dan de therapeut, mooier, succesvoller et cetera – en kan zich makkelijk verraden in toonzetting en inhoud van interventies of zelfs in ageren. Niet (onmiddellijk) reageren op een jaloezie opwekkende uiting van de patiënt is veel moeilijker dan er giftig op reageren. Schalkwijk vroeg zich af of grensoverschrijdend gedrag ook met afgunst te maken heeft (seksueel contact met een getrouwde patiënt gaat om ‘kapot maken’). Hij legde een verband met narcisme (we hebben onze patiënten nodig) en wees op collusie bij patiënten met interessante verhalen. Maar let op: de indrukwekkende patiënt zit altijd in de ogen van de therapeut en heeft te maken met de narcistische behoefte van de therapeut. De therapeut kan zich de jaloezie toe-eigenen door bijvoorbeeld naar de opening van een tentoonstelling van werk van de patiënt te gaan. Hier betreden we, denk ik, het terrein van de bewondering en de relatie daarvan met jaloezie. Ook vroeg ik me af of dat bezoeken van een tentoonstelling zo’n goede zet is. Vanuit de zaal kwam er gelukkig een vraag naar de rol van bewondering in dit verband. En ja, ook dat heeft met jaloezie te maken, je kunt bijvoorbeeld uit jaloezie idealiseren. Kan er ook bewondering zonder onderliggende jaloezie zijn? Daar had ik wel wat meer over willen horen.

Alles bij elkaar was het een wat lange zit in een steeds warmer wordende zaal. Positief vond ik dat de diverse betogen goed op elkaar aansloten en een helder beeld gaven van de psychodynamiek van jaloezie en afgunst en de overte en meer subtiele verschijningsvormen bij zowel patiënten als therapeuten. Ook de eindconclusie was wel duidelijk: jaloezie moet worden toegeëigend en niet worden afgeweerd. De lezingen waren allemaal sterk gericht op jaloezie in het kader van partnerrelaties en ik miste daarmee de behandeling van jaloezie en afgunst in andere contexten zoals in relaties met collega’s en vriend(inn)en evenals, hierboven al genoemd, de relatie met het begrip bewondering.

Hanneke Bot is socioloog en psychotherapeut, ze is redacteur van dit tijdschrift.

Naar boven