‘Wat overkomt mij nu?’

Lidwien Geertjens

Samenvatting

Professionals die staan ingeschreven in het big-register kunnen op grond van de wet aangeklaagd worden bij een van de regionale Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg. Kennis over de gang van zaken bij een dergelijke juridische procedure kan bijdragen aan het goed doorlopen van het gehele proces. Wat te doen of laten om goed voorbereid te zijn en hoe een tuchtklacht mogelijk te voorkomen, wordt in dit artikel beschreven. De psychologische impact op de professional wordt beschreven en er wordt afgesloten met enkele gedachten over het effect van het tuchtrecht.


What is happening to me? The disciplinary process

Abstract

Professionals, enlisted in the big-register, can, according to the Dutch law, receive a complaint and be sued by the Dutch Disciplinary Board. Knowing the course of events in such a legal procedure could help the professional in this process. In this article it is described what to do and what not to do to be well prepared. Opportunities to prevent receiving a complaint are mentioned. The psychological impact on the professional is described and some thoughts on the effect of the disciplinary law are given. 

Inleiding

Tuchtrechtprocedures halen met enige regelmaat de pers, vaak belicht vanuit de kant van diegenen die een klacht indienden. Maar ook is er aandacht voor wat het voor een professional betekent om aangeklaagd te worden, zoals filmer Frans Bromet in zijn documentaire ‘De dokter onder vuur’ (2016) laat zien.

Een schrijven van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, ressorterend onder het Ministerie van vws, op de mat krijgen, is voor iedere big-beroepsbeoefenaar een enerverende gebeurtenis. Soms kondigde een (ex-)patiënt al tevoren aan dat hij een klacht zou gaan indienen, soms komt het geheel onverwacht, ook omdat dit nog tot tien jaar na dato kan gebeuren. Enige kennis over de gang van zaken kan de professional helpen om met een dergelijke gebeurtenis en de procedure die daarna volgt zo goed mogelijk om te gaan.

In dit artikel wordt daarom beschreven hoe een tuchtrechtelijke procedure verloopt, worden aandachtspunten genoemd bij de voorbereiding van de procedure en wordt beschreven wat de psychologische mechanismen hierbij kunnen zijn. Ook wordt besproken of en hoe klachten zijn te voorkomen en wat de positieve en negatieve effecten van het tuchtrecht zijn.

Uitdrukkelijk is gekozen om alleen het perspectief van de aangeklaagde hulpverlener te belichten, zonder daarmee de indruk te willen wekken dat het te doorlopen proces bij het indienen van een klacht tegen de (voormalige) hulpverlener een sinecure is.

Achtergronden van het tuchtrecht

In 2018 werden bij de vijf regionale tuchtcolleges voor alle big-beroepen 1644 klachten afgehandeld (Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, 2019a). Daarvan was 1,2 procent tegen psychotherapeuten (= 20 personen) en 7 procent tegen gezondheidszorgpsychologen (= 111 personen, waaronder 23 specialisten klinisch (neuro)psycholoog).

Van het totaal aantal klachten werden er 223 (13 procent) gegrond verklaard. Van die
13 procent kreeg het merendeel als maatregel een waarschuwing (60 procent). In 30 pro­cent van de gevallen werd een berisping opgelegd. In de overige gevallen ging het om een (voorwaardelijk) schorsing of een doorhaling. In ongeveer een kwart van de gevallen ging men na de uitspraak in hoger beroep bij het Centraal Tuchtcollege.

Afgezet tegen het aantal behandelingen dat een gemiddelde big-professional doet, is de kans op het tuchtrechtelijk aangeklaagd worden dus relatief klein, maar altijd wel aanwezig.

Dit artikel beslaat uitsluitend het wettelijk tuchtrecht. Dit is ontwikkeld om de kwaliteit van de beroepsbeoefening te borgen door deze te toetsen en te ‘normeren’ door het beslissen op ingediende klachten.

Tuchtklachten zoals behandeld door de Colleges van Toezicht en Beroep van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (skj) voor beroepsbeoefenaren die onder de werking van de Jeugdwet vallen en die meestal geen big-registratie hebben, worden hier buiten beschouwing gelaten. Zo ook het verenigingstuchtrecht zoals dat door het nip (Nederlands Instituut van Psychologen) en de nvo (Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen) wordt uitgeoefend voor leden van deze verenigingen. Omdat alle leden van de nvp (Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie) en de leden van de NVGzP (Nederlandse Vereniging voor de Gezondheidszorgpsychologie en haar specialismen) gezondheidszorgpsycholoog zijn, kennen deze verenigingen geen eigen tuchtrechtorgaan. Degenen die in opleiding zijn tot een big-beroep vallen onder verantwoordelijkheid van een big-geregistreerde en daartoe aangewezen begeleider. De opleideling valt zelf, tenzij hij al een registratie heeft in een ander big-beroep, niet onder de werking van de tuchtrechtspraak, in tegenstelling tot zijn begeleider (zie College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut van FGzPt Federatie van Gezondheidzorgpsychologen en Psychotherapeuten, 2019).

Een professional kan ook een klacht tegen zich ingediend zien in het kader van het klachtrecht. De Wkkgz (Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg) schrijft voor dat een instelling een klachtenfunctionaris moet hebben dan wel dat de vrijgevestigde professional aangesloten moet zijn bij een klachtenfunctionaris/klachtencommissie. De Jeugdwet schrijft het hebben van een klachtencommissie voor aan een zorgaanbieder.

Het klachtrecht heeft, in tegenstelling tot het big-tuchtrecht, als voornaamste doel de genoegdoening van de individuele klager. Deze klachten kunnen zowel de professional, maar ook de praktijk of instelling waar hij werkt betreffen.

In de Wet big (Ministerie van Justitie, 1993, versie 2020) worden voor de tuchtrechtspraak twee ‘tuchtnormen’ beschreven (art. 47 lid 1). De eerste norm beschrijft dat de beroepsbeoefenaar goede zorg moet leveren aan de patiënt. Dit kan over alle aspecten van de zorg gaan: informeren, diagnostiek of behandeling bieden, met oog voor de betrokkenheid van naasten.

De tweede tuchtnorm is breder en betreft ‘enig ander dan onder de eerste tuchtnorm bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt’. Hieronder kunnen contacten met collega’s vallen, optreden in de media, maar ook – zeker gezien de recente aanscherping van de wet – kwalijke handelingen die niet in de hoedanigheid van big-beroepsbeoefenaar zijn verricht maar in de privésfeer en die het publieke vertrouwen in de beroepsgroep kunnen schaden (denk bijvoorbeeld aan moord, het in bezit hebben van kinderporno, etcetera).

Wetgeving is een neerslag van de waarden en normen die maatschappelijk van belang geacht worden; soms loopt de wetgever op de troepen vooruit, soms is een wet een uitwerking van al gewijzigd gedachtengoed en gebruik in de praktijk.

In het verlengde van een maatschappelijke beweging om patiënten mondiger te laten worden, trad bijvoorbeeld in 1994 de wgbo (Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst) in werking. Deze gaf de patiënt onder meer het recht om, op grond van adequate informatie van zijn behandelaar, een besluit te nemen over zijn behandeling. Tot dan toe besloot de behandelaar. Ook het tot dan toe niet bestaande recht op inzage in het dossier kwam tot stand. In een recente wijziging is de ‘informed consent’ nader aangescherpt naar ‘shared decision making’ waarbij de rol van de patiënt en de interactie met zijn behandelaar meer gewicht hebben gekregen. In dialoog gaan met de patiënt, op basis van wederzijds respect en vertrouwen, in een doorlopend proces, is in de brede gezondheidszorg nu de norm.

Wettelijke bepalingen stellen normen. Maar uitspraken van tuchtcolleges kunnen eveneens bijdragen aan het aanscherpen van normen in de praktijk. Zo was bijvoorbeeld het systematisch evalueren van lopende behandelingen lange tijd niet courant. Zowel vanuit de wetenschap als uit de klinische praktijk kwam steeds duidelijker naar voren dat dit de kwaliteit van de behandeling verhoogt, de efficiency kan verbeteren en, last but not least, de stem van de patiënt serieuzer neemt. De noodzaak van evaluatie kwam steeds vaker terug in tuchtrechtuitspraken en is ook terug te lezen in beroepscodes. Zo schrijft de Beroepscode voor psychotherapeuten (2018) in art. I.4.2.8.: ‘De psychotherapeut en de cliënt evalueren periodiek de effecten van de psychotherapeutische behandeling op de psychische gezondheidstoestand van de cliënt en de gestelde behandeldoelen zoals vastgelegd in het behandelplan. Zo nodig wordt het behandelplan tussentijds bijgesteld’.

Jurisprudentie komt uiteindelijk, in een of andere vorm, in veel gevallen ook terecht in de beroepscodes zoals de verschillende verenigingen die hebben geformuleerd. Beroepscodes geven een, op de betreffende beroepsgroep toegesneden, leidraad voor het beroepsmatig handelen van professionals (nvp, 2018), op zowel ethische als wettelijke gronden. Zij zijn óók van toepassing voor professionals die geen lid van die vereniging zijn.

Het tuchtcollege hanteert bij uitspraken, naast de wettelijke regels en de jurisprudentie, de beroepscode die van toepassing is. Voor gz-psychologen en gz-psychologen-specialisten de Beroepscode voor psychologen (nip, 2015), voor psychotherapeuten de Beroepscode voor psychotherapeuten (nvp, 2018) en voor het nieuwe big-beroep orthopedagoog-generalist, de Beroepscode van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (nvo, 2017).

Het tuchtcollege vraagt geen perfecte zorg. Het perspectief voor de beoordeling komt helder tot uiting in een passage die dikwijls wordt opgenomen in een uitspraak van het college: ‘het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep is aanvaard (of ook wel: in zijn beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard)’.

Gang van zaken

Klachten tegen een big-professional kunnen worden ingediend door diegenen die daar een rechtstreeks belang bij hebben. Dat zijn overwegend (ex-)patiënten of hun naasten. Maar ook opdrachtgevers, collegae of de werkgever kunnen een klacht indienen. De igj (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) heeft ook die mogelijkheid en maakt daar in toenemende mate gebruik van (Hendriks, 2015).

Een klacht indienen kan tijdens een lopend diagnostiek- of behandeltraject, maar ook nog tien jaar nadat datgene waarover geklaagd wordt, heeft plaatsgevonden.

De bewaartermijn van patiëntgegevens is met de recente wijziging van de wgbo (2020) verlengd van vijftien naar twintig jaar na beëindiging van de behandeling; een behandelaar zal dus in beginsel zijn dossier kunnen gebruiken voor zijn verweer. De klager moet sinds kort € 50 aan griffierecht betalen om behandeling van zijn klacht te verkrijgen. Een klacht moet schriftelijk en in het Nederlands ingediend worden. (Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, 2019b).

De regionale tuchtcolleges krijgen, na een recente reorganisatie, als standplaatsen Amsterdam, ’s-Hertogenbosch en Zwolle.

Wanneer het tuchtcollege een klacht ontvangt, zal allereerst bekeken worden of deze in behandeling kan worden genomen. Een klacht die gericht is tegen iemand zonder big-registratie of die niet aan enkele formele criteria (naam en adres klager, naam en werkadres zorgverlener, begrijpelijke omschrijving klacht) voldoet, zal niet behandeld kunnen worden. De big-professional krijgt een afschrift van de schriftelijke klacht en alle door klager bijgevoegde stukken met het verzoek hier een schriftelijk verweer op te geven. Vanaf dat moment is hij dus ‘verweerder’. Van hem wordt verwacht dat hij binnen een omschreven termijn van vier weken een verweerschrift indient. In enkele gevallen krijgen klager en verweerder nogmaals de gelegenheid om schriftelijk op elkaars stukken te reageren (repliek en dupliek).

Daarna kan een uitnodiging tot mondelinge toelichting volgen, het zogenoemde ‘vooronderzoek’. Klager en verweerder worden uitgenodigd voor een gesprek met een jurist van het tuchtcollege om hun standpunten nader toe te lichten. Zij mogen zich laten vergezellen door (alleen) hun advocaat of andere gemachtigde. Een tweede jurist maakt een verslag van dit gesprek, dat bij de stukken wordt gevoegd. Indien mogelijk zal gepoogd worden tot een ‘minnelijke oplossing’ te komen.

Het vooronderzoek maakt deel uit van de juridische procedure en zal de eerste fysieke confrontatie zijn tussen klager en verweerder in deze rollen. Weliswaar is er sprake van een gesprek, maar verweerder zal zich moeten realiseren dat wat hij hier zegt al onderdeel van de procedure is en geen vrijblijvende wederzijdse verkenning.

Hierna wordt ofwel direct besloten tot een openbare zitting ofwel tot een eerste behandeling van de klacht in de zogenoemde ‘raadkamer’, waarbij het college achter gesloten deuren vergadert. Diverse besluiten kunnen genomen worden, hieronder volgt een opsomming.

  • De klager is ‘niet-ontvankelijk’ in zijn klacht. (Bijvoorbeeld de klacht van een man over zijn ex-partner door wie hij zich tijdens de mediatiesessies ter afhandeling van hun echtscheiding onheus bejegend voelt, zal niet inhoudelijk in behandeling worden genomen, ook al is de ex-partner psychotherapeut.)
  • De klacht is ‘kennelijk ongegrond’; op basis van de stukken is een eenduidige conclusie mogelijk dat de hulpverlener juist gehandeld heeft.
  • De klacht wordt van ‘kennelijk onvoldoende gewicht’ geacht.
  • Na beraad wordt de zaak alsnog naar een zitting verwezen.

Het college ter zitting bestaat uit twee juristen, waarvan één de voorzitter zal zijn, en drie leden beroepsgenoten, die dezelfde big-titel hebben als de verweerder. Bij een college in kleine samenstelling neemt één jurist en één lid-beroepsgenoot minder deel. Daarnaast is er een secretaris-jurist die het verslag van de zitting maakt, mede ter voorbereiding op de beschrijving van de uitspraak.

Een zitting vindt in de rechtbank plaats. De juristen dragen geen toga, wel zit het college meestal op een verhoging en bepaalt de voorzitter de procesgang. Hij geeft aan ieder, vóór en achter de tafel, beurtelings het woord met het oog op een ordelijk verloop van de zitting. Dit garandeert een transparante, maar ook formele gang van zaken.

Zowel de juristen als de beroepsgenoten hebben van tevoren alle stukken zorgvuldig bestudeerd en stellen op basis daarvan (open) vragen, indien zij nadere toelichting willen bij of uitleg over wat er in de ogen van betrokkenen is gebeurd, dan wel over wat in de stukken niet vermeld staat en wellicht wel relevant kan zijn.

Klager en verweerder en/of hun gemachtigden (advocaat of ander) krijgen de ruimte voor mondelinge toelichting en aan het eind van de zitting tot een laatste woord.

Na afloop van de zitting beraadt het college zich achter gesloten deuren in de raadkamer over dat wat in de stukken en de zitting naar voren kwam en komt tot een gezamenlijk oordeel, dat in een gemotiveerde beslissing wordt vastgelegd.

Enkele weken na de zitting is de datum van de uitspraak en ontvangen klager en verweerder een afschrift van de beslissing.

Betrokkenen weten dan of de klacht gegrond of ongegrond was. In het eerste geval zal er ook een maatregel worden uitgesproken. Dit kan een van de onderstaande zijn.

  • Waarschuwing: dit wordt wel omschreven als ‘een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt, zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken’ (De Klerk, Olsthoorn-Heim, 2014), oftewel; er is een fout gemaakt die niet wéér gemaakt moet worden, maar die niet heel ernstig is: ‘eens maar niet weer’.
  • Berisping: een zwaardere maatregel dan de waarschuwing: het tuchtcollege veroordeelt in dat geval het gedrag van de zorgverlener en vindt dat de zorgverlener verwijtbaar heeft gehandeld en daarvoor terechtgewezen moet worden (cibg, 2020).
  • Geldboete: tot maximaal € 4500,00. Deze maatregel wordt zelden opgelegd.
  • Schorsing: de registratie van een zorgverlener in het big-register kan voor maximaal één jaar worden geschorst. Tijdens die periode mag de zorgverlener de beschermde beroeps­titel niet gebruiken en zijn beroep niet uitoefenen (cibg, 2020). Omdat hij gedurende die periode niet werkzaam is, kan dit gevolgen hebben voor zijn herregistratie.
  • Een schorsing kan ook voorwaardelijk opgelegd worden, met een proeftijd van maximaal twee jaar. De zorgverlener mag zijn werk blijven doen, mits hij aan bepaalde voorwaarden voldoet (bijvoorbeeld verplichte supervisie volgen).
  • Gedeeltelijke ontzegging: de zorgverlener blijft wel geregistreerd in het big-register, maar mag bepaalde handelingen niet meer verrichten. Het tuchtcollege bepaalt welke handelingen dat zijn en dit wordt in het big register genoteerd. (Bijvoorbeeld: een huisarts mag geen bevallingen meer begeleiden.)
  • Doorhaling: de zorgverlener wordt in het big-register ‘doorgestreept’ omdat hij zijn beroep niet meer mag uitoefenen.
  • Als de beroepsbeoefenaar zichzelf al heeft uitgeschreven uit het register (of zich niet heeft laten herregisteren) kan het tuchtcollege ook bepalen dat hem het recht wordt ontzegd weer in het register ingeschreven te worden.

Een schorsing, ontzegging of doorhaling worden, met naam en woonplaats, gepubliceerd in de Staatscourant en in het dag- of weekblad van het gebied waar de zorgverlener werkt. Voor de berisping en de geldboete geldt, sinds een recente wijziging in de wet big, dat deze openbaarmaking ter beoordeling van het tuchtcollege is.

Het tuchtcollege kan besluiten tot (geanonimiseerde) publicatie van de uitspraak als zij deze belangwekkend vindt in de Staatscourant of door deze aan te bieden aan vaktijdschriften, na het verstrijken van de beroepstermijn.

Klager en verweerder hebben de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het Centraal Tuchtcollege (ctg), dat in Den Haag is gevestigd. Dit is anders van samenstelling dan de regionale tuchtcolleges (rtc): hierin zitten drie juristen en twee beroepsgenoten. Het ctg kan het beroep verwerpen, maar ook een andere beslissing nemen dan het rtc. Ook komt het voor dat de opgelegde maatregel wel gelijk blijft, maar op basis van een andere motivering dan die het rtc had.

Zittingen van de tuchtcolleges zijn openbaar en hebben dan ook regelmatig toehoorders; niet alleen bekenden van klager of verweerder, maar ook onbekenden. Studenten of opleidelingen, maar ook een enkele keer een journalist, kunnen in de zaal zitten.

Voorbereiding

Een tuchtprocedure is een juridische procedure en verschilt daarin fundamenteel van bijvoorbeeld het bespreken in een multidisciplinair team van een gecompliceerde casus van een patiënt die zijn ontevredenheid heeft geuit. Een dergelijke procedure is aan voorschriften onderworpen, waaronder bijvoorbeeld dat voor alle onderdelen wettelijk vastgestelde termijnen gelden, waaraan alle betrokkenen zich dienen te houden.

Om op de juiste manier deze procedure te doorlopen is het daarom sterk aan te bevelen de expertise van een jurist (een advocaat of iemand die deskundig is op het gebied van het gezondheidsrecht) in te schakelen. Professionals die bij een instelling werken kunnen vaak een beroep doen op een jurist die aan de instelling is verbonden.

Zich laten bijstaan door een jurist is géén verplichting, maar kan heel nuttig zijn. Zowel om de procedure an sich door te spreken, de ontvangen stukken goed te lezen en op hun merites te beoordelen, als om te bedenken en te verwoorden hoe het verweer er zal uitzien.

Een jurist die meedenkt kan ook een steunende en relativerende rol hebben in het hele traject van de procedure, die naast veel vragen ook emoties zal oproepen.

Ook al wordt juridische expertise ingeschakeld, de professional blijft zelf verantwoordelijk voor zijn verdediging. Het is daarom verstandig om, alvorens definitief met een jurist in zee te gaan, goed na te gaan of hij voldoende expertise heeft om in deze zaak ondersteunend te kunnen zijn. Als een advocaat wordt toegewezen vanuit een rechtsbijstandsverzekering kan het voorkomen dat deze weinig of geen ervaring heeft met gezondheids- en tuchtrecht.

Voorbeeld: de advocaat die het onderscheid tussen een psychotherapeut of een gezondheidszorgpsycholoog niet scherp heeft, kan in zijn pleidooi opmerkingen maken die ten nadele kunnen werken voor zijn cliënt/de verweerder.

Het is van groot belang ook tijdens het traject de regie niet geheel uit handen te geven en betrokken te blijven bij de acties die de advocaat onderneemt. De professional kan dit doen door af te spreken dat de teksten die de advocaat schrijft/instuurt eerst door hem zelf gelezen worden voordat ze worden verzonden. Verweerder zal niet schromen om deze van commentaar te voorzien; hij moet er immers zelf achter kunnen staan. Een goede afspraak met de advocaat over hoe, met welke argumenten en in welke bewoordingen hij tijdens een zitting een bijdrage zal leveren, is relevant. Niet alleen de inhoud van zijn betoog, maar ook de toon is van invloed op het beloop van de procedure. De advocaat die in zijn pleidooi overduidelijk ‘afgeeft op’ de klager draagt niet bij aan een goede procesgang.

Voorbeeld: een advocaat die een psychotherapeut bijstaat die welbewust een langdurige intieme relatie met een patiënt aanging, beschrijft uitgebreid, tot in intieme details, op welke manieren de patiënt de psychotherapeut ‘verleidde’ tot deze forse vorm van grensoverschrijding. Hij wekt hiermee de indruk dat de psychotherapeut geen blaam treft en dit zou een averechts effect kunnen hebben op de weging en de besluitvorming van het tuchtcollege.

Raadzaam is ook om door te nemen wat de verweerder zelf nog als toelichting of als laatste woord wil zeggen. Dit moet immers in lijn zijn met dat wat in de stukken staat en wat de advocaat zegt en mag geen aanleiding geven tot verwarring of de schijn wekken tegengesteld te zijn aan wat eerder gezegd en genoteerd is. Een extra accent op de kern van het verweer kan helpen. Ook een meer persoonlijke noot, bijvoorbeeld dat de professional het vervelend vindt dat het tot een procedure heeft moeten komen of dat het spijtig is dat het zo gelopen is, kan en mag. Laten merken dat is nagedacht over de klacht en hoe er eventueel van geleerd is voor toekomstige kwesties, kan in het voordeel werken van de professional.

Het verweerschrift gaat in op de klachten zoals door de klager geformuleerd. Een zo feitelijk mogelijke weerlegging daarvan is de insteek, zo mogelijk onderbouwd met materiaal als (delen uit) het dossier, brieven, een kopie van e-mail aan of van patiënt zoals die zich in het dossier bevinden.

Het is goed om te bedenken dat de tuchtrechter in beginsel niet aan ‘waarheidsvinding’ doet, althans niet in de mate waarin dit bij bijvoorbeeld het strafrecht aan de orde kan zijn. Hij zal uitgaan van wat op schrift staat en wat daar eventueel ter toelichting op een zitting aan wordt toegevoegd. Indien dat wat op schrift staat niet schriftelijk betwist wordt door de tegenpartij, zal hij aannemen dat van deze feiten mag worden uitgegaan. Dit geldt voor beide partijen; hoe absurd een beschuldiging ook mag zijn, het ontkennen hiervan en beschrijven van de werkelijke gang van zaken in de optiek van de professional kan verstandig zijn.

Voorbeeld: klager beweert als onderdeel van zijn klacht dat zijn behandelaar hem luid schreeuwend en vloekend de deur heeft gewezen; verweerder zegt (en noteerde in zijn verweerschrift) dat hij nooit schreeuwt en evenmin vloekt tegen zijn patiënten, maar dat hij wellicht iets luider dan normaal heeft gesproken in het bedoelde geval om beter tot hem door te kunnen dringen. Het tuchtcollege zal in dit geval een (standaard) formulering kiezen als: ‘Het college oordeelt dat in gevallen als deze, waarbij beide partijen een andere versie geven van de feiten, het vaste tuchtrechtspraak is dat wanneer niet kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, het verwijt van klager op dit onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan dat van verweerder, doch op de omstandigheid dat voor het oordeel of een bepaalde, verweten gedraging van verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus hier niet vaststellen. Dit klachtonderdeel is derhalve niet gegrond’.

Een tuchtrechtelijke procedure is gebonden aan termijnen, die er enerzijds voor zorgen dat betrokkenen voldoende tijd hebben om zich (schriftelijk) voor te bereiden, en anderzijds dat er een zekere begrenzing aan de procedure is. Dat neemt niet weg dat een procedure lange tijd in beslag kan nemen en daarmee de professional (en natuurlijk ook de klager) lang in spanning en onzekerheid kan houden.

Wel is het de laatste jaren een speerpunt van de tuchtcolleges om de zogenoemde ‘doorloopsnelheid’ te verhogen, de periode tussen ontvangst van de klacht en de uiteindelijke uitspraak. De gemiddelde duur van een procedure ligt rond de zeven maanden (Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg, 2019b). Wanneer op de uitspraak een hoger beroep volgt, wordt de tijdsspanne uiteraard groter.

Het Regionaal Tuchtcollege en ook klager en verweerder mogen getuigen of deskundigen laten horen. Van dit recht wordt door psychotherapeuten en gezondheidszorgpsychologen weinig gebruik gemaakt; heldere verslaglegging, goed onderbouwde weerlegging en het gesprek ter zitting, tegen de achtergrond van de kennis die leden-beroepsgenoten hebben over het vak en de ontwikkelingen daarin en de juristen over wet- en regelgeving en jurisprudentie, blijken vaak voldoende.

Last but not least is het goed om te beseffen dat het gegeven dat een klacht krijgen niet betekent dat de professional dus ook in de fout is gegaan; slechts een klein aantal klachten wordt uiteindelijk gegrond verklaard. Klager klaagt vaak uit boosheid, zonder te weten of er ook echt een fout is gemaakt. Wel is hij altijd ontevreden (Pans, 2017).

Psychologische mechanismen

Een psychotherapeut, en dit geldt evenzeer voor de gezondheidszorgpsycholoog en de klinisch (neuro)psycholoog, heeft als geen ander geleerd om te reflecteren op zijn beleving en op zijn handelen, daar hij zichzelf immers als ‘instrument’ gebruikt. Vragen die hij zichzelf zal stellen wanneer hij een klacht krijgt, zullen dan ook zijn: ‘Wat heb ik fout gedaan?’; ‘Waarin ben ik niet goed genoeg geweest?’; ‘Wat is mij ontgaan?’; ‘Waarom overkomt mij dit?’ Terechte vragen, die goed onder de loep genomen moeten worden, maar in de context van een tuchtprocedure zijn dit eenzijdige vragen.

Een behandelrelatie is gebaseerd op integriteit en respect (nip, 2015); de professional zal zijn deskundigheid naar beste kunnen en met verantwoordelijkheid inzetten om zijn patiënt te helpen. Hij weegt daarbij af wat zijn patiënt wil en kan, maar ook wat hij denkt dat, gezien zijn hulpvraag, goed voor hem is.

Met inachtneming van zijn eigen professionele en persoonlijke grenzen zal hij tijdens een lopende behandelingsovereenkomst zijn eigen persoonlijke belang terzijde schuiven.

Door een tuchtrechtprocedure verandert de aard van de relatie ingrijpend: van hulpverlener wordt de professional ‘verweerder’, een essentiële verandering van rollen. Hij moet én mag nu wel zijn eigen belang goed in de gaten houden. Hij zal, ervan uitgaande dat zijn handelen weloverwogen is geweest, dit handelen (of het nalaten van een handeling) kunnen en moeten verdedigen.

Hiervoor mag hij zijn beroepsgeheim verbreken: om zijn eigen verdediging te kunnen voeren zal de professional (gedeeltes uit) het dossier mogen overleggen, ook al staat dat vol persoonlijke informatie over zijn (ex-)patiënt, en dit mondeling mogen toelichten.

Ook mag hij, wellicht meer dan hij tijdens een behandeling zou doen, zijn overwegingen die ten grondslag lagen aan zijn handelen naar voren brengen. Professionals die hier te restrictief in zijn, kunnen hun eigen belang schaden.

Vanzelfsprekend zal hij zich hierbij beperken tot dat wat hij nodig acht voor zijn verdediging. Evenzo zal hij ervoor zorgen de privacy van derden niet onnodig te schenden.

In bepaalde gevallen kan het verhelderend zijn om persoonlijke omstandigheden die een rol speelden, te benoemen. Niet als reden tot, laat staan vergoelijking van gemaakte fouten, maar om een indruk te geven van wat een aanleiding kan zijn geweest tot het afwijken van de manier waarop hij zich gebruikelijk wél hield aan de professionele standaard.

Voorbeeld: de behandelaar die midden in een verhuizing zit en net te horen heeft gekregen dat zijn partner ernstig ziek is, schrijft een ontslagbericht aan de huisarts waarin hij enkele slordige fouten maakt. Zijn, inmiddels ex-, patiënt rekent hem dat aan en dient een tuchtklacht in.

Voor de meeste collegae is het de eerste keer dat ze rechtstreeks met de rechtspraak in aanraking komen. Ze krijgen te maken met een andere ‘taal’, andere gewoonten en moeten zich vervoegen aan dezelfde balie waar ook mensen zich melden die strafrechtelijk veroordeeld kunnen worden. Ze worden niet alleen verweerder, maar ook eventueel ‘cliënt’ van hun advocaat en kunnen hierdoor geïmponeerd raken.

Aangeklaagd worden kan een scala aan emoties oproepen: woede, angst, machteloosheid, onzekerheid. Gevoelens die in bepaalde mate in het dagelijkse werk met de patiënt niet onbekend zijn, maar die behoren bij het werk. Een klacht kan, hoewel die daar niet voor bedoeld is, echter de gevoelsmatige lading krijgen van een soort toets over je functioneren, een algehele goed- of afkeuring van je behandelaarschap. ‘Het raakt je in je wezen als behandelaar’, zei een aangeklaagde collega. Pas achteraf realiseerde hij zich dat hij niet zozeer op zijn inhoudelijke behandelkwaliteiten was beoordeeld, maar vooral op of hij alles procedureel en conform wet- en regelgeving had gedaan.

Schuld- en schaamtegevoelens kunnen maken dat professionals niet zo gemakkelijk praten over een tuchtklacht of een klacht bij bijvoorbeeld de interne klachtencommissie. Het vergt van de individuele professional durf om dit bij collegae onder de aandacht te brengen. Dat het ‘ieder van ons’ kan treffen, en dat het grootste deel van de klachten ongegrond wordt verklaard, kan relativeren.

Meer openheid kan bijdragen aan een klimaat waarin het gewoon is om elkaar als collegae onderling aan te spreken op vormen van disfunctioneren. Volgens Weenink (2018) zijn methoden om het eigen functioneren en dat van anderen te evalueren nog onvoldoende beschikbaar en geïmplementeerd. Ook vraagt het moed om hierin stappen te zetten (Leijssen, 1998).

Dat klachten over professionals op internet verschijnen, soms al voordat er überhaupt een uitspraak is geweest, kan maken dat men zich ‘geslachtofferd’ voelt (Verhoef e.a., 2015). Ook komt het een enkele keer voor dat een tuchtuitspraak de pers haalt; in bijna alle gevallen is de journalist dan in contact gekomen met de klager (al dan niet op diens initiatief). Het is dan aan de verweerder – zo hij al om commentaar gevraagd wordt – te bedenken wat zijn houding zal zijn. Werkt hij bij een instelling dan zal in overleg met bestuur en pr-functionaris het beleid hierin bepaald worden. Een vrijgevestigde zal zich vogelvrij kunnen voelen en voor het dilemma staan dat zowel wél als niet reageren hem reputatieschade kan opleveren. Hij kan dan kiezen voor een zakelijke attitude (al dan niet in overleg met zijn advocaat) met verwijzing naar de uitspraak. Hij is en blijft echter professional en zal ook dan de kernwaarden ‘verantwoordelijkheid’, ‘integriteit’ en ‘respect’ blijven hanteren, en zal bijvoorbeeld geen extra achtergrondinformatie geven over de psychische toestand van de klager, hoezeer deze naar zijn idee ook te maken zou kunnen hebben met het indienen van een klacht.

Zijn klachten te voorkomen?

Beroepsethisch juist handelen speelt zich af op een continuüm: aan de ene zijde staan de handelingen die op geen enkele wijze stroken met wetgeving en normen vanuit de beroepsgroep. Voorbeeld hiervan is seksueel grensoverschrijdend gedrag door de therapeut. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd gaf haar brochure hierover de sprekende titel: ‘Het mag niet, het mag nooit’ (Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, 2016). Aan de andere zijde van het continuüm staan zaken die per casus, soms zelfs per sessie, ter overweging zijn.

Voorbeeld: in de ene behandelrelatie kan het verantwoord en soms zelfs nodig zijn dat de behandelaar vertelt naar welk land hij op vakantie gaat. In de andere behandelrelatie kan dit door de patiënt ervaren worden als het ongewenst delen van persoonlijke details, waardoor hij het idee krijgt geen adequate behandeling te krijgen omdat de therapeut te dichtbij komt. Dit kan hem ertoe aanzetten, zeker als dit bij herhaling zou gebeuren, een klacht in te dienen.

Beroepsethisch juist handelen blijft dus een kwestie van voortdurend zorgvuldige afwegingen maken.

Allereerst is hiervoor kennis van wet- en regelgeving een vereiste. Dit vormt een onderdeel van de big-opleidingen, maar wetten en regels veranderen, dus ‘éducation permanente’ is een must.

De digitale nieuwsbrieven van de beroepsverenigingen zijn met betrekking tot veranderingen toenemend een goede bron van informatie. Sommige instellingen zijn hierin faciliterend en houden hun medewerkers goed op de hoogte. Dat geldt echter niet zeker voor alle instellingen en, net als in vrijgevestigde praktijken, is het de individuele verantwoordelijkheid van de professional ‘de wet te kennen’.

Voor collegae die in de kinder- en jeugdsector werken is het daarbij niet alleen van belang de wetten te kennen die rechtstreeks op de (geestelijke) gezondheidszorg van toepassing zijn, maar ook alert te zijn op wijzigingen op het terrein van het familierecht.

De websites van de beroepsverenigingen bevatten vaak openbaar toegankelijke themadossiers waarin veel vragen worden beantwoord. Soms worden specifieke brochures uitgebracht waarin met (digitale) links naar de meest recente wetgeving wordt verwezen. Een voorbeeld hiervan is het Kompas in de jeugdhulp en jeugdbescherming (Lozowski, 2018).

Voor de ‘vertaling’ van wet- en regelgeving en jurisprudentie naar de praktijk van de specifieke beroepen zijn de beroepscodes van belang. Deze zijn beroepsgebonden. Op de hoogte blijven van uitspraken van tuchtcolleges is ook een bron van informatie. Er worden geanonimiseerd uitspraken gepubliceerd op https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/gezondheidszorg. Beroepsverenigingen als de nvp en de NVGzP publiceren daarnaast ook met regelmaat relevante uitspraken in hun (digitale) verenigingsnieuws.

Een tuchtcollege is geïnteresseerd in feiten, maar ook in hoe beslissingen tot stand komen. Wanneer een beroepsbeoefenaar hierin voortdurend alleen opereert en zich niet laat bevragen of corrigeren door collegae, handelt hij niet in overeenstemming met onze professionele standaard. Bespreking van casuïstiek in voortgangsbesprekingen, maar ook regelmatige intervisie of supervisie moet een vast onderdeel van onze beroepspraktijk zijn. Hierbij niet alleen scherp zijn op dat we de regels kennen en dat we ons er aan houden, maar ook juist praten over de afwegingen en keuzes die gemaakt kunnen worden, is waardevol. Hoewel in alle big-beroepen de relatie met de patiënt van wezenlijk belang is, is dit voor psychotherapeuten en gz-psychologen (-specialisten) het ‘instrument’ waarmee zij hun behandeling en diagnostiek vormgeven. Juist in die relatie ontstaat de grond voor een klacht. Goede intervisie zal dan ook in ieder geval gaan over het aandeel van de professional in die relatie.

In sommige instellingen/praktijken is er de mogelijkheid voor een vorm van moreel beraad waarin stil wordt gestaan bij lastige dilemma’s maar ook bij de eigen attitude. Niet alleen de ethische principes uit beroepscodes, maar ook de morele kwaliteiten van hulpverleners kunnen hierin benoemd en afgewogen worden. Laatstgenoemde zijn volgens Leijssen (2000) meer bepalend voor de interacties tussen hulpverleners en cliënten dan eerstgenoemde.

Een tuchtrechtprocedure is voor een belangrijk deel een procedure die steunt op schriftelijke stukken. Het is daarom van bijzonder belang zorg te dragen voor goede verslaglegging tijdens het proces van diagnostiek en behandeling. Een goed bijgehouden dossier bevat een helder en inzichtelijk overzicht van de verschillende stappen in een diagnostiek en/of behandeltraject, niet alleen van belang voor de verantwoording van je professioneel handelen, maar ook om de continuïteit van de behandeling weer te geven en te garanderen, ter inzage door andere betrokken hulpverleners. Naast een behandelplan moet in het dossier ook zichtbaar zijn dat er een behandelingsovereenkomst gesloten is met patiënt en of de patiënt het eens is met het afgesproken behandelplan. Een notitie van de behandelaar hierover volstaat. Een handtekening van de patiënt op het plan kan een therapeutische meerwaarde hebben, maar is géén wettelijke verplichting. Overleggen omtrent de behandeling moeten genoteerd worden en de correspondentie (al dan niet per mail of whatsapp) met patiënt en andere betrokkenen worden vastgelegd.

Het is helpend er een gewoonte van te maken veel uitleg te geven over alle stappen die de behandelaar zet op een heldere en bij de patiënt passende manier en steeds te controleren of dat wat gezegd wordt ook goed is overgekomen.

Bij veel klachten gaat het om de manier waarop de patiënt zich door de hulpverlener bejegend voelt. Patiënten serieus nemen, goed doorvragen op wat hun werkelijke hulpvraag is, hen meenemen in de ideeën van het behandelteam maken dat de patiënt zich gehoord voelt. Hem bij het begin van de behandelingsovereenkomst laten weten dat feedback op wat de behandelaar doet, op prijs wordt gesteld en hem expliciet wijzen op de mogelijkheden tot klagen dragen hier ook aan bij. Veronderstellen dat de patiënt de website wel gelezen zal hebben is niet voldoende.

Ook als een professional zich aan het bovenstaande houdt en zijn vak deskundig uitoefent, kan het voorkomen dat hij een klacht krijgt. Hij is dan wel beter ‘gewapend’ en zal een kleinere kans hebben om een maatregel te krijgen, maar is nooit gevrijwaard.

Ook al handelt de professional ‘goed genoeg’ en is er tegen zijn handelen feitelijk weinig in te brengen, dan zijn er nog altijd andersoortige motieven van (ex)patiënten of betrokkenen om een klacht in te dienen. Teleurstelling, woede en wraak kunnen een rol spelen, maar ook ‘de onderste steen boven willen krijgen’.

Voorbeeld: ouders die een klacht indienen tegen de behandelaars van hun zoon die zich in de kliniek gesuïcideerd heeft, willen gerechtigheid. Ze willen een daad stellen ter verdediging van hun kind, maar mogelijk ook via de verweerschriften meer zicht krijgen op het behandeltraject.

Effecten van het tuchtrecht

Of het doel van het tuchtrecht – de kwaliteit van de beroepsbeoefening in de gezondheidszorg borgen – behaald wordt, is moeilijk wetenschappelijk te onderbouwen.

Het is kwaliteitbevorderend dat er, verankerd in de wet big, titelbescherming is. Iedereen mag zich ‘psycholoog’ of ‘therapeut’ noemen, maar wie als potentiële patiënt zeker wil zijn of hij een goed opgeleide professional treft voor zichzelf (of zijn kinderen), kan met enkele muisklikken in het big-register controleren of hij niet met een beunhaas van doen heeft. Ook weet hij dan dat er een weg is om deze professional, als deze toch niet handelt zoals van hem mag worden verwacht, via officiële wegen aan te klagen.

Door doorhalingen van hun beroepstitel zijn in de afgelopen jaren enkele collegae die ruim over de grenzen van het vak heengingen (en vaak ook nog weinig inzicht hadden in hun van de beroepsnormen sterk afwijkende gedrag) op non-actief gezet.

Ook mag aangenomen worden dat de publiciteit over uitspraken van de tuchtcolleges het handelen van professionals en, via hun docenten, degenen die daartoe in opleiding zijn, heeft aangescherpt. Betere dossiervoering, zorgvuldiger evalueren met de patiënt, geen verklaringen uitgeven met een waardeoordeel, behandelingen bij kinderen pas beginnen als beide gezagdragende ouders toestemming gaven, zijn hier voorbeelden van.

Het feit dát er getoetst wordt heeft maatschappelijke uitstraling. Een goede professional is niet alleen iemand die zich in de spreekkamer aan de normen van zijn beroepsgroep houdt, maar ook iemand die zich daarbuiten ‘fatsoenlijk’ gedraagt.

Maar er is ook kritiek op het effect van het tuchtrecht. Laarman en anderen (2019) deden onderzoek naar artsen die een berisping of een waarschuwing kregen in de periode juli 2012 tot augustus 2016 en concludeerden dat het Nederlandse systeem van tuchtrecht ‘strong negative side effects’ heeft. Het gebruik om niet alleen de schorsing en de doorhaling, maar ook de berisping en de geldboete openbaar te publiceren in dagbladen met naam en toenaam van de beroepsbeoefenaar en een (summiere) beschrijving van de aard van de klacht, droeg sterk bij aan de negatieve beleving van de procedure. De onderzochte artsen voelden zich aangevallen, gecriminaliseerd, machteloos en kwaad. Degenen die een berisping kregen hadden hier meer last van dan degenen die slechts een waarschuwing kregen. Opvallend was ook dat slechts 22,6 procent van de artsen die een waarschuwing kregen en 4,4 procent van de artsen die een berisping kregen vonden dat er een juist oordeel was geveld. Deze procedure van openbaarmaking in dagbladen is in juli 2018 afgeschaft.

De invloed op de beroepspraktijk werd door 71,1 procent van de berispte artsen en
40,8 procent van de gewaarschuwde artsen als negatief beoordeeld. Een klein percentage (4,4 procent respectievelijk 8,5 procent) beschreef een louter positief effect.

Negatieve veranderingen in het gedrag van de artsen waren: hoog-risicopatiënten en patiënten die lijken op degene die een klacht indiende vermijden en iedere patiënt als een potentiële nieuwe klager zien. Als positieve veranderingen werden genoemd: het dossier beter bijhouden en vaker met collegae of een supervisor overleggen. Afhankelijk van de context kunnen de volgende veranderingen als positief of negatief gelabeld worden: vaker voldoen aan de wens van patiënt en vaker extra onderzoek inzetten. Dit kan leiden tot wat men ‘defensive medicine’ noemt. De auteurs concluderen dat artsen willen en kunnen leren, maar dat daar vaak wel een hoge prijs voor wordt betaald.

Zakelijke gevolgen als patiënten die weglopen, afname van het aantal verwijzingen, moeite met het vinden van een andere baan, extra controle door leidinggevenden en ziektekostenverzekeraars (Appelo, 2018) worden genoemd, maar een cijfermatig overzicht hiervan ontbreekt.

Het is voorstelbaar dat het mede van de aard van de klacht afhangt, wat de impact zal zijn op de professional.

Voorbeeld: een psychotherapeut wordt door een ex-patiënt aangeklaagd over het feit dat hij zonder diens medeweten de diagnose in schriftelijke stukken heeft gewijzigd. De psychotherapeut kan aantonen dat dit een fout is van de medische administratie die geheel en al buiten zijn verantwoordelijkheid heeft geopereerd. De psychotherapeut weet dat het niet zijn fout is, de klacht wordt ongegrond verklaard, maar betrokkene heeft wel de hele procedure doorlopen. De impact op hem is groot.

Mede onder aanvoering van ervaringsdeskundige professionals worden de afgelopen tijd aanbevelingen gedaan om de tuchtrechtprocedure te verbeteren (Appelo, 2018; Broerse, 2018). Tijdens jaarlijkse scholingsbijeenkomsten voor leden van tuchtcolleges (zowel juristen als leden-beroepsgenoten) is al aandacht besteed aan:

  • uitspraken in begrijpelijker taal schrijven;
  • voor juristen meer aandacht hebben voor emoties en relaties;
  • en voor leden-beroepsgenoot een meer ‘rechterlijke attitude’ tonen door tijdens de zitting niet-suggestieve en open vragen te stellen.

Voor andere aanbevelingen zijn wijzigingen nodig in wet- en regelgeving; bijvoorbeeld verplichte mediation voordat het tuchtcollege betrokken wordt, zittingen in een neutrale setting laten plaatsvinden aan een ronde tafel en naamsverandering in ‘Toetsingscollege voor de zorg’.

Verhoef en anderen (2015) pleiten voor het organiseren van morele steun gedurende het klachtproces.

In het Handboek gezondheidsrecht (Leenen e.a., 2017) wordt de principiële vraag gesteld of de doelstelling van het tuchtrecht, namelijk de beroepsuitoefening te bewaken en te bevorderen, wel gehaald wordt. ‘Het functioneren van het tuchtrecht is niet zozeer afhankelijk van de vraag of hulpverleners fouten maken, maar van de omstandigheid dat een klacht tegen een hulpverlener wordt ingediend. Van het bestaan van een verband tussen beide is nimmer gebleken.’

Volgens Hendriks (2015), hoogleraar gezondheidsrecht, maakt het tuchtrecht een ongewenste ontwikkeling door die steeds verder komt te staan van de oorspronkelijke doelstelling van het bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening, ten voordele van het in toenemende mate straffen van minder functionerende beroepsbeoefenaren. Daarmee wordt het tuchtrecht een ‘strafrecht light’, zonder de bij het strafrecht behorende (beschermende) condities.

Slotwoord

Naar beste kunnen, oefenen psychotherapeuten en gz-psychologen (-specialisten) hun vak uit; het is dan ook een ingrijpende gebeurtenis om opgeroepen te worden bij het tuchtcollege. Klachtrecht is een van de democratische verworvenheden. Patiënten hebben het recht én uiteenlopende motieven om te klagen; soms liggen die rechtstreeks in de lijn van het doel van het tuchtrecht; de kwaliteit van de gezondheidszorg borgen. Ze willen herhaling van wat hen overkwam voor anderen voorkomen en houden daarmee de professionals scherp. Voorbeeld: een klager, inmiddels naar volle tevredenheid elders in behandeling, dient een klacht in tegen zijn vorige behandelaar bij wie hij diverse malen tevergeefs op de stoep had gestaan, naar later bleek omdat deze ernstig ziek was en zonder een vervangingsregeling in zijn eentje praktijk hield. Sindsdien is er meer publiciteit geweest over de noodzaak van het hebben van een waarnemingsregeling, evenals een regeling voor overdracht van de praktijk bij (plotseling) overlijden.

De motieven tot klagen kunnen ook veel te maken hebben met de persoonlijkheid en de levensloop van de klager. Voorbeeld: een klager loopt na afloop van de zitting naar voren en overhandigt de voorzitter een dikke ordner met de tekst: ‘hier heeft u mijn klacht tegen de volgende hulpverlener, mevrouw’.

De klagers die, als kralen aan een snoer, de ene klacht aan de andere rijgen en zich, ondanks zorgvuldige procedures, nooit gehoord, gezien en altijd onheus bejegend voelen, staan tegenover de klagers die zich serieus genomen weten na een oordeel over een onprofessionele behandeling en daarmee hun vertrouwen in de hulpverlening terugwinnen.

Voldoende kennis hebben over wet- en regelgeving, met regelmaat overleggen met collegae, zo nodig een jurist raadplegen en zorgen voor goede verslaglegging kunnen – naast een transparante en uitnodigende attitude naar patiënten – helpen om een klacht te voorkomen. Als het toch zover komt, kan kennis vergaren over de procedure, deskundige juridische bijstand inschakelen en steun zoeken bij collegae de periode tussen de ontvangst van het klachtschrift en de uiteindelijke uitspraak verlichten.

Intussen wordt er op diverse fronten gediscussieerd over de gewenste vormgeving van het tuchtrecht in de toekomst.

literatuur

Appelo, M. (2018). Verslagen door het tuchtrecht. Amsterdam: Boom.

Broerse, S. (2018). Aanbevelingen om praktijk tuchtrecht te verbeteren, Medisch Contact, 14 december 2018.

Bromet, F. (2016). De dokter onder vuur. (documentaire). Geraadpleegd via https://www.2doc.nl/documentaires/series/2doc/2016/oktober/dokter-onder-vuur.html

CIBG, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2020). BIG-register, Maatregelen. https://www.bigregister.nl/over-het-big-register/maatregelen. Geraadpleegd 24 maart 2020.

College Specialismen Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut van FGzPt Federatie van Gezondheidzorgpsychologen en psychotherapeuten (2019). Taken en verantwoordelijkheden in de praktijkopleiding tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut en gezondheidszorg-specialist. Geraadpleegd via https://www.fgzpt.nl/e2/site/fgzpt/custom/site/upload/file/pdf/publicaties_csgp/026_029_taken_en_verantwoordelijkheden_def.pdf

Hendriks, A.C. (2015). Tuchtrecht - meer tucht dan recht. Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, 39, 322-330.

Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (2016). Seksueel grensoverschrijdend gedrag: het mag niet, het mag nooit. Geraadpleegd via https://www.igj.nl/documenten/brochures/2016/12/08/het-mag-niet-het-mag-nooit

Klerk, C.M.D. de, & Olsthoorn-Heim, E.T.M. (2014). Maatregelen tuchtrecht gezondheidszorg. Waarschuwing, berisping en motivering. Met Recht. Geraadpleegd via http://docplayer.nl/34419102-Maatregelen-tuchtrecht-gezondheidszorg-waarschuwing-berisping-en-motivering.html.

Laarman, B.S., Bouwman, R., Veer, A.J.E. de, Handriks, M., & Friele, R.D. (2019). How do doctors in the Netherlands perceive the impact of disciplinary procedures and disclosure of disciplinary measures on their professional practice, health and career opportunities? A questionnaire among medical doctors who received a disciplinary measure. BMJ Open, 9, 1-9.

Leenen, H.J.J., Dute, J.C.J. , Gevers, J.K.M., Legemaate, J., Groot, G.R.J. de, Gelpke, M.E., e.a. (2017). Handboek gezondheidsrecht, 7e druk. Den Haag: Boom uitgevers Den Haag.

Leijssen, M. (1998). Onethisch gedrag bij collega’s. Een moeilijk te hanteren dilemma. Tijdschrift voor Psychotherapie, 24, 145-162.

Leijssen, M. (2000). Het ethos van de hulpverlener. In: J. Graste & D. Bauduin (Red), Waardenvol werk. Ethiek in de geestelijke gezondheidszorg (pp. 78-93). Assen: Van Gorcum.

Lozowski, W. (2018). Kompas in de jeugdhulp en jeugdbescherming Een toelichting op de wetgeving en beroepsethiek voor de jeugdhulpverlener en de jeugdbeschermer. Uitgave van BPSW, NIP, NVO in het kader van het programma professionalisering Jeugdhulp en Jeugdbescherming (PPJ&J). Geraadpleegd via https://www.psynip.nl/wp-content/uploads/2018/11/20182211-PJJ-1815-Kompas-def2.pdf

Ministerie van Justitie (1993). Wet op de beroepen in de individuele gezondheidzorg. Versie geldend vanaf 1 januari 2020. Geraadpleegd via https://wetten.overheid.nl/BWBR0006251/2020-03-19

Nederlands Instituut van Psychologen (NIP). (2015). Beroepscode voor psychologen. Utrecht: NIP.

Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) (2017). Beroepscode van de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen. Utrecht: NVO.

Nederlandse Vereniging voor Psychotherapie (NVP). (2018). Beroepscode voor psychotherapeuten. Utrecht: NVP.

Pans, E. (2017). Eerste hulp bij medische tuchtzaken. Huisarts & Wetenschap, 60, 452-454.

Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (2019a). Jaarverslag 2018. Geraadpleegd via https://magazines.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl/jaarverslagen/2018/01/index

Tuchtcolleges voor de Gezondheidszorg (2019b). Klachten over uw zorg? Geraadpleegd via https://www.tuchtcollege-gezondheidszorg.nl/ik-heb-een-klacht/documenten/publicaties/documentatie-procedures/informatiefolder/informatiefolder/informatiefolder

Verhoef, L.M., Weenink, J.W., Winters, S., Robben, P.B.M., Westert, G.P., & Kool, R.B. (2015). The disciplined healthcare professional: a qualitative interview study on the impact of the disciplinary process and imposed measures in the Netherlands. BMJ Open, 5, 1-7.

Weenink, J.W. (2018). Back on track. Addressing poor performance of healthcare professionals (proefschrift). Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.

Lidwien Geertjens is klinisch psycholoog-psychotherapeut. Docent beroepsethiek, lid Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, eigen praktijk voor (leer)supervisie en opleidingsadvies. E-mail l.geertjens@wxs.nl

Met dank aan L. de Nobel, T. Ehrlich en E. Berkvens voor hun waardevolle commentaar.

Waar in dit artikel ‘hij’ staat kan ook ‘zij’ gelezen worden.

Naar boven