Gelezen

Jan Spijker

Depressie brengt veel auteurs tot schrijven. Met de hoge prevalentie van depressie, de grote lijdensdruk en de maatschappelijke impact is het niet verwonderlijk dat depressie de pennen losmaakt. Het is intussen bijna volksziekte nummer één geworden. Wat we te lezen krijgen, varieert van ervaringsverhalen van patiënten en educatieve boeken door ggz-professionals tot beschouwingen over het fenomeen door relatieve buitenstaanders. Het boek van Bert van den Berg behoort tot de laatste categorie: een filosofische verhandeling van depressie als een typisch product van deze tijd. De schaduw van de zwarte hond is een kritische beschouwing geworden; kritisch op de professionals die depressies diagnosticeren en behandelen, maar nog meer op een samenleving die zoveel depressie oproept. Daarmee is het een vervolg op Trudy Dehue die in 2008 in De depressie-epidemie beschrijft hoe ggz-professionals, de farmaceutische industrie, verzekeraars en de samenleving als geheel ertoe neigen om elk ongemak en ongeluk in dsm-termen te willen vangen en als ziekte (depressie) te labelen. Van den Berg gaat een laag dieper en zoekt vooral een filosofische insteek om te begrijpen waarom onze postmoderne samenleving zo ‘depressogeen’ is geworden.

In een ruime inleiding zet hij twee sporen uit die in de navolgende hoofdstukken terugkomen: de geschiedenis van de psychiatrie in grote stappen en een filosofische duiding van de hedendaagse mens. In de ontwikkelingen binnen de psychiatrie schetst hij hoe een breed begrip als melancholie (dat niet per se pathologisch hoeft te zijn) langzaam verengt tot het ziekteconcept depressie. Grondleggers van de moderne psychiatrie als Griesinger en Kraepelin gingen steeds verder in het beschrijven van ziektebeelden, wat later in het dsm-tijdperk tot een hoogtepunt kwam. Het classificeren volgens de dsm ging hand in hand met het beschouwen van depressie als ziekte met mogelijk een biologische oorzaak, waar farmacotherapeutische middelen voor nodig zijn. Een dergelijke visie op depressie past uitstekend in de neoliberale samenleving waarin we ons nu bevinden met de mens als maakbaar, competitief ingesteld individu met onbegrensde mogelijkheden. Van den Berg gaat uitgebreid in op het werk van de sociologen Ehrenberg en Rosa die depressie als keerzijde zien van de rol die de postmoderne mens moet innemen, namelijk de homo-oeconomicus-mobilis-libidinosus. Volgens de filosoof Dufour wordt deze vooral gekarakteriseerd als een wezen die door zijn passies wordt bepaald, die totaal egoïstisch en hedonistisch worden uitgeleefd in een sadeaans universum (naar markies De Sade). Deze transformatie van de mens in samenhang met een dynamische samenleving met toenemende mobilisering tot producent/flexwerker, consument/trendvolger, participant/interactivist heeft als tegenpool de depressie, door de Belg Schotte beschreven als motivatiegebrek, gebrek aan plezier of interesse en desynchronisatie. Van den Berg presenteert depressie dan ook als (af)stemmingsstoornis waarin er een onverbondenheid is op diep niveau van subject en de wereld. Er is sprake van een diepe vervreemding van het individu in deze postmoderne wereld. Een classificerende en biologische psychiatrie draagt alleen maar bij aan verdere vervreemding, is de stelling. Van den Berg pleit dan ook voor een herleving van de narratieve, fenomenologische benadering, waarin gezocht wordt naar het werkelijk begrijpen van de mens en niet slechts zijn ziekte te diagnosticeren en te behandelen. Hij wijst op naar nieuwe geluiden in de ggz waarbij men zich afkeert van ziektelabels en zorgprogramma’s, maar veeleer zoekt in kleinschaliger en op maat gerichte zorg.

Althans, zo meen ik het boek te begrijpen, want eenvoudig is het niet met het veelvuldig en uitgebreid citeren van diverse sociologen, filosofen en analytici. Het levert ontoegankelijke teksten op, zoals van Thomas Fuchs, psychiater en filosoof die de ontwikkeling van een individu beschrijft als: “Zoals de reflexieve zelfbetrekking een ontvouwing is van de pre-reflexieve ‘mijn-achtigheid’ van het lijf, is de zich reflexief als ‘interpersoonlijke ruimte’ verder ontwikkelde ‘persoonlijke ruimte’ een ontvouwing van de primaire, prereflexieve, ‘tussenlijfelijkheid en affectafstemming’ die wortelen in de resonantiestructuur van het lijf” (p. 234). Van den Berg schrijft zelf: “Echobetrekkingen (door Rosa beschreven als zaken die enkel en schijnbaar zelfbevestigend zijn) worden ons alom en aldoor aangeboden, om niet te zeggen door de strot geduwd. Dat gaat gepaard met een onophoudelijke en alomvattende corrosie, deterritorialisatie en fluïdisering van alles wat ons in de gelegenheid zou kunnen stellen om ‘resonantienissen’ te laten ontstaan, of ruimtes te creëren om te verwijlen, te zijn. De door de Markt geconstitueerde en gestimuleerde subjectiviteit is van een sadeaans, isolistisch, losgeslagen slag. Het sadeaanse subject is zelfreferentieel, egocentrisch en hedonistisch. Het is genotsgericht maar vervreemd van de lijfelijkheid. Het lichaam wordt als lichaam ‘verdinglijkt’. Deze objectiverende gerichtheid van het isolistische subject verstoort het presubjectieve niveau van de primordiale afstemming” (p. 254).

Het boek maakt zeker indruk door de diepgravende analyse met uitgebreide bestudering van diverse bronnen, maar is ook wel erg herkenbaar als een bewerking van een academisch proefschrift (wat het namelijk is). Ik bleef achter met de vraag voor wie Van den Berg dit boek nu geschreven heeft? Ik vrees dat het patiënten weinig te bieden heeft en voor professionals graaft het mijns inziens wat te diep. Waarschijnlijk is het verplichte kost voor de vakgenoten van Van den Berg met een speciale voorliefde voor de psychiatrie. Kunnen we daarmee het boek negeren? Dat ook weer niet. Het is erg belangrijk als behandelaar van patiënten met depressie ons ook te realiseren hoezeer depressie samenhangt met de maatschappij waarin we leven en dat het bestrijden van depressie niet alleen een medisch probleem is, maar een probleem van iedereen. Cultuurfilosofische beschouwingen over de hedendaagse samenleving dragen daar zeker aan bij.

Jan Spijker is psychiater bij het Expertisecentrum Depressie Pro Persona en bijzonder hoogleraar chronische depressie aan de Radbouduniversiteit Nijmegen.

Naar boven