Psychoanalyse en liefde

Marc Hebbrecht

Samenvatting

In dit artikel wordt onderzocht hoe het werk van de Britse psychoanalyticus Bion uit de jaren 60 van de vorige eeuw het denken over liefde heeft verruimd. In een inleiding wordt een kort overzicht gegeven van de voornaamste psychoanalytische inzichten met betrekking tot liefde. Vervolgens wordt de bijdrage van Bion besproken. De kern van zijn betoog omvat dat er een transformatie dient plaats te grijpen van de ander leren kennen naar één kunnen worden met de ander. In een rijpe liefdesrelatie komt een integratie van Liefde, Haat en Kennis (in de terminologie van Bion de L-love, H-hate en K-knowledge link) tot stand. Liefdesrelaties kunnen pas slagen als communicatieve projectieve identificatie de boventoon voert, dat wil zeggen dat beide partners in staat zijn om emotionele ervaringen van elkaar aan te voelen, in zich op te nemen, te verdragen, ze draaglijk te maken en als ze verdragen kunnen worden, met elkaar te delen. In een volwassen liefdesrelatie is er een expansie van de psychische container en ontstaat de mogelijkheid van wederzijdse groei. Rijpe liefdesrelaties worden gekenmerkt door wat Bion omschrijft als ‘transformaties in O’: men opent zich voor de partner zoals deze werkelijk is, waardoor men zelf ook verandert. Het welslagen van een liefdesrelatie is afhankelijk van de frustratietolerantie van beide partners en hun vermogen om emotionele ervaringen te modificeren in plaats van ze te ontladen. In het laatste geval is het gevoel niet gericht op het zelf voelen, maar op het teweegbrengen van dat gevoel in de ander.


Psychoanalysis and love, reflections upon
the contribution of Bion

Abstract

This article summarizes the viewpoints the reader may find in the epistemological work of Bion of the nineteen sixties concerning a psychoanalytic theory of love. In the introduction the major psychoanalytic theories on love are summarized. Mature love means, in the terminology of Bion, an integration of Love, Hate and Knowledge links (L, H, K). Successful love relationships are characterized by a communicative usage of projective identification, expansion of the psychological containers of both partners, mutual growth, sufficient tolerance of frustration, psychological modification instead of evacuation and ‘transformations in O’: one opens oneself up to the partner as he/she really is, which makes one transform oneself.

Inleiding

Heeft psychoanalyse iets te zeggen over de liefde of kan ze beter te rade gaan bij de grote literaire schrijvers (denk bijvoorbeeld aan de liefde van Penelope voor Odysseus of de amoureuze ontgoochelingen van Madame Bovary of van Anna Karenina), de liefdespoëzie of de opera? Mijns inziens is naast de kunst de psychoanalytische setting de uitgelezen plek om de geheimen van het liefdesleven te beluisteren, te onderzoeken en te ontsluieren. De psychoanalytische setting biedt de mogelijkheid om liefde als fenomeen te observeren en te onderzoeken in welke vormen ze zich voordoet. Ze wordt immers gekenmerkt door een intrinsieke conflictualiteit welke verband houdt met de nauwe verwevenheid van libidinale en agressieve componenten. Bovendien is liefde vaak gericht op zichzelf, en wordt pas naarmate het rijpingsproces voortschrijdt geprojecteerd op de ander. Green (2005) heeft liefde de kroning van het object genoemd. Zoals een koning niet gekroond wordt op de dag van zijn geboorte, zo hebben de liefde en haar object hun eigen wordingsgeschiedenis. Liefde is een ontwikkeling: van aanvankelijk volledig op zichzelf gericht zijn, transformeert zij gaandeweg in liefde voor de ander. Later mondt dit uit in de volwassen objectliefde.

Zoals reeds werd aangegeven, creëert de psychoanalytische setting een unieke situatie waarbij de meest intieme ontboezemingen uitgesproken worden; deze benaderen beter de feitelijke ervaring dan brieven, dagboeken, autobiografieën of andere documenten die beschikbaar zijn voor wie liefde bestudeert. Bovendien is er het verschijnsel van de overdrachtsliefde. Overdrachtsliefde vormt een weerstand in de analytische behandeling, ze is een herhaling van (pathogene) objectrelaties die hun oorsprong vinden in de vroege kinderjaren. Het is een vorm van ageren die uitnodigt tot tegen-ageren, wat kan leiden tot grensoverschrijdend gedrag van de therapeut wanneer dit verschijnsel, eigen aan de analyse, technisch niet goed gehanteerd wordt (Hebbrecht, 2005, 2006).

De bedoeling van dit artikel is om in een notendop de psychoanalytische bijdrage aan het begrip van het liefdesleven te synthetiseren. Vervolgens wordt stilgestaan bij het werk van Bion en de mogelijke toepassing ervan op dit specifieke gebied. Bion schrijft zelf niet over liefde, maar zijn ideeën zijn op dat thema van toepassing. De keuze voor Bion heeft te maken met de paradigmaverschuiving die hij heeft teweeggebracht en zijn groeiende invloed op het actuele psychoanalytische denken. Zijn theoretische bijdrage is fundamenteel en vernieuwend voor gebieden die voor de psychoanalyse relevant zijn, zoals o.a. de droom (Hebbrecht, 2011), de seksualiteit, het liefdesleven. Zijn theorieën hebben naast veranderingen op het vlak van techniek, indicatiestelling en behandeling (groepstherapie, behandeling van psychotische patiënten) ook implicaties voor de supervisiepraktijk (Hebbrecht, 2016). Op dit ogenblik kan men via pep-Web (een elektronische databank die toegang geeft tot het merendeel van de psychoanalytische publicaties: www.pep-web.org) al meer dan 12.000 papers terugvinden die verwijzen naar Bion (Vermote, 2019). Besloten wordt met een reflectie over de mogelijke betekenis van Bions werk voor de psychotherapie.

Psychoanalyse en liefde vóór Bion

De eerste liefdestheorie van Freud is het nevenproduct van zijn ontdekking van de infantiele seksualiteit en wordt ontwikkeld in zijn tekst ‘De drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit’ uit 1905. De relatie met de moederborst is volgens Freud het prototype van elke liefdesrelatie. Het vinden van het liefdesobject is een hervinden van dit infantiel prototype. Dit is de meest fundamentele bijdrage tot het begrijpen van de liefde volgens Freud. Wat hervonden wordt in de geliefde is een kenmerk van moeder: haar glimlach, de kleur van haar ogen, haar stem, haar schoot. Tijdens de latentietijd wordt de seksuele stroom van deze liefde verdrongen en blijft de tedere stroom bewust. In de meeste gevallen wordt in de adolescentie de seksuele stroom losgemaakt van zijn connectie met het oorspronkelijke, incestueuze, object en wordt het gericht naar een niet-incestueus object. Soms is dit niet het geval en ontstaan verwikkelingen. Freud heeft verschillende vormen van deze neurotische liefde uitvoerig beschreven.

Freuds tweede liefdestheorie gaat over liefde en narcisme, en is ontwikkeld in 1914. Altijd weer vinden we onszelf terug in de relatie met de ander. We blijven vasthouden aan iets in onszelf, terwijl we de indruk wekken betrokken te zijn bij de ander. Freud maakt een classificatie van de manieren van liefhebben. Men bemint volgens het narcistische type a) wat men zelf is, b) wat men zelf was, c) wat men zelf zou willen zijn, d) de persoon die een deel van het eigen zelf vormt en/of vormde, ofwel men bemint volgens het aanleuningstype1: a) de voedende vrouw en b) de beschermende man. In de toestand van verliefdheid wordt het ik-ideaal geprojecteerd op de partner. Wie dit nu leest, zal dit als gedateerd voorkomen; men zal zich terecht de vraag stellen of er niet meerdere manieren van liefhebben te bedenken zijn. Latere auteurs hebben dit thema verder doordacht, wat later in dit artikel nog aan bod komt. Wanneer de idealisatie groot is en de minnaar zich niet kan voorstellen dat de liefde beantwoord zal worden, dan beschouwt hij zichzelf als onwaardig om bemind te worden en durft hij niet het hof te maken. Freud verklaart de verliefdheid als liefde voor het zelf die omgezet wordt in liefde voor de ander door de projectie van het ik-ideaal.

Terwijl de eerste liefdestheorie van Freud een ontwikkelingstheorie is, is de tweede een economische theorie. In een economische theorie wordt gelet op de sterkte van en de veranderingen in emotionele investeringen: worden ze op de ander gericht (objectliefde) of teruggetrokken naar de eigen persoon (secundair narcisme)? Durft iemand nog emotioneel te investeren in een ander na een teleurstelling of een crisis?

De derde liefdestheorie van Freud vinden we in Driften en hun lotgevallen (Freud, 1915); deze theorie wordt verder uitgewerkt in Massapsychologie en ik-analyse (Freud, 1921). Freud hield zich bezig met de vraag hoe het mogelijk is om duurzaam lief te hebben zonder te veel ambivalentie. Het liefhebben kent niet slechts één, maar drie mogelijke tegenstellingen. Behalve de tegenstelling liefhebben-haten is er nog liefhebben-geliefd worden en liefhebben en haten samen die contrasteren met de toestand van onverschilligheid.

Klein (1935) heeft met haar beschrijving van de depressieve positie2 veel toegevoegd aan ons begrip van het liefdesleven. Wie de depressieve positie heeft bereikt, komt tot het besef dat de geliefde goede en slechte aspecten in zich draagt die in wezen aspecten zijn van één geheel. Naarmate men de geliefde langer kent, wordt het vermogen om ambivalentie te verdragen op de proef gesteld. De fundamentele angst is dat men de geliefde zal verliezen en ook dat dit onvermijdelijk is. Daarom is het zo belangrijk om de band met de geliefde zo goed als mogelijk te houden. Men kan iemand niet dwingen om lief te hebben, het is een uitdaging en een voorrecht om de liefde te winnen en te verwerven, wat een inspanning vraagt. De geliefde ander is immers autonoom en afgescheiden, geen verlengstuk van onszelf, we kunnen de geliefde niet als ons bezit in een greep houden. Daarom is het noodzakelijk de band met de geliefde gaaf te houden en niet te beschadigen. Schuldgevoelens en wroeging vervullen de functie van signalen die aanzetten tot reparatie of het terug goedmaken. De depressieve positie is een ideaaltoestand die nooit definitief bereikt wordt, er is een oscilleren tussen depressieve en paranoïd-schizoïde posities, zoals Bion dit in zijn werk zal aantonen.

Na Freud en Klein volgt in de periode na de Tweede Wereldoorlog tot ongeveer 1970 de ego-psychologie met haar nieuwe inzichten. Bergmann (1987) heeft deze in The anatomy of loving samengevat en illustreert met voorbeelden hoe de kwaliteit van de ik-functies het aangaan van liefdesrelaties mede bepaalt. Beschikt iemand over voldoende realiteitstoetsing? Kan hij of zij inschatten of de relatie toekomst heeft? En wat zijn eigenlijk de reële kwaliteiten van de partner? Verliefdheid wordt beheerst door verplaatsing en projectie. Kan iemand dan wel op realistische wijze kennisnemen van het talent, de sociale positie, de gezondheid, het vermogen van de partner? Kan hij bepalen of de keuze voor deze partner tot een verrijking zal leiden op meerdere levensterreinen? Wie als kind on-empathisch is bejegend of werd verwaarloosd, riskeert destructieve patronen in liefdesrelaties te herhalen, tenzij het ego verhindert dat men als het ware automatisch bestuurd wordt door de infantiele prototypes. Het ego heeft dan een anticipatoire en daarmee protectieve functie.

Volgens Bergmann (1987) heeft de psychoanalyse geen definitie gegeven van liefde. Bergmann legt wel uit wat er intrapsychisch gebeurt wanneer men iemand liefheeft: in de eerste plaats is er een hervinden van een verdrongen aspect van de ouders, ten tweede een herbeleven van de vroegste symbiotische fase, gevolgd door de inclusie van de ander binnen de grenzen van het expanderende zelf met het tot op zekere hoogte ongedaan maken van het onderscheiden zijn van de ander. Daarnaast is er een verschuiven van de idealisatie van het zelf of de idealisatie van de ouder naar een ander persoon die als heel bijzonder wordt ervaren. Daarmee wordt de hoop gewekt dat deze persoon in staat zal zijn om de wonden die opgelopen zijn door vroegere ontgoochelingen, te helen. In Bions epistemologische werk kunnen we mijns inziens een aanvulling vinden op deze psychoanalytische omschrijving van liefde.

Vanuit objectrelationele hoek heeft Balint (1952) een belangrijke inbreng geleverd. Balint onderscheidt de primaire liefde van de rijpe liefde. De primaire liefde is de liefde van het kind, dat ervan uitgaat dat het altijd geliefd zal worden zonder dat het er zelf enige moeite voor hoeft te doen. Het hoeft alleen te ontvangen. Het kind is in de beginfase extreem afhankelijk en ontkent deze afhankelijkheid door de creatie van een almachtsfantasie. In deze primaire liefde wordt het liefdesobject behandeld als een ding en als behoeftebevrediger. Dit verklaart waarom primitieve liefde onstabiel is en snel transformeert in haat. De rijpe, volwassen liefde betekent dat men zich de afhankelijkheid van de ander realiseert en beseft dat men onderscheiden is van de ander. Bevrediging van verlangens kan pas plaatsvinden als men er actief moeite voor doet en de ander hiertoe ook bereid is.

Om de wisselvalligheden van het liefdesleven beter te begrijpen, heeft Lacan (1966) met zijn opvattingen over de relatie tussen verlangen (le désir), aanspraak (la demande) en behoefte (le besoin) een schakering aangebracht die de psychische realiteit beter benadert dan Freuds drifttheorie: ik begeer niet alleen wat de ander begeert, maar ik begeer ook zoals de ander begeert3.

In zijn boek Love Relations heeft Kernberg (1995) al deze inzichten samengebracht en de rijpe seksuele liefde gedefinieerd als een complexe emotionele dispositie waarbij een integratie plaatsvindt van een erotisch verlangen voor een ander persoon met tederheid, tolerantie van ambivalentie, rijpe idealisatie, wederzijdse empathie en het behoud van passie.

Ten slotte beschreef David (2002) de verliefdheid als een gevolg van het plotseling opheffen van de verdringing: een rustige geest wordt verstoord als door een coup de foudre en lang onderdrukte onbewuste seksuele impulsen breken door in het bewustzijn. Men voelt zich onweerstaanbaar aangetrokken, idealiseert het liefdesobject en streeft de grootst mogelijke nabijheid na. Geliefden hebben het gevoel dat ze voor elkaar bestemd zijn; hun ontmoeting was een noodzakelijkheid.

De bijdrage van Bion aan de psychologie van het
liefdesleven

Hoewel Bion geen aparte studie heeft gewijd aan liefde, kan zijn theoretische inbreng goed toegepast worden op de praktijk van het liefdesleven. Bion heeft geen aparte theorie ontwikkeld over liefde, maar in de geschriften uit zijn epistemologische periode (Bion, 1962, 1963, 1965) wordt duidelijk dat hij over dit thema intens heeft nagedacht. Psychoanalytisch is het interessant te weten hoe leven en werk met elkaar verweven zijn. Hoe was dit voor Bion? Uit biografische gegevens (Bléandonu, 1994) blijkt dat Bion tijdens zijn puberteit leed onder schuldgevoelens over masturbatie en zich als jonge man seksueel erg geremd voelde. Hij reageerde heftig jaloers met moordgedachten na zijn eerste afwijzing in de liefde. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is hij verliefd geworden en in 1943 huwde hij met Betty Jardine, een toneel- en filmactrice. Op 28 februari 1945 beviel zij van hun dochter Parthenope, die later een gekende psychoanalytica is geworden. Drie dagen na de bevalling overleed Betty. Bion beschrijft hoezeer hij van haar heeft gehouden en hoe haar dood hem in een toestand van dissociatie heeft gebracht. Mede dankzij de analyse bij Melanie Klein heeft hij het verlies van Betty verwerkt en zijn dochter de nodige aanwezigheid geboden tijdens haar eerste levensjaren. In 1951 heeft hij zijn tweede vrouw Francesca, een onderzoeksassistente van de Tavistock Clinic, leren kennen. Met haar kreeg hij nog twee kinderen. In zijn latere werk, vooral in zijn boek A memoir of the future (Bion, 1977), krijgen liefde en passie een belangrijke plaats toebedeeld.

Is liefde een psychoanalytisch object?

Vooreerst wordt liefhebben in de optiek van Bion beschouwd als een functie van de persoonlijkheid. Liefhebben is een mentale activiteit die bepaald wordt door een reeks factoren: het oedipuscomplex, de vroegste relatie met de moederborst, de seksuele drift, fusionele wensen, zelfliefde, idealisatie, genderidentiteit en de kwaliteit van de gehechtheid. Bovendien is liefde een krachtige emotionele ervaring, waarbij intens beroep wordt gedaan op de verwerkingscapaciteit van de psyche. In de aard van de liefde is een tendens aanwezig die aanzet tot het creëren van metaforen. Liefde zet aan tot dromen, dichten, zingen en het schrijven van brieven. Liefde is een zodanig intense emotie dat de courante taal als container tekortschiet.

Liefde beantwoordt aan de omschrijving van een psychoanalytisch object zoals Bion dit definieert: elke psychoanalyticus krijgt er in de dagelijkse praktijk mee te maken, want patiënten spreken erover en drukken hun liefde uit binnen de analytische setting via de karakteristieke overdrachtsliefde. In Elements of psychoanalysis (Bion, 1963) beschrijft hij dat een psychoanalytisch object (concreet: de vrije invallen van de patiënt, de duidingen van de therapeut) gekenmerkt wordt door een uitgebreidheid in het domein van het zintuiglijke, de mythe en de passie. Liefde nodigt uit tot psychoanalytische bestudering en leent zich voor de omschrijving van het psychoanalytisch object: ze wordt zintuiglijk en lichamelijk ervaren, is bovendien aanwijsbaar in de grote mythologische verhalen en kenmerkt zich door heftige en vaak tegenstrijdige emoties. Bion omschrijft de mythe als een stadium in de overdracht van individueel privaat weten naar de groep. Het beluisteren van het analytisch verhaal zal resonanties oproepen met liefdesmythes zoals die van Oedipus, Narcissus, Orpheus, Penthesilea, om er slechts enkele te noemen, waarin existentiële waarheden vorm krijgen in een verhaal dat nieuwsgierigheid wekt en uitnodigt tot ontdekking. Passie kan psychische turbulentie en catastrofale verandering induceren, iets wat bij adolescenten vaak zichtbaar wordt.

Bion introduceert een geheel eigen terminologie waarin hij een aantal concepten aanduidt met een hoofdletter, soms gevolgd door -link: L-link, (Love), samen met H- (Hate) en K-link (Knowledge). Dit zijn emotionele links, een term die een welbepaalde relatie tussen bezielde objecten aanduidt. L verwijst naar liefde, H is afgeleid van het woord ‘haat’ dat samen met L (liefde) een van de passies of emoties betekent. H is het equivalent van de doodsdrift en K verwijst naar kennis in de zin van het vermogen te weten: kennis opdoen, bevatten en verder ontwikkelen. Verwante noties in verband met K zijn het epistemofiele instinct of de drift tot weten. In zijn werk gaat Bion vooral in op het concept van de K-link, minder op de L-link of de H-link, waaraan hij een plus- of minteken laat voorafgaan. Minus L is niet hetzelfde als H, -L verwijst meer naar onverschilligheid. Heftige gevoelens (+++H of +++L) bemoeilijken het vermogen om te leren en te discrimineren en staan K-activiteit in de weg. Daarmee abstraheert Bion een concreet inzicht dat wie in de greep is van heftige gevoelens van liefde en/of haat niet in staat is helder te denken. Psychotherapie stelt patiënten juist in staat om de blijven denken over passionele gevoelens. Dankzij de therapeutische relatie wordt de K-link verstevigd als er sprake is van +++L: de therapeut luistert, bevat, denkt na en tracht te begrijpen wanneer de patiënt als het ware bezeten is door een passioneel gevoel. Dit in de hoop dat de patiënt verder zal denken.

In het geval van rijpe seksuele liefde zijn L, H en K met elkaar verweven: dit betekent dat verbondenheid en erotisch verlangen samengaan met het verdragen van ambivalentie en vooral met de geleidelijke ontdekking van het liefdesobject; niet in de betekenis dat men van alles weet over de geliefde, wel dat men in staat is één te worden met de ervaring die andere persoon te zijn (at-one-ment). Dit betekent: zich laten veranderen door de waarheid van de geliefde, een waarheid die voortdurend veranderlijk en in wording is. Dit zouden we ook kunnen benoemen als een diepe empathie met de ander. Dit laatste, één worden met het wezen van de geliefde, is beangstigend en bedreigend en kan aan de basis liggen van klachten die psychotherapie of klinische behandeling behoeven.

In zijn latere werk zal Bion dieper ingaan op een ander concept, namelijk ‘O’. O staat voor het noumenon, het ‘Ding an sich’, het onbewuste continue worden. O is vormeloos, oneindig en duister. O als zodanig kan nooit gekend of ervaren worden, tenzij toevallig. De term Noumenon wordt meestal gebruikt in samenhang met de term Phenomenon, die staat voor alles wat kan worden ervaren of sensorisch beleefd. In een rijpe liefdesrelatie is er sprake van een ‘transformatie in O’, dat wil zeggen dat er een band ontstaat die meer is en dieper gaat dan de ander (goed) kennen. Met de jaren voelt men de partner dieper aan en kan een diepe verbondenheid ontstaan zonder dat deze kan worden verwoord. Relationele moeilijkheden ontstaan vaak omdat men barrières en weerstanden opbouwt tegen de levendige ontmoeting met de ander: men wil zich niet laten vangen in diens wereld.

Liefde, rêverie en projectieve identificatie als communicatie

In Learning from experience (Bion, 1962) is Bion nog sterk beïnvloed door het denken van Klein, zijn leeranalytica. Hij verruimt de betekenis die Klein heeft gegeven aan projectieve identificatie. In haar opvatting worden ongewenste gevoelens geprojecteerd en ontladen in een ander, gevoelens waarvan men hoopt dat de ander deze zal opnemen en dragen. De invloed van projectieve identificatie kan liefdesproblemen begrijpelijk maken, vooral wanneer ontlading de overhand neemt. De partner wordt dan verplicht de rol op zich te nemen om ondraaglijke gevoelens te assimileren: zij/hij voelt zich bezeten, gekoloniseerd, onvrij gemaakt en ervaart dit als ondraaglijk. Bion echter ziet projectieve identificatie niet als een ontlading van iets ondraaglijks in de partner, maar als een communicatie die mogelijk maakt dat partners elkaar begrijpen. Volgens Bion is projectieve identificatie een communicatief en wederkerig proces. Iemand legt zijn pijn in de psyche van de partner, omdat de partner deze pijn ook aantrekt (of zoals men in de volksmond zegt: het zich aantrekt), voelt, begrijpt, erover wil denken en de pijn getransformeerd en verzacht kan teruggeven, wat men als troostend ervaart.

Klinisch vignet

Mevrouw X komt in therapie omdat haar liefdesrelaties herhaaldelijk mislukken. Er wordt een patroon zichtbaar waarbij ze haar partners radeloos maakt, omdat ze steeds nadrukkelijker herhaalt dat zij het gevoel heeft dat de liefde over is, dat de partner na een mooi begin niet langer in haar geïnteresseerd is. Haar minnaars putten zich uit om haar van het tegenovergestelde te overtuigen, overladen haar met attenties, waarop zij repliceert dat dit allemaal flauwe en onechte spelletjes zijn. Op den duur houdt de geliefde het niet langer vol en geeft toe dat hij niet aan haar verwachtingen kan voldoen, waarop zij heftig uithaalt hoe vals hij wel is geweest: ‘zie je wel, ik wist al van bij het begin dat je me zou afwijzen’. Tijdens de therapie is ze ongewoon gevoelig voor een kortstondige vermindering van mijn aandacht. Ze komt kort na de middag. Als ze merkt dat ik soms wat slaperig wordt, confronteert ze me hoe kwetsend en onprofessioneel dit wel is voor haar, dat ik niet meer betrokken ben bij haar. Hierdoor voel ik me onzeker, vrees ik uit mijn rol te vallen en word ik overdreven waakzaam, hopend niet te zullen falen. Achteraf blijf ik aan haar denken, ook tijdens de sessie met de volgende patiënt. Tijdens de sessies kan ik niet helder denken en krijg ik zelfs last van depersonalisatie, iets wat onbewust en buiten mijn wil om gebeurt. Terwijl ze mij weet te boeien, herhaalt ze dat ik niet geïnteresseerd ben in haar als patiënt. Het gevolg is dat ik me niet vrij voel, het lijkt alsof ze mijn denken aanvalt en mij doet twijfelen aan mijn bekwaamheid. In de loop van de therapie wordt duidelijk dat ze kind was van een trotse en harde moeder die vooral eisen stelde en haar minachtte wanneer ze aanleuning en troost zocht. Terwijl ik naar haar luister, verlies ik vaak de aandacht en betrap ik mij op fantasieën dat ik als een parapenter tegen een rots te pletter sla. Hoewel ze zich presenteert als gevoelig en kwetsbaar (zoals bij haar minnaars), is ze zich niet bewust van de hardheid en de meedogenloze aanvallen die achter haar vraag naar meer en echtere liefde schuilgaan. Het lijkt alsof ze een hard stuk van haar moeder, dat haar kind dat genegenheid zoekt niet kan en niet wil begrijpen, heeft verinnerlijkt. Dit stuk wordt in haar minnaars en in mij gelegd. Hoe zeer ik ook mijn best doe, ik kan mijn lot van de parapenter die op haar rotsige natuur te pletter slaat, moeilijk ontwijken. Zij ontlaadt een aspect van zichzelf dat ze niet kan verdragen in mij. Terzelfdertijd is het goed dat ik dit kan voelen, want aldus communiceert ze haar geschiedenis aan mij en begrijp ik beter hoe haar minnaars als het ware op haar te pletter slaan, terwijl zij hunkert naar bijzonder begrip en liefdevolle genegenheid.

Ter illustratie van de terminologie van Bion kunnen we stellen dat mevrouw X een L-link met mij zoekt aan te gaan terwijl ik als therapeut de K-link centraal stel, gericht op begrijpen wat er met haar aan de hand is (K+++). Ik verdedig mij tegen haar liefdeshonger (L+++). Dit haat ze, ze beleeft mijn houding daarom als afstandelijk en hard. Het is pas wanneer ik het begrijpen durf los te laten en in contact kom met haar, mij door haar laat raken (at-one-ment of een transformatie in O), dat verandering mogelijk wordt. Dat is een moeilijker en bedreigender houding voor mij als therapeut: ik kan me niet verschuilen achter kennis en weten, ik voel me minder zeker van mijzelf: mijn aandacht vermindert, ik voel zelfs depersonalisatie, ik twijfel aan mezelf, ik voel me kwetsbaar. Ik val meer en meer samen met wat zij ervaart. Maar het helend moment ontstaat pas als mijn houding verandert. Verandering ontstaat pas als ik mij kan losmaken van verlangen en begrijpen, mij innerlijk leeg maak en mezelf in een nultoestand breng van maximale openheid voor haar beleving.

Een gelijkenis kan helpen om het verschil in opvatting over projectieve identificatie volgens Klein en volgens Bion duidelijk te maken. Er zijn meerdere manieren om een vreemd land te verkennen: men kan het binnenvallen, bezetten, koloniseren en overheersen om zo te krijgen wat men wil. Vertaald naar een partnerrelatie staat dit gelijk met ‘massale’ projectieve identificatie’. Dit laatste is de visie van Klein. Bion wijst op een andere mogelijkheid, namelijk ‘communicatieve projectieve identificatie’. We kunnen een land aangenaam verkennen als toerist, vooral wanneer er een vlotte doorgang van grenzen is en het land bestuurd wordt door een democratisch regime waar een sfeer van vrijheid en openheid wordt gestimuleerd. Dan is het mogelijk zonder probleem naar dat land te reizen en er ook uit terug te keren. Bij de terugkomst geniet men van warme herinneringen (de herintrojectie van goede objecten). Vertaald naar een partnerrelatie overheerst in een liefdevolle partnerrelatie een wederzijds aanvoelen van wat bij de ander leeft; dit kan verdragen en gedeeld worden en geleidelijk begrepen worden zoals een moeder via haar rêverie aanvoelt wat er in de baby omgaat. In een liefdevolle relatie werkt projectieve identificatie voortdurend in twee richtingen. Het gaat dan minder om evacuatie van negatieve ongewenste gevoelens van één persoon naar een ander - ook positieve ervaringen kunnen in de partner worden ondergebracht. Projectieve identificatie is in deze betekenis niet denkbaar zonder wederkerigheid: evacuatie wordt gevolgd door het terugnemen van de emotionele ervaring die door de ander is geassimileerd en verwerkt (zoals in mijn vergelijking met toerisme). Na de evacuatie volgt introjectieve activiteit, die leidt tot de accumulatie van goede interne objecten.

Vooraleer liefde tot stand kan komen, dient, nog steeds volgens Bion, de persoon in staat te zijn gevoelens van elkaar te onderscheiden en contact te maken met een ander als levend object. Afgunst, rivaliteit en haat zijn negatieve gevoelens die ervoor kunnen zorgen dat liefde niet waargenomen wordt, ofwel dat de overtuiging ontstaat dat de eigen liefde destructief is en de ander zal vernietigen. Men poogt dan het contact met een levendige ander te ontwijken. Het ervaren van de eigen levendigheid en die van de ander is ondraaglijk en brengt iemand die kwetsbaar is voor psychose in verwarring. Hij zal er dan alles aan doen om de levendigheid uit de relatie te halen. Het gevolg is dat men zichzelf en de ander als het ware omvormt tot een automaat: het gevoel voor dubbele betekenissen verdwijnt; wat gezegd wordt lijkt rationeel en helder, maar de emotionele resonantie verdwijnt uit de interpersoonlijke dialoog.

Het concept alfa-functie van Bion, waarbij zintuiglijke indrukken en emotionele ervaringen worden omgezet in de bouwstenen van dromen en denken, vindt zijn oorsprong in het proces van de normale projectieve identificatie waarbij het kind primitieve affectieve ervaringen en zintuiglijke indrukken in de moeder evacueert. De moeder ontvangt deze indrukken en verwerkt ze in een toestand van rêverie om ze daarna in een psychisch verteerbare vorm aan het kind terug te geven. De patiënte waarvan sprake is in het klinisch vignet, heeft deze functie niet genoeg verinnerlijkt, ook omdat ze affectief niet heeft gekregen waar ze recht op had. Haar innerlijke moeder heeft meer de kenmerken van een innerlijk obstructief object, niet van een containend object (Vermote, 2019). Voor het kind dat meer geluk heeft gehad, is de primitieve affectieve ervaring door de moeder gematigd, bewerkt en voorzien van betekenis. Het kind zal zich deze functie, die de moeder aanvankelijk vervulde, eigen maken, waardoor het in staat wordt om emotionele ervaringen in een ander deel van zichzelf te leggen en te metaboliseren. In de visie van Bion is moederliefde cruciaal bij het ontwikkelen van het vermogen te kunnen dromen en denken.

Het ‘container-contained’ model

De metafoor van de container en de dynamiek van ‘container-contained’, het vat en het bevatte, vormen een belangrijk thema in het werk van Bion. Prototype van de container is de moederborst. Naar analogie hiervan ziet Bion dit proces ook in de relatie tussen patiënt en analyticus. Deze laatste heeft eveneens de taak te helpen bij de omzetting van belevingen van pijn en onlust in mentale processen, zoals denken, symboliseren en fantaseren. Het ‘container-contained’-concept komt overeen met een abstractiemodel van psychoanalytische realisaties, die voorgesteld worden met het teken voor de ‘container’ en met het teken ♂ voor het ‘contained’. Hierbij is er geen seksuele connotatie. Dit wekt verwarring, want deze tekens zijn omgeven door een halo van seksuele betekenissen.

Bion onderscheidt drie soorten relaties tussen ‘container-contained’: commensaal, symbiotisch en parasitair. In een commensale relatie is er sprake van een interactie tussen twee organismen waarbij het ene voordeel heeft en het ander niet beïnvloed is. De moeder-kindrelatie is een voorbeeld van een in wezen symbiotische relatie: zowel moeder als kind halen hun voordeel uit de ervaring en winnen allebei op het vlak van psychische groei. Is de relatie parasitair, dan wordt een derde element geproduceerd, zodat de beide partners schade lijden en ten onder gaan. Zo kan iemand jaloezie en afgunst (het derde element) wekken en een interactie tot stand brengen waarbij de geliefde gedevalueerd, aangevallen en vernietigd wordt, waarna degene die alles in gang heeft gezet zelfmoord pleegt vanuit gemis en schuldgevoelens. Als voorbeeld verwijs ik naar de tragedie Othello van William Shakespeare, waarin Othello jaloers is gemaakt en zich tegen zijn geliefde Desdemona keert. De jaloeziegevoelens verzieken de relatie en de beide geliefden gaan ten onder (Shakespeare, 1980).

Een bevredigende liefdesrelatie leidt tot een expansie van de ‘container’. Teleurstellende liefdeservaringen hebben meestal te maken met een destructief ‘contained’: na een breuk in een liefdesrelatie blijft pijn of haat bestaan die in een volgende relatie ontladen wordt en een nieuwe liefdesband moeilijk maakt. Zo ontstaat een patroon van terugkerende liefdesrelaties die telkens weer in ontgoocheling worden afgebroken, of men trekt zich verbitterd terug en neemt niet meer het risico van een nieuwe relatie.

Wat als liefde niet wordt beantwoord?

Bion beschrijft de gevolgen als liefde niet wordt beantwoord. Afhankelijk van de mate van frustratietolerantie bestaan er twee mogelijkheden. Ofwel men ervaart het gemis en verdraagt dat de geliefde er nog niet is, maar hoopt dat deze wel zal komen en verwacht deze. In het gunstige geval komt er denkactiviteit tot stand en een duurzaam vertrouwen dat er een object bestaat extern aan het zelf, waarvan men afhankelijk is voor het stillen van het gemis. Wanneer de frustratietolerantie echter gering is, zoals bij borderlinepatiënten, transformeert het gemis zich tot een innerlijke kwellende achtervolger (in kleiniaanse termen: een slechte borst) die als ondraaglijk wordt ervaren. De ervaring van een niets (no thing) is zo pijnlijk dat ze niet denkbaar is en snel geëvacueerd moet worden. Er ontstaat een behoefte die wordt aangevoeld als een ruwe, zintuiglijke gewaarwording: iets zwaars, hards dat als lichamelijk wordt ervaren, nog niet als een emotie.

Om dit denkbaar te maken, stel ik de emotionele situatie voor van een verliefde die op haar afspraak wacht. Hoelang zal het duren vooraleer het gemis van de geliefde zich transformeert in een overtuiging dat hij of zij het slachtoffer is van iemand die moedwillig kwelt? De geliefde die verwacht wordt, verandert in een pijnlijk ding. Wanneer de ontmoeting alsnog plaatsvindt, zal er eerst een ontlading van pijn en boosheid nodig zijn, alvorens een nieuw liefdevol contact kan ontstaan. Voorwaarde is dat deze evacuatie wordt opgevangen door een begripvolle minnaar die accepteert en troost. Eerst is er dus een evacuatie van het slechte object, vooraleer het goede opnieuw verinnerlijkt kan worden en er terug een positief innerlijk beeld van de geliefde tot stand komt. Is de frustratie extreem of beschikt men over een tekort aan capaciteit om pijn te verdragen, dan is het voor te stellen dat het eigen denk- en waarnemingsapparaat van binnenuit wordt aangevallen: gedachten worden gefragmenteerd, vernietigd - er wordt een waanwereld gecreëerd of het komt tot transformatie in hallucinose. Zo kunnen we het ontstaan van erotomanie begrijpen: de ervaring zelf lief te hebben wordt afgesplitst, geëvacueerd en in de ander geprojecteerd, waardoor de waan wordt gecreëerd dat de ander passioneel verliefd is. De eigen liefde wordt ontkend. Daarmee is een psychotisch mechanisme beschreven. Borderlinepatiënten gaan niet zover, maar zullen eerder dissociëren en het eigen lichaam aanvallen om de pijn niet te voelen. Op gedragsmatig vlak manifesteert zich dit in de vorm van zelfverwonding, middelenmisbruik en roekeloosheid.

Het paren van een pre-conceptie met een realisatie

Een ander theoretisch model om liefde te begrijpen dan het hervinden van een infantiel prototype, zoals in de eerste liefdestheorie van Freud, is het zich verbinden van een pre-conceptie met een realisatie, zoals door Bion beschreven. Op die manier geeft Bion aan de eerste liefdestheorie van Freud een epistemologische onderbouwing. De eerste ontmoeting met de geliefde is een emotionele ervaring waarbij verspreide elementen in één moment samenkomen (wat Bion een constante conjunctie noemt) en de amoureuze coup de foudre tot stand brengen. Een verwachting gaat in vervulling, woorden schieten tekort om de ervaring te benoemen. Eerst was men op zoek, nu is hij of zij er. De term pre-conceptie representeert een toestand van verwachting, een variabele, een ongekende, een lege gedachte. Ze kan gedacht, maar nog niet gekend noch ervaren worden. Vooral in ons huidig tijdsgewricht ervaren veel patiënten dat zij moeite hebben om in een toestand van verwachting te verkeren en worden liefdesrelaties geforceerd, er komt een intiem contact tot stand dat nog wringt en op den duur als onbehaaglijk aanvoelt. De realisatie vervult de pre-conceptie niet (‘hij is nog niet de ware’).

Volgens Bion ontstaat een conceptie wanneer een pre-conceptie een werkelijk iemand ontmoet en erdoor verzadigd wordt. De conceptie is de naam voor het samenvallen van een verwachting met een bevredigende emotionele ervaring. Een variabele wordt vervangen door een constante.

Tot besluit

Met dit artikel heb ik gepoogd enkele theoretische inzichten van Bion toe te passen op de psychologie van het liefdesleven en deze te situeren naast de traditionele psychoanalytische bijdragen over liefde.

Met behulp van het denken van Bion beschikken we over een conceptueel kader van een hoog abstractieniveau dat het mogelijk maakt heftige passionele gevoelens dieper te doordenken. Het concept projectieve identificatie heeft een meer omvangrijke en communicatieve betekenis gekregen dan wat Klein, de grondlegster van dit concept, heeft bedoeld. Bion heeft duidelijk gemaakt dat problemen op het vlak van liefdesrelaties vooral te maken hebben met een angst om één te worden met de emotionele ervaring van de ander. Het feit dat men zich hiertegen te zeer verdedigt, ligt aan de basis van misverstanden.

Noten

1 Met het aanleuningstype wordt bedoeld dat het liefdesobject wordt gekozen naar het model van de ouders, die in de ogen van het kind aanvankelijk zeer machtig waren en van wie het kind geheel afhankelijk was. Dit model kan gebaseerd zijn op de feitelijke ouders, maar ook op de ouderfiguur die het kind zich wenste als compensatie voor het ontbreken van zorg. Bij dit aanleuningstype gaat het om de verhouding tot de ander, die hoort bij de vroegste fasen van het kinderleven, wanneer het kind nog volkomen aangewezen is op degene die het voedt en verzorgt (Stroeken, 2008, p. 11).

2 Depressieve positie en paranoïd-schizoïde positie zijn concepten die door Melanie Klein zijn uitgewerkt. De paranoïd-schizoïde positie komt tot stand tijdens de eerste zes levensmaanden, wordt gekenmerkt door relaties met deelobjecten, de basisangst heeft betrekking op achtervolging en annihilatie, de afweer is primitief (splitsing, ontkenning, projectieve identificatie, idealisatie, onderdrukken van emoties). Na zes maanden nemen de splitsingsmechanismen af en ontdekt het kind dat goede en slechte objecten in wezen aspecten zijn van één geheel. Dit betekent dat de depressieve positie wordt bereikt. De fundamentele angst is dan het goede object te verliezen. De typische afweer is reparatie: men wil schuldgevoelens verminderen door de schade te herstellen, berouw te tonen, liefde en dankbaarheid uit te drukken ten aanzien van het goede object (Hebbrecht in Dirkx e.a., 2011 p. 39).

3 Voor een beknopte beschrijving van het subject en zijn verlangen, verwijs ik naar hoofdstuk III pagina 58-80 van de inleiding op Lacan van de gebroeders Schokker (2000).

Literatuur

Balint, M. (1952). Primary love and psychoanalytic technique. Londen: Karnac.

Bergmann, M.S. (1987). The anatomy of loving. New York: Columbia University Press.

Bion, W.R. (1962). Learning from experience. Londen: William Heinemann Medical Books.

Bion, W.R. (1963). Elements of psycho-analysis. Londen: Karnac Books.

Bion, W.R. (1965). Transformations. Londen: Karnac Books.

Bion, W.R. (1977). A memoir of the future. Londen: Karnac Books.

Bléandonu, G. (1994). Wilfred Bion. His life and works 1897-1979. Londen: Free Association Books.

David, C. (2002). L’état amoureux. Parijs: Petite Bibliothèque Payot.

Dirkx, J., Hebbrecht, M., Mooij, A., & Vermote, R. (2011). Handboek psychodynamiek. Utrecht: De Tijdstroom.

Freud, S. (1905). Drie verhandelingen over de theorie van de seksualiteit. Werken dl. 4 (pag. 9-84). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (1914). Ter introductie van het narcisme. Werken dl. 6 (pag. 326-355). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (1915). Driften en hun lotgevallen. Werken dl. 7 (pag. 17-44). Amsterdam: Boom.

Freud, S. (1921). Massapsychologie en Ik-analyse. Werken dl. 8 (pag. 225-292). Amsterdam: Boom.

Green, A. (2005). To love or not to love Eros and Eris. In: A. Green & G. Kohon, Love and its vicissitudes (pp. 3-39). Londen: Routledge.

Hebbrecht, M. (2005). Erotische tegenoverdracht. In: J. Dirkx & W. Heuves, Het nieuwe taboe (pp. 70-84). Amsterdam: Boom.

Hebbrecht, M. (2006). In de ban van overdrachtsliefde. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 12, 301-315.

Hebbrecht, M. (2011). Een nieuw paradigma. Droomduiding in het spoor van Bion. Psychoanalytische Perspectieven, 29, 61-77.

Hebbrecht, M. (2016). Bion als supervisor. Tijdschrift voor Psychoanalyse, 22, 3-15.

Kernberg, O.F. (1995). Love relations: normality and pathology. New Haven: Yale University Press.

Klein, M. (1935). A contribution to the psychogenesis of manic-depressive states. International Journal of Psychoanalysis, 16, 145-174.

Lacan, J. (1966). Écrits. Parijs: Editions du Seuil.

Schokker, J., & Schokker, T. (2000). Extimiteit. Jacques Lacans terugkeer naar Freud. Amsterdam: Boom.

Shakespeare, W. (1980) Complete works (1564-1616). Oxford: Oxford University Press.

Stroeken, H.P.J. (2008). Psychoanalytisch woordenboek. Amsterdam: Boom.

Vermote, R. (2019). Reading Bion. Londen: Routledge.

Marc Hebbrecht is psychiater, psychotherapeut en psychoanalyticus. Hij is werkzaam bij ASSTER Sint-Truiden en in het Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven campus Kortenberg.
E-mail marc.hebbrecht@telenet.be.

Naar boven