Marte Kaan
Als kersvers redactielid en psychotherapeut in spe verheugt het me te merken dat het psychoanalytische denken springlevend is en niet op gespannen voet staat met evidence-based werken, zoals regelmatig wordt beweerd. Meer en meer ontdek ik dat de psychoanalyse, de psychoanalytische theorie, nog steeds het materiaal is dat velen van ons gebruiken om mensen te helpen zichzelf beter te begrijpen. De reden hiervoor is mijns inziens dat de psychoanalytische theorie een mensbeeld hanteert dat tot de verbeelding spreekt doordat het gebruikmaakt van mythes, beelden en symbolen. Dat maakt het tot een rijke en gelaagde theorie die niet altijd direct toetsbaar is, maar wel kan helpen iemand beter te doorgronden, omdat zij recht doet aan de wonderlijke ongerijmdheden van de psyche. De eerste keer dat ik voelde en begreep dat mijn irritatie een echo was van de agressie van mijn cliënt, een gevoel dat ze zelf nog niet kon voelen, was het voor mij of ik een ingewikkelde scheikundige formule doorzag. Het is een ervaring die mogelijk niet aansprekend is voor mensen die minder zijn geïnspireerd door het psychoanalytische gedachtegoed, maar ook voor hen zal de invloed van de psychoanalyse op ons vak onmiskenbaar zijn. In dit nummer zijn daarvan weer verschillende voorbeelden te vinden.
Een voorbeeld daarvan is het artikel van Marc Hebbrecht, waarin hij onderzoekt hoe theoretische inzichten van Bion het denken over de liefde hebben verruimd. Hebbrecht betoogt dat we met het denken van Bion beschikken over ‘een conceptueel kader van een hoog abstractieniveau dat het mogelijk maakt heftige passionele gevoelens dieper te doordenken’. Hij concludeert dat problemen in liefdesrelaties vaak te maken hebben met de angst om één te worden met de ervaring van de ander. In een vignet omschrijft hij hoe een patiënte een pijnlijk aspect van zichzelf in hem als therapeut ontlaadt, waardoor hij ontregeld raakt. Toch is dit de manier om haar te begrijpen, schrijft Hebbrecht, omdat ze zo haar geschiedenis aan hem communiceert. ‘Verandering ontstaat pas (...) als ik mij innerlijk leeg maak en mezelf in een nultoestand breng van maximale openheid voor haar beleving.’
In het tweede artikel stelt Rien Van de vraag wat de effectieve factoren zijn van een behandeling. Van vraagt zich af hoe zinvol het steeds verder doorontwikkelen van nieuwe variaties van bestaande therapievormen is. Hij betoogt dat een beter alternatief is om inzicht in werkingsmechanismen van bestaande vormen te verwerven. Over de therapeutische relatie concludeert hij dat deze er altijd toe doet, al weten we niet goed waarom. Ook al maakt dit gebrek aan inzicht het lastig te weten hoe deze relatie te optimaliseren, rechtvaardigt het zeker de inspanning om dit te doen, aldus Van.
Het derde artikel van Mirjam Hospers en Dana Sofi over emdr demonstreert de relevantie van de therapeutische relatie, waarbij de nadruk wordt gelegd op het kennen van de context van de cliënt. Door rekening te houden met de specifieke kenmerken van die context kan goed worden aangesloten bij de cliënt, wat de effectiviteit van de behandeling ten goede komt.
Om te reflecteren over en vorm te geven aan die therapeutische relatie en attitude is het boek Systematische zelfreflectie voor professionals in de ggz van Anton Hafkenscheid zeer bruikbaar. Bram Bovendeerd bespreekt het boek. Hafkenscheid beschrijft verschillende instrumenten die het therapeutisch handelen op allerlei niveaus beoordelen, met als doel de therapeutische houding en de therapeutische relatie te optimaliseren, gebaseerd op evidence-based practice. Een voorbeeld is de relatiedefinitie waarbij zowel therapeut als patiënt proberen de communicatie vorm en betekenis te geven, en onderscheid wordt gemaakt tussen het verbale, manifeste kanaal en het latente, impliciete kanaal van communicatie. Hafkenscheid pleit voor systematische zelfreflectie waarbij de therapeut de tijd neemt terug te kijken op zijn handelen en op basis van reflectie te beoordelen welke vaardigheden nog verder ontwikkeld moeten worden.
In het Handboek behandeling van somatisch onvoldoende verklaarde lichamelijke klachten, besproken door Carla Fik, wordt de huidige stand van zaken omtrent onze kennis op het gebied van solk beschreven. Het boek geeft onder meer een overzicht van de verschillende behandelmogelijkheden en nodigt uit tot wetenschappelijk onderzoek, omdat voor de behandeling voor solk-patienten nog steeds weinig evidentie is.
Fiona Willgeroth bezocht het Singer symposium Agressie, gestolde boosheid & openlijke woede in Museum Singer in Laren waar het thema agressie in een politiek-maatschappelijk-kunsthistorisch perspectief werd geplaatst. Het doel van de dag was het verkennen van agressie, de interactie met de samenleving en onze rol als hulpverlening hierin. Daar hield Nel Draijer een pleidooi voor transference-focused psychotherapy – gebaseerd op de theorie van Kernberg – waarbinnen het integreren van de agressieve krachten en de liefdevolle krachten een belangrijk thema is. Hiervoor is het nodig de agressie binnen de therapeutische relatie te krijgen en te containen.
Het vkjp Congres in Driebergen, getiteld Feels like I’m going to lose my mind dat Iris Hanssen bezocht, opende met hoogleraar Klinische psychologie en Psychoanalyse Paul Verhaeghe die zijn licht liet schijnen over het groeiende aantal jongeren met persoonlijkheidsproblematiek; hij legde de nadruk op het effect van de veranderende samenleving op de identiteitsontwikkeling.
Ook hier weer is de basis van het denken de psychoanalyse. Tegelijkertijd laten het artikel over werkzame factoren en het boek van Hafkenscheid mooi zien hoe het therapeutisch werken aan de kritische blik van wetenschap onderworpen kan worden. Het feit dat het hoogste niveau van bewijs niet is verkregen, is geen legitimatie om willekeurige keuzes te maken in de behandeling, schrijft Rien Van. Dat lijkt me geheel terecht. Tegelijkertijd hebben we beelden en verhalen nodig die ons helpen de onbewuste motieven en verlangens van onze patiënten te ontwaren en te ontwarren en te begrijpen wat er gebeurt in de therapeutische relatie – waarvan uit onderzoek blijkt hoe belangrijk die is. Die functie is weggelegd voor de psychoanalyse, een gedachtegoed dat zich altijd voor een deel zal onttrekken aan het domein van de toetsbare wetenschap, wat volgens sommigen de zwakte, en volgens anderen juist de kracht ervan is.
In haar column bezint Danielle Oprel zich op haar nieuwe identiteit als therapeut-en-wetenschapper, waarmee ze zich op precies die scheidslijn begeeft: tussen theorie en praktijk, tussen de statistische analyse en de moeilijk grijpbare werkelijkheid van het therapeutisch gesprek. Haar tussentijdse conclusie getuigt van hoopvolle realiteitszin, en steunt mij in het idee dat je als psychotherapeut niet hoeft te kiezen tussen evidence-based of ervaring en gevoel, maar dat deze twee kanten van het vak elkaar nodig hebben.
Marte Kaan is als psycholoog in opleiding tot psychotherapeut werkzaam bij Kick Your Habits in Amsterdam en Psychotherapie Amsterdam Centrum. Marte is redactielid van dit tijdschrift.
E-mail ■ marte@depsy.nl.