Moniek Boon, Lindi Wolbert, Anton Hafkenscheid
Samenvatting
Systeemtherapieën dreigen steeds meer te worden gemarginaliseerd, omdat empirische ondersteuning van hun nut en meerwaarde achterblijft. Onderzoek naar de werkzaamheid en effectiviteit van partnerrelatie- en gezinstherapie is een stuk lastiger dan effectonderzoek naar individuele behandelingen, vanwege de complexe interacties (wederkerige causaliteit) tussen partners of gezinsleden. Deze exploratieve studie onderzoekt de haalbaarheid van het meten van bevels- en betrekkingsboodschappen in de alledaagse klinische praktijk. In een gelegenheidssteekproef van 106 heteroseksuele echtparen scoorden partners bij aanvang van de partnerrelatietherapie de betrekkingsboodschappen die zij aan elkaar ervaren met behulp van de verkorte Beoordelingsschaal Beïnvloedingsboodschappen-Circumplex (bbb-c). De partnerrelatietherapeute deed dat eveneens voor elke partner afzonderlijk. Zo ontstonden twee beoordelingsperspectieven voor elk van beide partners. Voor 33 stellen waren er ook eindmetingen beschikbaar. Bij aanvang van de behandeling was er meer overeenstemming tussen de bbb-c-scores van de vrouw en de therapeute dan tussen de man en de therapeute. De therapeute ervoer de mannen bij aanvang van de behandeling gemiddeld als sterker Boven, Boven-Tegen, Tegen, Onder-Tegen en als minder sterk Boven-Samen dan de vrouwen. Aan het eind van de behandeling was er meer overeenstemming tussen de scores van een van beide partners en de therapeute dan aan het begin van de behandeling.
Over de loop van de behandeling ervoer de therapeute bij de mannen verschuivingen in de gewenste richting wat betreft ervaren betrekkingsboodschappen: minder dominantie, meer verbondenheid. De vrouwen ervoeren zulke verschuivingen zelf niet bij hun mannen. De implicaties van deze haalbaarheidsstudie voor toekomstig onderzoek in de klinische praktijk worden besproken.
Measuring command and relationship messages in marital therapy: a pilot study in common clinical practice
Abstract
Marital and family therapies are increasingly at risk of being marginalized, with empirical evidence lagging behind. Testing the effectiveness of marital and family therapies in large sample studies is far more complicated than testing outcome in individual treatment approaches, because of complex interactions (mutual causality) at hand between members of the system. In this pilot study, the feasibility of measuring command and relationship is tested in common clinical practice. In a convenience sample, consisting of 106 heterosexual couples, spouses scored pretreatment command and relationship messages as experienced from the other partner with the Brief Impact Message Inventory (imi-c). Their therapist (treating all 106 couples) did the same for both partners separately, yielding two perspectives for each partner. Posttreatment scores were obtained for 33 couples. Correlations between pretreatment imi-c scores of female partners and therapist turned out to be stronger than those between pretreatment scores of male partners and therapist. At the beginning of therapy, male partners were experienced by the therapist as more dominant, hostile-dominant, hostile and hostile-submissive, as well as less friendly-dominant, compared to their female partners. Substantially higher posttreatment correlations coefficients between imi-c scores of therapist and partner were found at the end of treatment, compared to pretreatment coefficients. According to the therapist, male partners shifted their command and relationship messages over the course of treatment into the desired direction: less dominance, more affiliation. However, the female partners did not report such shifts. Implications of this pilot study for future research within the context of common clinical practice are discussed.
Inleiding
Empirisch onderzoek op het gebied van de systeemtherapie is schaars. Bij een achterblijvende empirische onderbouwing lukt het partnerrelatie- en gezinstherapeuten steeds moeilijker om de effectiviteit van hun therapeutisch aanbod extern te verantwoorden. In dit tijdperk van accountability loopt de overleving van systeemtherapieën daarmee gevaar, terwijl patiënten in een almaar meer geïndividualiseerde ggz (die een weerspiegeling is van een sterk geïndividualiseerde samenleving) er juist veel baat bij kunnen hebben als hun partners, ouders, kinderen of andere sleutelfiguren bij de behandeling worden betrokken (Van Meekeren & Baars, 2014).
Terecht wordt erop gewezen dat systeembehandelingen zich, in vergelijking tot individuele behandelingen, veel moeilijker lenen voor gecontroleerde effectiviteitsstuddies (Van Ee, 2019). Behandelingen met meer dan één patiënt laten zich minder standaardiseren dan individuele behandelingen en hebben met allerlei wederkerige beïnvloedingsfenomenen (circulaire processen) te maken. Dat de moeilijkheidsgraad van onderzoek naar systeemtherapie hoger is dan van onderzoek naar individuele behandeling (Buysse, De Mol & Verhofstad, 2015) mag echter geen reden zijn om de ambitie van empirisch onderzoek naar partnerrelatie- en gezinstherapie als onhaalbaar op te geven. Wel zal systeemtherapie de ruimte moeten krijgen (en nemen) om het wetenschappelijk bewijs met een andere onderzoeksstrategie te leveren dan via de quasi-experimentele, gerandomiseerde en gecontroleerde effectstudie (Lange, 2015) die binnen de ggz ten onrechte een geprioriteerde plek heeft gekregen en die abusievelijk gelijk wordt gesteld met het idee van evidence-based practice (ebp). De systeemtherapie heeft een marginale plek aan universitaire onderzoeksinstellingen. Vanuit die realiteit is het des te belangrijker dat de gewone klinische praktijk zich openstelt voor laagdrempelig onderzoek naar systeeminterventies. In dit artikel rapporteren wij onze bevindingen met het meten van het betrekkingsniveau in partnerrelatiebehandelingen binnen de alledaagse klinische praktijk. Met ‘betrekkingsniveau’ wordt gedoeld op de subtiele of minder subtiele beïnvloedingsboodschappen (de ‘stille taal’) die de partners in hun interacties ten opzichte van elkaar opvangen en uitzenden. Metingen van het betrekkingsniveau in de communicatie tussen de intieme partners werden verzameld door één partnerrelatietherapeute (de eerste auteur). Bij ruim honderd echtparen werden beginmetingen van het betrekkingsniveau verkregen, bij een derde van deze stellen waren er ook eindmetingen beschikbaar. Het gaat om een haalbaarheidsstudie en niet om een effectstudie. Voor een effectstudie was de opzet van het onderzoek niet systematisch genoeg, ontbraken er te veel eindmetingen en bovendien waren alle behandelingen gekoppeld aan een en dezelfde behandelaar. De analyses, de resultaten en interpretatie van deze resultaten zijn een vingeroefening voor meer systematisch onderzoek naar het betrekkingsniveau in de communicatie tussen patiënten en hun partner, die partnerrelatietherapie ontvangen.
Het betrekkingsniveau
In partnerrelatietherapie is er altijd sprake van drie relaties. De eerste relatie is de reden om in therapie te komen: de relatie tussen de intieme partners, die zodanig verstoord is geraakt dat de partners die niet op eigen kracht weten te herstellen of weer leefbaar en werkbaar kunnen te maken. De twee andere relaties zijn die van de afzonderlijk partners met de partnerrelatietherapeut. De eerste relatie is in de regel langdurend en duurzaam (of in elk geval als zodanig bedoeld), omvat een groot deel van het dagelijks bestaan en is de eigenlijke inzet (het doel) van de partnerrelatietherapie. De andere twee relaties zijn therapeutische relaties: ze zijn tijdelijk en voorbijgaand, omvatten slechts de duur van de eigenlijke behandelcontacten (doorgaans 75-90 minuten per sessie), en zijn geen doel, maar middel. De therapeutische relatie tussen de ene partner en de therapeut kan zowel in kwaliteit als intensiteit verschillen ten opzichte de therapeutische relatie van de andere partner met de therapeut. Ondanks inspanningen van de partnerrelatietherapeut om het principe van ‘meerzijdige partijdigheid’ zo goed mogelijk recht te doen, is het niet ongewoon dat de ene partner zich op een bepaald moment of in een bepaalde fase binnen de therapie meer gesteund en gezien voelt door de partnerrelatietherapeut dan de andere. Over de loop van de partnerrelatiegesprekken kan de balans tussen de partners in dit opzicht overigens nogal eens verschuiven.
Partnerrelatietherapie is niet primair gericht op inhoudelijke kant van vastlopende communicatie tussen partners: expliciete wensen, verlangens en autonomiebehoeften die niet in overeenstemming zijn en die de partners niet krijgen afgestemd ten opzichte van elkaar. Partnerrelatietherapeuten moeten weliswaar diplomatiek kunnen zijn, maar ze zijn zeker geen diplomaten, die codificeerbare verdragen met ‘partijen’ sluiten, waarvan de inhoudelijke naleving met sancties kan worden afgedwongen.
Meer dan met het inhoudsniveau houden partnerrelatietherapeuten zich bezig met de impliciete communicatie: de ‘verborgen taal’ die tussen de partners wordt uitgewisseld via bevels- en betrekkingsboodschappen. Deze non-verbale of paralinguïstische (stemvolume, intonatie, spreektempo etc.) communicatie bepaalt de lotgevallen van de woordelijke en inhoudelijke boodschappen die de partners ten opzichte van elkaar uitwisselen. Het bevels- of betrekkingsaspect gaat over de aard van de betrekking of over de relatiedefinitie: ‘Wie heeft het voor het zeggen?’; ‘wie is de baas?’; ‘wie bepaalt?’ (Reijmers & Cattyn, 2015). Communicatie tussen partners wordt problematischer naarmate inhouds- en betrekkingsniveau minder in overeenstemming zijn en er op een dubbelzinniger wijze door hen wordt gecommuniceerd. Het onderscheid tussen ‘symmetrische escalatie’ en ‘starre complementariteit’ is niet geheel boven kritiek verheven (Reijmers & Cattyn, 2015), maar heeft niettemin heuristische waarde om vastlopende communicatiepatronen tussen partners te beschrijven. Bij symmetrische escalatie ontstaat conflict (machtsstrijd) omdat de partners elkaar te zeer dezelfde communicatieve (meestal dominante) positie bevechten. In termen van het interpersoonlijk paradigma is symmetrische escalatie verwant aan de term ‘anti-complementariteit’ (Hafkenscheid, 2018). Bij starre complementariteit blijven de partners verstrikt in eenzijdige communicatieve posities die elkaar aanvullen, zonder dat de partners zichzelf en/of de ander de gelegenheid geven om de complementariteit om te draaien in omstandigheden waarop dat adaptief zou zijn. Een voorbeeld van een star complementaire relatie: in een heteroseksuele relatie neemt de man een extreme en stabiele volgzame positie in, en de vrouw een extreme en stabiele leidende. Voor beiden kan deze verdeling in posities – op basis van beider behoeften, persoonlijkheid, zelfbeeld etc. – adaptief zijn. Dat kan ineens anders worden als de vrouw ernstig ziek wordt en zij niet meer in staat is haar leidende positie vol te houden. Het is dan juist adaptief als de vrouw zich meer kan overgeven aan een volgende positie, en de man bereid (en in staat) is om meer het voortouw te nemen. Zowel de vrouw als de man staan dus voor de opgave hun posities te herzien. Bij starre complementariteit zal de man juist een soort regressie gaan vertonen, waarbij de vrouw ondanks haar ziekte tot de leidende rol veroordeeld blijft. Vanuit het principe van de wederkerige causaliteit kan tegelijkertijd worden gesteld dat de man zich niet uit zijn volgzame positie kan vrij maken, zolang zijn vrouw – ondanks haar ziekte – volhardt in een leidende rol. Als de vrouw die leidende positie (fysiek of mentaal) uiteindelijk niet meer kan opbrengen en de man die vacante positie dan evenmin weet over te nemen, ontstaat er crisis en kan partnerrelatietherapie zijn aangewezen, al is het soms dan al te laat.
De aard en intensiteit van betrekkingsboodschappen en de mate van complementariteit van relationele patronen zijn de belangrijkste parameters in de analyse en de therapeutische bewerking van partnerrelatieproblemen. Merkwaardig genoeg is het in de wereld van de partnerrelatietherapie echter helemaal niet gebruikelijk om het, door de partners en de therapeut ervaren, betrekkingsniveau systematisch en kwantitatief in kaart te brengen, en evenmin om de mate van complementariteit tussen de partners aan de hand van een psychometrisch instrument te registreren (Cundiff e.a., 2015). Dat heeft op zijn minst twee redenen.
In de eerste plaats is het meten van relationele fenomenen, zoals betrekkingsniveau en complementariteit, lastiger dan het meten van individuele verschijnselen (zoals de zelfrapportage van psychische klachten).
In de tweede plaats waren instrumenten voor het meten van betrekkingsboodschappen en van de mate van complementariteit in intermenselijke relaties, die tevens goed gevalideerd en gemakkelijk toepasbaar zijn, tot tamelijk recent niet beschikbaar in het Nederlands taalgebied.
De Beoordelingsschaal Beïnvloedingsboodschappen (bbb-c) werd in het openingsartikel van dit themanummer (Hafkenscheid, 2019) geïntroduceerd. De bbb-c is ontwikkeld om ggz-behandelaars op gestandaardiseerde wijze bewust te maken van hun tegenoverdrachtsreacties: bevels- en betrekkingsboodschappen die zij ervaren in de communicatie met hun patiënten. Deze beïnvloedingsboodschappen worden door het invullen van de bbb-c naar aard en sterkte in acht soorten samengevat in de interpersoonlijke cirkel (de Roos van Leary): Samen (S), Boven-Samen (bs), Boven (B), Boven-Tegen (bt), Tegen (T), Onder-Tegen (ot), Onder (O) en Onder-Samen (os). Figuur 1 geeft een afbeelding van de interpersoonlijke cirkel:
Figuur 1 • Kwadrant- en octantversie interpersoonlijke cirkel
Deze acht typen beïnvloedingsboodschappen of octanten kunnen worden geaggregeerd tot de twee ‘onderliggende’ dimensies die de interpersoonlijke cirkel definiëren: Verbondenheid (verb) en Autonomie/Zelfsturing (auto). Kruising van beide hoofdassen levert vier even grote ‘taartpunten’ op, ‘kwadranten’ genaamd. De vier kwadranten – elk aangegeven met een tekstblok in het figuur – dragen dezelfde naam (maar hebben niet exact dezelfde betekenis) als de octanten die de schuine ‘spaken’ vormen in de interpersoonlijke cirkel: 1. Boven-Samen (bs), 2. Boven-Tegen (bt), 3. Onder-Tegen (ot) en Onder-Samen (os).
Binnen het interpersoonlijk paradigma is het begrip complementariteit cruciaal, maar niet geheel onproblematisch: zie het openingsartikel van dit themanummer (Hafkenscheid, 2019). Van complementariteit op de hoofdas van de Verbondenheid (verb) is sprake wanneer in interacties (1) Samen-gedrag van de een wordt beantwoord met Samen-gedrag van de ander (S-S) of (2) Tegen-gedrag van de een wordt beantwoord word met Tegen-gedrag van de ander T-T). Van complementariteit op de hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing (auto) is sprake wanneer in interacties Boven-gedrag van de een wordt beantwoord met Onder-gedrag van de ander (B-T of T-B). Van algehele complementariteit (op beide hoofdassen tegelijk) is sprake wanneer (1) Boven-Samen-gedrag (bs) van de een wordt beantwoord met Onder-Samen-gedrag (os) van de ander, of (2) Boven-Tegen-gedrag (bt) van de een wordt beantwoord met Onder-Tegen-gedrag (ot) van de ander. Zelden is er in de communicatie sprake van perfecte complementariteit (Hafkenscheid, 2019): complementariteit kan op een continue schaal worden gemeten. Het tegendeel van complementariteit is anti-complementariteit, hetgeen zich meestal uitdrukt in symmetrische escalatie. De bbb-c kan worden ingezet om de mate van complementariteit in interacties tussen patiënt en therapeut te bepalen.
De bbb-c is niet specifiek ontwikkeld voor de context van partnerrelatietherapie en is daar tot nu toe nog maar weinig gebruikt. Toch is dit instrument in principe ook binnen die context toe te passen. Anders dan voor individuele behandelingen staat de partnerrelatietherapeut voor de taak om het instrument dan voor beide patiënten in te vullen: de tegenoverdrachtsreacties ten opzichte van de ene partner zullen in de regel immers verschillen van die ten opzichte van de andere partner. In partnerrelatietherapie gaat het vanzelfsprekend niet alleen om de bevels- en betrekkingsboodschappen die de behandelaar bij elk van de twee patiënten opvangt, maar ook om de tegenoverdrachtsreacties die de partners van elkaar opvangen. Vandaar dat de partners de bbb-c ook over elkaar invulden.
Vraagstellingen
Deze studie probeert voorlopige antwoorden te geven op de volgende zes vragen:
1. Ordent de partnerrelatietherapeute de door haar ervaren beïnvloedingsboodschappen in termen van de acht onderscheiden typen bevels- en betrekkingsboodschappen?
2. Is er enige samenhang (gemeenschappelijke variantie) tussen de twee beoordelaars van dezelfde partner: ervaart de partnerrelatietherapeute bij de beoordeelde partner beïnvloedingsboodschappen van overeenkomstige aard en intensiteit als de beoordelende partner die ervaart ten opzichte van de beoordeelde partner?
3. Ervaart de partnerrelatietherapeute verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke partners wat betreft de sterkte van de ervaren beïnvloedingsboodschappen?
4. Voorspelt de mate van complementariteit die de partnerrelatietherapeute in het relatiepatroon van de partners ervaart het niveau van Verbondenheid (verb) en Autonomie/Zelfsturing (auto), zoals elk van de partners dat bij de ander ervaart?
5. Verandert de samenhang tussen de beïnvloedingsboodschappen zoals de partnerrelatietherapeute en de ene partner die over de andere partner ervaren over de loop van de partnerrelatietherapie?
6. Verandert de aard en de intensiteit van de beïnvloedingsboodschappen zoals de partnerrelatietherapeute die ervaart over de loop van de partnerrelatietherapie?
Methode
Meetinstrument
Voor een uitgebreide beschrijving van de bbb-c: zie het openingsartikel in dit themanummer (Hafkenscheid, 2019). De bbb-c is geen ‘pure’ zelfbeoordelingsschaal en evenmin louter een observatie- of gedragsbeoordelingsschaal. Feitelijk combineert de bbb-c de kenmerken van beide. De behandelaar (of intieme partner) scoort eigen cognities, emoties, gedragsneigingen en ervaren bevelsboodschappen zoals die zich voordoen in de interactie met een specifieke ander (de patiënt of andere intieme partner). Het gaat hier om cognities, emoties en gedragsneigingen in reactie op de patiënt (of andere intieme partner), die veelal reflexmatig zijn. De behandelaar (of intieme partner) wordt zich er vaak pas van bewust bij het invullen van het instrument. Bij het beantwoorden van de bbb-c gaat het niet zozeer om observeerbaar gedrag van de ander (oftewel: om het inhoudsniveau van diens communicatieve boodschappen), maar veeleer om diens impliciete communicatieve beïnvloedingsboodschappen (het bevels- of betrekkingsniveau).
Voor deze studie is gebruikgemaakt van de psychometrisch gevalideerde Verkorte bbb-c (Sodano, Tracey & Hafkenscheid, 2014), die 32 items omvat. Deze items zijn gelijkelijk verdeeld over de acht categorieën beïnvloedingsboodschappen: de octanten. In combinatie definiëren de octantscores een scoreprofiel. Een grafisch voorbeeld van zo’n scoreprofiel is terug te vinden in het openingsartikel van dit themanummer (Hafkenscheid, 2019; figuur 2 op pagina 283).
Proefpersonen
De dataverzameling vond plaats tussen begin 2016 en eind 2018, in de Amersfoortse ambulante vestiging van het Sinai Centrum, Joodse geestelijke gezondheidszorg, sinds enkele jaren onderdeel van Arkin. De deelnemers aan het onderzoek waren 106 heteroseksuele stellen, die via interne doorverwijzingen door collega’s voor partnerrelatietherapie waren aangemeld bij de eerste auteur. Zij volgde een gespecialiseerde opleiding systeemtherapie en is bij de Nederlandse Vereniging voor Relatie- en Gezinstherapie (nvrg) geregistreerd als partnerrelatietherapeute.
Op een enkel stel na was de man degene die aanvankelijk als patiënt was aangemeld: de vrouw werd later bij de behandeling betrokken door de indicatie voor partnerrelatietherapie.
De oorspronkelijk aangemelde patiënten waren voornamelijk (inmiddels volwassen) kinderen met ‘tweedegeneratieproblematiek’ en getraumatiseerde ex-militairen (veteranen), die aan internationale vredesmissies (in met name Libanon, voormalig Joegoslavië en Afghanistan) hadden deelgenomen. Kenmerkend voor de patiënten met ‘tweedegeneratieproblematiek’ (veertigers tot zestigers) is een scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling en de hechting, door een opvoedingsklimaat dat bepaald werd door de oorlogstrauma’s van een of beide ouders tijdens de bezetting door de Duitsers of Japanners in de periode 1940-1945: onderduik, concentratiekamp, dwangarbeid, etc.: Joods, Indisch, verzet, etc. Kenmerkend voor de getraumatiseerde veteranen (twintigers tot zestigers) zijn klassieke posttraumatische stressklachten, moral injury (gedrag tijdens de uitzending, meestal uitgelokt in penibele omstandigheden, waarover na terugkeer veel spijt, schuldgevoel en wroeging, maar vaak ook wraaklust en verbittering wordt gevoeld) en een onvermogen om zich na terugkeer van de missie(s) weer te voegen in de gewone burgermaatschappij. Een substantieel deel van de veteranen groeide – net als veel patiënten van de ‘tweede generatie’ – als kind op in ongunstige gezinsomstandigheden van affectieve en pedagogische verwaarlozing. Voor deze veteranen boden de hiërarchische structuur, de eenduidige afstemming van taken en plichten en de sterke loyaliteit en solidariteit binnen het militaire apparaat de functie van een ‘vervangend gezin’, dat uit elkaar viel zodra de missie(s) eindigde(n). Voor zowel de ‘tweede generatie’ als voor de veteranen is typerend dat zij disfunctionele interpersoonlijke gedragspatronen ontwikkelden, waarmee zij voor hun partners en kinderen emotioneel onveilig en onvoldoende beschikbaar zijn (hun rol van partner en/of ouder niet naar behoren vervullen).
De partnerrelatiegesprekken waren – naast de andere therapeutische taken (verwerking van emotionele pijn en beschadigingen die in de relatie zijn opgelopen, erkenning van elkaars behoeften, verlangens en grenzen) – per definitie gericht op veranderingen van disfunctionele interpersoonlijke gedragspatronen van de aangemelde patiënt, maar net zo goed op die van de partner.
Procedure
De beide partners vulden de Verkorte bbb-c over elkaar in tijdens (de partners) of na (de partnerrelatietherapeute) de kennismaking met de partnerrelatietherapeute. De partnerrelatietherapeute scoorde elk van beide partners afzonderlijk. Zowel de partnerrelatietherapeute als de partners vulden de Verkorte bbb-c ‘blind’ in: zonder inzage in de scores van de anderen.
Voor elke partner kon vanuit twee perspectieven worden bekeken welke (en in welke mate) beïnvloedingsboodschappen met deze partner zijn geassocieerd: vanuit het perspectief van de andere partner, en vanuit het perspectief van de partnerrelatietherapeute. Het invullen van de Verkorte bbb-c kostte de partners (en de partnerrelatietherapeute) slechts enkele minuten.
Van de 106 stellen waren er slechts 33 eindmetingen. Het was aanvankelijk de bedoeling om alle stellen en de partnerrelatietherapeute bij afsluiting van de partnerrelatietherapie de Verkorte bbb-c opnieuw te laten invullen. De eindmeting schoot er in twee derde van de behandelingen jammer genoeg bij in of werd simpelweg vergeten: door gebrek aan administratieve en logistieke ondersteuning bij een grote werkdruk, en soms door ongeplande afsluitingen van de partnerrelatietherapie. De analyses over de veranderingen tussen eerste en tweede meting in deze subgroep van slechts 33 stellen kunnen dus niet worden gezien als aselecte (unbiased) effectiviteitsmeting. Toch zijn deze analyses interessant in het kader van het pilot-karakter van deze studie.
Statistische analyses
De samenhang in ervaren beïnvloedingsboodschappen tussen twee beoordelaars – de partnerrelatietherapeute met een van beide partners als beoordelaar van de andere partner – werd berekend met Intra Class Correlaties (icc). Gemiddelde verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke partners in de sterkte van ervaren beïnvloedingsboodschappen werden geanalyseerd met de t-toets voor paarsgewijze waarnemingen, en datzelfde gold voor veranderingen tussen begin- en eindmeting. Statistisch significante bevindingen werden uitgedrukt in effectgrootte. Voor de correlatiecoëfficiënten geldt als sterkte van het relationeel verband: 0,10 representeert een ‘klein’ (onbeduidend) verband, 0,30 een ‘middelgroot’ verband en 0,50 een ‘groot’ (substantieel) verband. Voor de gemiddelde verschil- of veranderscores geldt als (arbitraire, maar conventionele) maat voor effectgroottes: 0,20 representeert een ‘klein’ effect, 0,50 een ‘middelgroot’ effect en 0,80 of hoger een ‘groot’ effect.
In tabel 1 zijn de formules voor de berekening van de scores op de ‘onderliggende’ dimensies (hoofdasscores) weergegeven (Kiesler & Schmidt, 2006), waarbij: verb = Verbondenheid en auto = Autonomie/Zelfsturing.
Tabel 1 Berekening formules hoofdasscores
verb = (B - O) + 0,707(BT + BS) – 0,707(OT + OS) |
auto = (S - T) + 0,707(BS + OS) – 0,707(BT + OT) |
In combinatie definiëren de hoofdasscores de zogeheten vectorscore, die het hele scoreprofiel voor de acht typen beïnvloedingsboodschappen samenvat. De richting van de vector wordt geïnterpreteerd binnen het kwadrant waarin de vectorscore valt. Voor verdere uitleg van de term ‘vectorscore’: zie het openingsartikel van dit themanummer (Hafkenscheid, 2019).
De mate van complementariteit in de interacties tussen beide partners werd bepaald met de volgende formules (Kiesler & Schmidt, 2006):
complement verb= |verb1 - verb2|.
complement auto = |auto1 + auto2|.
algehele complementariteit = |(complement verb) + (complement auto)|.
Waarbij complement = Complementariteit, verb1 = hoofdasscore Verbondenheid ene beoordelaar, verb2 = hoofdasscore Verbondenheid andere beoordelaar, auto1 = hoofdasscore Autonomie ene beoordelaar, auto2= hoofdasscore Autonomie andere beoordelaar en |…| = absolute waarde.
De verkregen complementariteitsscores representeren de mate waarin van complementariteit wordt afgeweken. Dus: hoe hoger de score, des te minder complementariteit tussen de partners en hoe lager de score, des te meer complementariteit. Het theoretisch scorebereik voor Algehele complementariteit is ‘0’ (perfecte complementariteit) tot 12 (volledig ontbrekende complementariteit). Voor complementariteit op een van beide hoofdassen loopt het theoretische scorebereik van 0 tot 6 (Kiesler & Schmidt, 2006).
Op basis van de beoordelingen van partnerrelatietherapeute van beide partners werd de mate van complementariteit berekend en de mate van complementariteit volgens de partnerrelatietherapeute werd gecorreleerd (pm-correlaties) met de hoogte van de scores voor Verbondenheid (verb) en Autonomie/Zelfsturing (auto) voor elk van beide partners afzonderlijk.
Resultaten
1. Ordent de partnerrelatietherapeute de door haar ervaren beïnvloedingsboodschappen in termen van de acht onderscheiden typen bevels- en betrekkingsboodschappen?
Tabel 2 laat zien dat het correlatiepatroon tussen de octantscores van de partnerrelatietherapeute (106 echtparen) globaal ‘gehoorzaamt’ aan de eisen van een circulair meetinstrument zoals de Verkorte bbb-c: ‘naburige’ octanten zijn onderling sterker gecorreleerd dan octanten die verder van elkaar verwijderd liggen en octanten die tegengesteld zijn correleren over het algemeen laag of negatief. Twee uitzonderingen die het vereiste patroon enigszins schenden zijn de statistische significante positieve correlatie tussen Samen (S) en Boven-Tegen (bt) bij de therapeutscores van de mannen en die tussen Onder (O) en Boven-Tegen (bt) bij de door de partnerrelatietherapeute beoordeelde vrouwen. De octantscores van de therapeut zijn voor het overgrote merendeel voldoende tot sterk betrouwbaar in termen van interne consistentie, met wat lagere Cronbach’s alpha-waarden voor Onder (O).
Tabel 2 Intercorrelaties en betrouwbaarheden (Cronbach’s alpha) octanten Verkorte bbb-c-scores therapeut (Vrouw: rechts boven de diagonaal; Man: links onder de diagonaal)
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Alpha |
||
B |
1,00 |
0,66* |
0,19 |
-0,03 |
0,21 |
0,04 |
0,11 |
0,10 |
0,88 |
Vrouw |
BT |
0,39* |
1,00 |
0,50* |
0,37* |
0,37* |
-0,15 |
-0,21* |
-0,28* |
0,75 |
Vrouw |
T |
0,17 |
0,35* |
1,00 |
0,55* |
0,40* |
-0,43* |
-0,51* |
-0,55* |
0,73 |
Vrouw |
OT |
-0,13 |
0,33* |
0,50* |
1,00 |
0,60* |
-0,10 |
-0,25* |
-0,36* |
0,64 |
Vrouw |
O |
-0,23 |
0,19 |
0,17 |
0,42* |
1,00 |
0,31* |
0,16 |
-0,26* |
0,50 |
Vrouw |
OS |
-0,07 |
-0,07 |
-0,46* |
-0,18 |
0,39* |
1,00 |
0,78* |
0,38* |
0,69 |
Vrouw |
S |
-0,04 |
0,24* |
-0,49* |
-0,29* |
0,26* |
0,69* |
1,00 |
0,45* |
0,82 |
Vrouw |
BS |
0,24* |
-0,15 |
-0,53* |
-0,35* |
-0,14 |
0,36* |
0,40* |
1,00 |
0,67 |
Vrouw |
Alpha |
0,85 |
0,68 |
0,73 |
0,67 |
0,57 |
0,80 |
0,81 |
0,78 |
N = 106 |
|
Man |
Man |
Man |
Man |
Man |
Man |
Man |
Man |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05)
Bespreking: de resultaten bevestigen dat deze partnerrelatietherapeute de bbb-c op een betrouwbare en beoogde (namelijk het adequaat te differentiëren tussen de octanten) weet te gebruiken. Het is uiteraard niet gezegd dat andere partnerrelatietherapeuten de bbb-c op eenzelfde wijze hanteren.
2. Is er enige samenhang (gemeenschappelijke variantie) tussen de twee beoordelaars van dezelfde partner: ervaart de partnerrelatietherapeute bij de beoordeelde partner beïnvloedingsboodschappen van overeenkomstige aard en intensiteit zoals de beoordelende partner die ervaart ten opzichte van de beoordeelde partner?
In tabel 3 zijn de gevonden correlatiecoëfficiënten (Intra Class Correlation: icc) tussen de scores van de partnerrelatietherapeute en de beoordelende partner wat betreft ervaren beïnvloedingsboodschappen over de beoordeelde partner uitgesplitst per geslacht van de partner.
De correlaties tussen de partnerrelatietherapeute en de vrouw over de beoordeelde man zijn statistisch significant voor de octanten Boven (B), Tegen (T), Onder-Tegen (ot), Onder (O) en voor de beide hoofdassen. De correlaties tussen de partnerrelatietherapeute en de man over de beoordeelde vrouw zijn statistisch significant voor de octanten Boven (B) en Boven-Tegen (bt). Bij de beginmeting (106 echtparen) is er dus vaker en substantieel meer samenhang in de sterkte van de diverse typen beïnvloedingsboodschappen die de partnerrelatietherapeute en de vrouw over de man ervaren (statistisch significante icc’s) dan in de sterkte van de diverse typen beïnvloedingsboodschappen die de partnerrelatietherapeute en de man over de vrouw ervaren. Alle statistisch significante correlaties zijn overigens bescheiden in sterkte (effectgrootte: ‘klein’ tot ‘middelgroot’), met de hoogste correlatie
(icc = 0,43) voor de beoordeelde mannen op de hoofdas Autonomie/Zelfsturing (auto).
Bespreking: over de vrouw is er tussen de partnerrelatietherapeute en de man bij aanvang van de partnerrelatietherapie opmerkelijk weinig samenhang in de beleving van de bij haar ervaren beïnvloedingsboodschappen. Over de man is die samenhang er wel in zekere mate tussen de scores van de partnerrelatietherapeute en de vrouw: met name wat betreft de typen beïnvloedingsboodschappen die de minder aangename typen beïnvloedingsboodschappen representeren: bij de drie octanten met een Samen-component ontbreekt die samenhang. De samenhang is er wel enigszins voor de hoofdas van de Verbondenheid (verb), maar die samenhang is aanmerkelijk lager dan die voor Autonomie/Zelfsturing (auto). Mogelijk wijst dit man-vrouwverschil op een zekere bias van deze vrouwelijke partnerrelatietherapeut ten gunste van de vrouw. De verschillen in samenhang drukken mogelijk uit dat de man, en niet de vrouw, in het merendeel van de gevallen de aangemelde patiënt was, voordat de vrouw – vaak als bondgenoot in de behandeling – in beeld kwam.
Tabel 3 Samenhang scores partnerrelatietherapeute met scores beoordelende partner over beoordeelde partner, uitgesplitst per geslacht partner
icc = |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
Th vs. V over M |
0,35* |
0,14 |
0,31* |
0,27* |
0,22* |
-0,02 |
-0,16 |
0,13 |
0,17* |
0,43* |
Th vs. M over V |
0,18* |
0,18* |
0,11 |
0,05 |
-0,02 |
0,05 |
0,03 |
0,01 |
0,12 |
0,13 |
N = |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0.05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man;
icc = Intra Class Correlation; VERB = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
3. Ervaart de partnerrelatietherapeute verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke partners wat betreft de sterkte van de ervaren beïnvloedingsboodschappen?
In tabel 4 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties voor de octant- en hoofdasscores zoals die door de partnerrelatietherapeute zijn toegekend uitgesplitst per geslacht.
Tabel 4 Octant- en hoofdasscores partnerrelatietherapeute per geslacht bij beginmeting
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
Th over M |
2,1 (0,90) |
2,5 (0,85) |
2,6 (0,79) |
2,8 (0,69) |
2,4 (0,65) |
2,0 (0,66) |
2,4 (0,94) |
2,2 (0,73) |
-0,91 |
-0,37 |
Th over V |
1,8 (0,78) |
2,0 (0,66) |
1,9 (0,75) |
2,5 (0,66) |
2,3 (0,62) |
2,0 (0,52) |
2,3 |
2,6 (0,59) |
0,49 |
-0,35 |
Paarsgewijze t = |
2,5* |
4,5* |
6,3* |
3,4* |
1,5 |
0,49 |
0,97 |
-4,5* |
-4,6* |
-0,9 |
Effect Grootte: d = |
0,24 |
0,44 |
0,62 |
0,33 |
-- |
-- |
-- |
0,44 |
0,45 |
-- |
N = |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man; df = 105;
verb = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
Uit tabel 4 valt te lezen dat de partnerrelatietherapeute bij de eerste meting (106 echtparen) de mannelijke partner gemiddeld als statistisch significant meer Boven (B), Boven-Tegen (bt), Tegen (T) en Onder-Tegen (ot) beleeft dan de vrouwelijke partner. De vrouwelijke partner wordt door de therapeut gemiddeld als significant meer Boven-Samen (bs) beleefd en ook op de horizontale hoofdas (verb) worden de vrouwelijke partners significant meer als ‘samen’ ervaren dan de mannelijke. De verschillen zijn, uitgedrukt in effectgroottes, ‘klein’ tot ‘middelgroot’.
Bespreking: met name op de octanten die de minder prettige typen beïnvloedingsboodschappen representeren ervaart de partnerrelatietherapeute deze typen beïnvloedingsboodschappen sterker bij de man dan bij de vrouw. Dit zou een bias van de vrouwelijke partnerrelatietherapeute kunnen zijn ten gunste van de vrouw. Het kan echter evengoed wijzen op het feit dat veelal de man de oorspronkelijk aangemelde patiënt was, die wellicht meer interpersoonlijke problemen meebrengt dan de vrouw.
Deze resultaten roepen de vraag op in hoeverre de mannelijke en vrouwelijke partners zelf per stel (paarsgewijze t) gemiddeld verschillend over elkaar oordelen.
Dat is te zien in tabel 5.
Tabel 5 Octant- en hoofdasscores vrouwelijke en mannelijke partners over elkaar bij beginmeting
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
V over M |
2,0 (0,78) |
2,1 (0,70) |
2,3 (0,71) |
2,0 (0,65) |
2,0 (0,62) |
2,3 (0,58) |
2,6 (0,76) |
2,1 (0,68) |
0,5 (2,13) |
-0,1 (1,77) |
M over V |
1,9 (0,53) |
1,6 (0,50) |
1,7 (0,56) |
2,0 (0,62) |
1,9 (0,59) |
2,3 (0,62) |
2,8 (0,68) |
2,3 (0,59) |
1,9 (1,76) |
-0,3 (1,09) |
Paarsgewijze t = |
1,0 |
7,7* |
8,3* |
1,1 |
1,1 |
0,2 |
-3,1* |
-1,2 |
-6,7* |
1,0 |
Effect Grootte: d = |
-- |
0,75 |
0,81 |
-- |
-- |
-- |
0,30 |
-- |
0,65 |
-- |
N = |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
106 |
* Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); V = Vrouw; M = Man; df = 105 verb = Verbondenheid;
auto = Autonomie/Zelfsturing
Uit tabel 5 komt naar voren dat (bij de beginmeting met 106 stellen) er op drie octanten en op een hoofdas (Verbondenheid: verb) statistisch significante verschillen zijn in hoe de vrouwelijke partners hun mannelijke wederhelft ervaren ten opzichte van hoe de mannelijke partners hun vrouwelijke wederhelft ervaren: meer Boven-Tegen (bt), meer Tegen (T), minder Samen (S) op het niveau van de octanten en minder ‘samen’ op het niveau van de hoofdas Verbondenheid (verb). De effectgroottes van de gevonden verschillen zijn ‘middelgroot’ (voor Boven-Tegen (bt) en voor de hoofdas Verbondenheid (verb)) en ‘groot’ (voor T).
Bespreking: op twee ‘negatieve’ octanten en op de hoofdas van de Verbondenheid (verb) oordelen de vrouwen minder mild over de mannen dan omgekeerd. Uiteraard kan hier sociale wenselijkheid vanuit de mannen in het geding zijn, maar evengoed kunnen de gevonden verschillen de realiteit (dat mannen daadwerkelijk heftiger beïnvloedingsboodschappen uitzenden dan vrouwen) weergeven.
4. Voorspelt de mate van complementariteit die de partnerrelatietherapeute in het relatiepatroon van de partners ervaart het niveau van Verbondenheid (verb) en Autonomie/Zelfsturing (auto), zoals elk van de partners dat bij de ander ervaart?
Tabel 6 Samenhang complementariteit volgens partnerrelatietherapeute en scores voor Verbondenheid (verb) en Autonomie/Zelfsturing (auto), uitgesplitst per geslacht partner
Complementariteit volgens Th |
V over M: Hoofdas verb |
V over M: Hoofdas auto |
M over V: Hoofdas verb |
M over V: |
Verbondenheid (verb) |
0,21* |
-0,11 |
-0,35* |
0,11 |
Autonomie (auto) |
0,15 |
-0,12 |
0,04 |
-0,35* |
Algehele complementariteit |
0,25* |
-0,15 |
-0,27* |
-0,09 |
N = |
106 |
106 |
106 |
106 |
* Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man;
verb = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
Er zijn statistisch significante correlaties tussen de mate van complementariteit volgens de partnerrelatietherapeute op de hoofdas van de Verbondenheid (verb) en de hoogte van de scores voor Verbondenheid (verb) zoals de partners die over elkaar ervaren. De vrouwen ervaren hun mannen als minder verbonden wanneer de partnerrelatietherapeute meer complementariteit voor Verbondenheid (verb) ervaart (r = 0,21); de mannen ervaren hun vrouwen juist als meer verbonden als de partnerrelatietherapeute meer complementariteit voor Verbondenheid (verb) ervaart (r = -0,35).
Voor de algehele complementariteit (de combinatie van beide hoofdassen) tekent zich een soortgelijk beeld af: r = 0,25 (vrouwen over hun mannen) en r = -0,27 (mannen over hun vrouwen).
Op de hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing (auto) is er slechts één significante correlatie: naarmate de partnerrelatietherapeute op deze hoofdas meer complementariteit ervaart geven de mannen hun vrouwen hogere scores op de hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing (r = -0,35). De sterktes van de correlationele verbanden, uitgedrukt als effectgroottes variëren van ‘klein’ tot ‘middelgroot’.
Bespreking: negatieve correlaties wijzen in deze analyses op meer complementariteit, positieve op minder complementariteit. Intrigerend is dat mannen bij hun vrouwen meer verbondenheid ervaren naarmate de partnerrelatietherapeute meer complementariteit op het gebied van de Verbondenheid (verb) signaleert, terwijl dit voor vrouwen over hun mannen juist andersom is. Alle vijf hier gevonden statistisch significante verbanden vragen om een theoretische verklaring, maar eerst zal de robuustheid van die verbanden in replicatieonderzoek moeten worden getoetst.
De volgende analyses betreffende de vragen 5 en 6 (veranderingen in beïnvloedingsboodschappen over de loop van de partnerrelatietherapie) beperken zich noodzakelijkerwijs tot de subgroep van 33 stellen waarvan zowel een begin- als eindmeting beschikbaar is.
5. Verandert de samenhang tussen de beïnvloedingsboodschappen zoals de partnerrelatietherapeute en de ene partner die over de andere partner ervaren over de loop van de partnerrelatietherapie?
In tabel 7 staan de correlaties (icc) weergegeven tussen de scores van de partnerrelatietherapeute met de scores van de beoordelende partner over de beoordeelde partner bij de begin- en eindmeting, uitgesplitst per geslacht.
Tabel 7 Samenhang scores partnerrelatietherapeute met scores beoordelende partner over beoordeelde partner bij begin- en eindmeting, uitgesplitst per geslacht partner
icc = |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
Th vs. V over M: beginmeting |
0,41* |
0,29 |
0,26 |
0,21 |
-0,08 |
0,12 |
0,13 |
-0,09 |
0,23 |
0,37* |
Th vs. M over V: beginmeting |
0,17 |
0,11 |
0,08 |
0,17 |
0,02 |
-0,05 |
-0,08 |
-0,07 |
0,08 |
0,06 |
Th vs. V over M: eindmeting |
0,54* |
0,32* |
0,57* |
0,30* |
0,29 |
-0,05 |
0,20 |
0,04 |
0,51* |
0,35* |
Th vs. M over V: eindmeting |
0,22 |
0,34* |
0,34* |
0,52* |
0,37* |
0,26 |
0,26 |
0,33 |
0,53* |
0,20 |
N = |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man;
icc = Intra Class Correlation; verb = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
Beginmeting. In de subgroep van stellen met voor- en nameting (33 stellen) is er bij de eerste meting op octantniveau weinig tot geen overeenstemming in de sterkte van de ervaren beïnvloedingsboodschappen tussen de partnerrelatietherapeute enerzijds en een van beide echtelieden anderzijds. De enige uitzondering daarop is de redelijk sterke overeenstemming tussen partnerrelatietherapeute en de vrouw over de man voor het octant Boven ((B) icc = 0,41). Op hoofdasniveau ontbreekt die overeenstemming bij eerste meting eveneens, met uitzondering van de verticale hoofdas Autonomie/Zelfsturing (auto) in de beoordeling van de partnerrelatietherapeute en de vrouw over de man (icc = 0,37). De effectgrootte van de twee significante correlaties is ‘middelgroot’.
Eindmeting. Vergeleken met de beginmeting is er bij de eindmeting duidelijk meer overeenstemming tussen de partnerrelatietherapeute en een van beide echtelieden wat betreft de sterkte van de ervaren beïnvloedingsboodschappen: bij de partnerrelatietherapeute en vrouw over de man is die overeenstemming statistisch significant voor vier octanten: Boven (B), Boven-Tegen (bt), Tegen (T) en Onder-Tegen (ot) en voor beide hoofdassen. Voor twee octanten (Boven (B) en Tegen (T) is de effectgrootte van de significante correlaties ‘groot’, voor de andere twee octanten ‘middelgroot’. Voor de hoofdas Verbondenheid (verb) is de effectgrootte van de significante correlatie ‘groot’, voor de hoofdas Autonomie/Zelfsturing (auto) ‘middelgroot’.
Bij de beoordelingen van de partnerrelatietherapeute en de man over de vrouw zijn de correlaties significant voor de octanten Boven-Tegen (bt), Tegen (T), Onder-Tegen (ot), Onder (ot) en voor de hoofdas Verbondenheid (verb). Voor de octant Tegen (T) is de effectgrootte van de statistisch significante correlatie ‘groot’, hetgeen ook het geval is voor de hoofdas Verbondenheid (verb). Voor de overige drie octanten is de significante correlatie ‘middelgroot’.
Bespreking: bij de eindmeting is er aanmerkelijk vaker en meer (dus: een sterkere) samenhang tussen de beoordeling van beïnvloedingsboodschappen door de partnerrelatietherapeute en een van beide partners dan bij de eerste meting: dat geldt zowel voor de vrouwen als de mannen. Dat verhoogt het vertrouwen in de generaliseerbaarheid van effectmeting vanuit de verschillende perspectieven (van partner en partnerrelatietherapeute).
6. Verandert de aard en de intensiteit van de beïnvloedingsboodschappen zoals de partnerrelatietherapeute die ervaart over de loop van de partnerrelatietherapie?
Tabel 8 toont de gemiddelden en standaarddeviaties voor de octant- en hoofdasscores zoals die door de partnerrelatietherapeute bij de begin- en eindmeting voor de mannelijke partner zijn toegekend.
Tabel 8 Gemiddelde octant- en hoofdasscores bij begin- respectievelijk eindmeting: partnerrelatietherapeute over man
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
Th over M: beginmeting |
2,1 (0,87) |
2,4 (0,63) |
2,3 (0,81) |
2,8 (0,66) |
2,5 (0,58) |
2,3 (0,70) |
2,7 (0,73) |
2,4 (0,76) |
-0,6 (2,45) |
-0,5 (1,80) |
Th over M: eindmeting |
1,8 (0,88) |
2,1 (0,55) |
2,0 (0,75) |
2,4 (0,69) |
2,2 (0,56) |
2,7 (0,48) |
3,0 (0,62) |
2,4 (0,52) |
1,4 (2,14) |
-0,8 (1,61) |
Paarsgewijze t = |
1,9 |
2,4* |
1,9 |
2,9* |
2,3* |
-3,6* |
-2,8* |
0,4 |
-3,3* |
1,0 |
Effectgrootte: d = |
-- |
0,42 |
-- |
0,51 |
0,40 |
0,63 |
0,49 |
-- |
0,57 |
-- |
N = |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man; df = 32;
verb = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
De partnerrelatietherapeute ervaart bij de mannelijke partner veranderingen in de bevels- en betrekkingsboodschappen over de loop van de partnerrelatietherapie op vijf octanten: bij de eindmeting worden de mannen door haar gemiddeld als significant minder Boven-Tegen (bt), minder Onder-Tegen (ot), en minder Onder (O) beleefd, terwijl zij de mannen bij de eindmeting juist statistisch significant hoger scoort op de octanten Onder-Samen (OS) en Samen (S). Op de hoofdas Verbondenheid (verb) worden de mannen door haar als gemiddeld meer ‘samen’ ervaren. Alle statistisch significante gemiddelde veranderingen bereiken een ‘middelgrote’ effectgrootte.
Bespreking: vanuit het perspectief van de partnerrelatietherapeute worden de ‘negatieve’ typen beïnvloedingsboodschappen van de mannelijke partners over de loop van de behandeling zwakker, en de ‘positieve’ juist sterker.
Tabel 9 toont de gemiddelden en standaarddeviaties voor de octant- en hoofdasscores zoals die door de partnerrelatietherapeute bij de begin- en eindmeting voor de vrouwelijke partner zijn toegekend.
Tabel 9 Gemiddelde octant- en hoofdasscores bij begin- respectievelijk eindmeting: partnerrelatietherapeute over vrouw
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
Th over V: beginmeting |
1,7 (0,87) |
1,9 (0,67) |
1,7 (0,65) |
2,4 (0,63) |
2,3 (0,60) |
2,1 (0,47) |
2,5 (0,60) |
2,7 (0,54) |
1,2 (1,74) |
-0,5 (1,83) |
Th over V: eindmeting |
1,7 (0,78) |
1,8 (0,56) |
1,5 (0,68) |
2,2 (0,77) |
2,1 (0,67) |
2,4 (0,49) |
2,8 (0,65) |
2,2 (0,56) |
2,1 (1,95) |
-0,4 (1,80) |
Paarsgewijze t = |
0,8 |
0,7 |
1,1 |
1,6 |
1,1 |
-3,1* |
-1,8 |
3,0* |
-2,4* |
-0,4 |
Effectgrootte: d = |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
0,54 |
-- |
0,52 |
0,42 |
-- |
N = |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); Th = Therapeut; V = Vrouw; M = Man; df = 32;
verb = Verbondenheid; auto = Autonomie/Zelfsturing
De partnerrelatietherapeute ervaart van het begin naar het eind van de partnerrelatiebehandeling bij de vrouwelijke partner veranderingen in de beïnvloedingsboodschappen op twee (in plaats van de vijf bij de mannen) octanten: de vrouwen worden door haar bij de eindmeting als significant meer Onder-Samen (os) en significant minder Boven-Samen (bs) ervaren. Op de hoofdas Verbondenheid (verb) verschuiven de scores significant in de richting van meer ‘samen’, net als bij de mannen. De effecten van de significante veranderingen zijn ‘middelgroot’.
Bespreking: vanuit het perspectief van de partnerrelatietherapeute worden de ‘positieve’ beïnvloedingsboodschappen van de vrouwelijke partners over de loop van de behandeling enerzijds sterker (octant Onder-Samen (os) en hoofdas Verbondenheid (verb)), anderzijds minder sterk (octant Boven-Samen (bs). Mogelijk is voor de vrouwen een gunstig effect van de partnerrelatiebehandeling dat zij meer permissie voelen om ‘achterover te leunen’ vanuit een ‘samen’-positie.
In de analyses die in tabel 8 en in tabel 9 zijn weergegeven gaat het om de veranderingen in de communicatie op betrekkingsniveau, die de partnerrelatietherapeute bij elk van beide partners ervaart.
Tabel 10 Gemiddelde octant- en hoofdasscores bij begin- respectievelijk eindmeting: vrouw over man
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
V over M: beginmeting |
2,0 (0,76) |
2,1 (0,70) |
2,3 (0,75) |
2,0 (0,69) |
2,1 (0,59) |
2,3 (0,59) |
2,5 (0,77) |
2,1 (0,62) |
0,4 (2,15) |
-0,1 (1,90) |
V over M: eindmeting |
2,0 (0,70) |
1,9 (0,53) |
2,3 (0,71) |
2,0 (0,62) |
2,1 (0,63) |
2,4 (0,56) |
2,5 (0,68) |
2,2 (0,57) |
0,6 (1,97) |
-0,3 (1,62) |
Paarsgewijze t = |
0,52 |
1,72 |
-0,10 |
0,22 |
-0,51 |
-0,24 |
0,28 |
-0,89 |
-0,60 |
0,99 |
Effectgrootte: d = |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
N = |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
*Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0.05); V = Vrouw; M = Man; df = 32
In tabel 10 en tabel 11 worden de veranderscores geanalyseerd op basis van de partners zelf: hun eigen beoordelingen van de veranderingen bij de andere partner.
Tabel 10 laat zien dat de vrouwen op geen van de octanten en op geen van beide hoofdasscores over de loop van de behandeling veranderingen bij hun mannen ervaren.
Bespreking: dat de vrouwen bij hun mannen over de loop van de behandeling gemiddeld geen enkele verandering in typen beïnvloedingsboodschappen (en evenmin op de hoofdassen) ervaren is opmerkelijk. Uiteraard is mogelijk dat die veranderingen er in hun ogen domweg niet zijn. Even plausibel is dat de vrouwen zichzelf – door of zelfs dankzij de partnerrelatiebehandelingen – veroorloven minder mild te zijn wat betreft de beïnvloedingsboodschappen die de mannen bij hen oproepen. Mogelijk is een effect van de behandeling dat zij zich meer bewust zijn geworden van de beïnvloedingsboodschappen en deze daarmee sterker waarnemen dan voor de start van de partnerrelatiebehandeling.
Tabel 11 Gemiddelde octant- en hoofdasscores bij begin- respectievelijk eindmeting: man over vrouw
m = …; sd = (…) |
B |
BT |
T |
OT |
O |
OS |
S |
BS |
Hoofdas |
Hoofdas |
M over V: beginmeting |
1,9 (0,48) |
1,6 (0,48) |
1,7 (0,49) |
2,0 (0,60) |
2,0 (0,67) |
2,3 (0,55) |
2,8 (0,62) |
2,2 (0,50) |
1,7 (1,52) |
-0,4 (1,28) |
M over V: eindmeting |
1,7 (0,78) |
1,8 (0,56) |
1,5 (0,68) |
2,2 (0,77) |
2,1 (0,67) |
2,3 (0,42) |
2,8 (0,55) |
2,8 (0,60) |
2,1 (1,95) |
-0,4 (1,80) |
Paarsgewijze t = |
2,1* |
-2,1* |
1,4 |
-1,7 |
-0,6 |
-0,8 |
-0,3 |
-5,2* |
-1,3 |
-0,2 |
Effectgrootte: d = |
0,37 |
0,37 |
-- |
-- |
-- |
-- |
-- |
0,91 |
-- |
-- |
N = |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
33 |
* Statistisch significant op een 5%-niveau (α = 0,05); V = Vrouw; M = Man; df = 32; verb = Verbondenheid;
auto = Autonomie/Zelfsturing
Uit tabel 11 blijkt dat de mannen bij hun vrouwen op drie octanten gemiddeld statistisch significante veranderingen ervaren in de bevels- en betrekkingsboodschappen over de loop van de behandelingen: zij scoren hun partners gemiddeld bij de eindmeting als significant minder Boven (B), meer Boven-Tegen (bt) en meer Boven-Samen (bs). Voor de twee eerstgenoemde veranderingen zijn de effectgroottes ‘klein’, voor Boven-Samen (bs) kan de verandering als ‘groot’ worden gekwalificeerd. Op de hoofdassen worden geen statistisch significante veranderingen gevonden.
Bespreking: de grootste gemiddelde verandering in de beïnvloedingsboodschappen die de mannen bij hun vrouwen ervaren centreert zich in de Boven-Samen (bs)-octant. De hoofdas Autonomie/Zelfsturing (auto) laat geen verandering zien. Niettemin lijkt het alsof de mannen al met al aangeven dat hun vrouwelijke partners meer de boven-positie innemen: de gemiddelde scoredaling voor het octant Boven (B) vindt tegenwicht in de gemiddelde scoreverhoging voor het octant Boven-Tegen (bt).
Tabel 12 Kwadrantindeling bij begin- en eindmeting per beoordelaar: partnerrelatietherapeute en beoordelende partner
Th over M: |
V over M: |
Th over V: |
M over V: |
|
1 |
OT → BS |
OS → BS |
OS → BS |
BS → BS |
2 |
OT → OS |
OS → OS |
OS → BS |
BS → OS |
3 |
OT → OT |
OS → OT |
OS → OS |
BS → OS |
4 |
OS → OS |
OS → OS |
OS → BS |
OS → OS |
5 |
OS → OS |
BS → OS |
BS → BS |
OS → OS |
6 |
BT → OS |
OT → BS |
OT → OS |
OT → OT |
7 |
OT → OS |
OS → OT |
OS → OT |
OT → OT |
8 |
BS → OS |
BS → BT |
BT → BS |
OT → BT |
9 |
BS → BS |
OS → BS |
OS → OS |
OS → OS |
10 |
BS → BS |
OT → BT |
OT → OT |
OT → BT |
11 |
BT → BS |
BS → B- |
BS → OS |
BS → OS |
12 |
BS → BS |
OS → BT |
BS → OT |
BT → BT |
13 |
OS → OS |
OT → BS |
OT → OS |
OS → BS |
14 |
OS → BS |
OS → BS |
OS → OS |
OS → OT |
15 |
OS → OT |
OS → OT |
OS → OS |
OS → OS |
16 |
OS → OS |
OT → OT |
OT → OS |
OS → BS |
17 |
BS → OS |
OS → OS |
OS → OS |
OS → OS |
18 |
OT → OS |
OS → OS |
OS → OS |
OS → -S |
19 |
OT → OS |
OS → OS |
OS → OS |
OS → BT |
20 |
OT → OT |
BT → BT |
BT → OT |
BT → -T |
21 |
BT → OS |
OS → OS |
OS → OS |
OS → BS |
22 |
BS →BT |
BT → OS |
BT → BS |
BS → BS |
23 |
OS → OT |
OS → BS |
OS → BS |
BS → OS |
24 |
OT → OT |
BT → BT |
BT → BS |
BS → BS |
25 |
OT → OS |
BT → OT |
BT → BS |
OS → OS |
26 |
BT → BT |
BS → BT |
BT → OS |
OS → OS |
27 |
OT → OS |
-S → OS |
-S → BS |
BS → BS |
28 |
BT → BT |
OS → BT |
OS → OS |
OS → OT |
29 |
OS → OS |
BS → OS |
BS → OS |
BS → -S |
30 |
OS → BS |
OS → BS |
OS → BS |
OS → OS |
31 |
BS → BS |
BS → BS |
BS → OS |
OS → OS |
32 |
BT → OS |
BS → BT |
BS → BS |
OS → OS |
33 |
BT → OS |
OS → OT |
OS → BS |
OS → OS |
Kwadrant 1 (BS) |
7 → 8 |
7 → 8 |
6 → 13 |
9 → 7 |
Kwadrant 2 (BT) |
7 → 3 |
4 → 8 |
6 → 0 |
2 → 4 |
Kwadrant 3 (OT) |
10 → 5 |
4 → 6 |
4 → 4 |
4 → 4 |
Kwadrant 4 (OS) |
9 → 17 |
17 → 10 |
16 → 16 |
18 → 15 |
N = |
33 → 33 |
32→ 32 |
32→ 33 |
33→ 30 |
Wanneer N < 33: 0-score (neutraal) op een van beide hoofdassen
In de analyses hiervoor ging het om samenhang, verschil of verandering op een min of meer continue meetschaal. De laatste vraag uit dit onderzoek dient ook nog op een andere manier te worden bekeken: (a) in hoeverre veranderen de beïnvloedingsboodschappen volgens de categorale indeling in kwadranten (de richting van de vector), en (b) in hoeverre is er bij de begin- en de eindmeting overeenstemming tussen beide beoordelaars (partnerrelatietherapeute en beoordelende partner over de beoordeelde partner), wat betreft classificatie van
hun scores in de kwadranten? Op vraag (a) geeft tabel 12 antwoord, op vraag (b) tabel 13.
In tabel 12 staan de kwadrantindelingen bij de beginmeting en de eindmeting per beoordelaar en per stel uitgesplitst. ‘Positieve complementariteit’ (ene partner kwadrant Boven-Samen (bs), andere partner kwadrant Onder-Samen (os)) is volgens de partnerrelatietherapeute kenmerkend voor vier stellen aan het begin van hun partnerrelatietherapie, en bij tien stellen bij de eindmeting. ‘Positieve complementariteit’ is er volgens de partners zelf (oordelen over elkaar) bij acht stellen bij de beginmeting, en bij zeven stellen bij de eindmeting.
Bespreking: vaker dan de partners zelf ziet de partnerrelatietherapeute verandering richting ‘positieve complementariteit’. De partnerrelatietherapeute neemt bijna een verdubbeling waar van het aantal mannen in het Onder-Samen (os)-kwadrant over de loop van de behandeling. De vrouwelijke partners zien over de loop van de behandeling een substantiële daling van het aantal mannen binnen dit kwadrant. Met name die laatste bevinding laat zich niet zomaar verklaren. De partnerrelatietherapeute classificeert meer dan twee keer zoveel vrouwen in het Boven-Samen (bs)-kwadrant aan het eind van de partnerrelatiebehandeling ten opzichte van de start. Deze bevinding staat haaks op de gemiddelde scoredaling voor Boven-Samen (bs) op octantniveau (zie tabel 9).
In tabel 13 is weergegeven in welke mate de scores van de partnerrelatietherapeute en die van de beoordelende partner de beoordeelde partner in hetzelfde kwadrant plaatsen.
Tabel 13 Mate van overeenstemming tussen de partnerrelatietherapeute en de beoordelende partner in hun beoordeling van de beoordeelde partner
Identieke indeling kwadranten |
Therapeut en Vrouw over Man: |
Therapeut en Man over Vrouw: |
Beginmeting |
7/32 = 22% |
13/32 = 41% |
Eindmeting |
18/33 = 55% |
12/30 = 40% |
Wanneer N < 33: 0-score (neutraal) op een van beide hoofdassen
Bespreking: de partnerrelatietherapeute en een van beide partners stemmen slechts matig overeen wat betreft de classificatie in een van de vier kwadranten. Bij de eindmeting is de ronduit slechte overeenstemming tussen de partnerrelatietherapeute en de vrouw over de man bij de beginmeting overigens aanmerkelijk verbeterd. De over het geheel genomen matige overeenstemming zou erop kunnen duiden dat de categorale indeling mogelijk te grof is voor de analyse van het beschikbare databestand. Met andere woorden: een dimensionale benadering van de data is mogelijk te verkiezen boven een categorale.
Discussie
In dit artikel werden onze bevindingen met een haalbaarheidsstudie naar het meten van het betrekkingsniveau in partnerrelatietherapie gerapporteerd. Het betrekkingsniveau is een van de belangrijkste indicatoren voor partnerrelatieproblematiek en veranderingen op betrekkingsniveau definiëren in belangrijke mate het therapeutisch succes van partnerrelatiebehandeling.
Wat betreft de dataverzameling bleek het meten van het betrekkingsniveau heel eenvoudig en dus zonder meer haalbaar. Partners vulden de Verkorte bbb-c aan het begin van de partnerrelatiebehandeling moeiteloos in en hadden daar in de regel weinig tijd voor nodig (5-10 minuten). Hetzelfde gold voor de partnerrelatietherapeute, die per stel twee Verkorte bbb-c’s invulde. Zodra de items haar eenmaal vertrouwd waren kostte haar dat amper enkele minuten.
Dat er zo weinig eindmetingen werden verzameld heeft niet te maken met de belasting van de afname van de Verkorte bbb-c als zodanig. De redenen waren betrekkelijk banaal: afsluitingen waren niet altijd voorzien (zelfs als er geen sprake was van voortijdige uitval) en veel eindmetingen werden in de drukte domweg vergeten: uit gebrek aan routine in de afname van meetinstrumenten en door het ontbreken van de ondersteuning van een onderzoeksassistent.
De Verkorte bbb-c werd in deze haalbaarheidsstudie op papier afgenomen, waarna de scores handmatig in een statistisch programma (spss) moesten worden ingevoerd. Inmiddels is de Verkorte bbb-c als Excelversie beschikbaar, waardoor er geen tijdrovend rekenwerk meer nodig is voor de bepaling van de octant- en vectorscores. Zodra de Verkorte bbb-c volledig is ingevuld verschijnt er direct een grafische weergave van de octant- en vectorscores in het format van de interpersoonlijke cirkel (zie figuur 2 in het openingsartikel, pagina 283).
In de Inleiding werden een aantal praktische beperkingen van deze studie genoemd, die ervoor zorgen dat deze studie bij voorbaat nadrukkelijk niet als effectstudie kan worden gezien. Om de grootte en omvang van behandeleffecten te kunnen beoordelen is het belangrijk om voor elk stel en voor elke partner vooraf een communicatieve probleem- en veranderhypothese op te stellen. Uit die hypothese dient vooraf te worden afgeleid wat, op het gebied van beïnvloedingsboodschappen en complementariteit, de beoogde therapeutische veranderingen zijn en welke eindtoestand therapeutisch wordt nagestreefd. Voor dit onderzoek waren wij, zoals gezegd, nog aangewezen op de papieren versie van de Verkorte bbb-c. Voor de partnerrelatietherapeute en de partners waren de scoreprofielen bij de eerste meting niet zichtbaar. Ze konden derhalve niet dienen als input voor een formele casusconceptualisering. Zodoende konden ook de scoreveranderingen over de loop van de partnerrelatietherapie niet worden getoetst op (on)wenselijkheid. Dankzij de Excelversie, die automatisch een scoreprofiel produceert, kan de Verkorte bbb-c in vervolgonderzoek wel bijdragen aan een formele probleemdefinitie in termen van betrekkingsniveau per stel of voor afzonderlijke partners. Uit het eigen scoreprofiel over de beoordeelde partners kan de partnerrelatietherapeute rechtstreeks therapeutische interventies afleiden, net zoals de bbb-c als therapeutisch vertrekpunt wordt gebruikt binnen de Cognitive-Behavioral Analysis System of Psychotherapy (cbasp), een interpersoonlijke behandelvorm voor patiënten met een hardnekkige depressieve aandoening (McCullough, 2006). De bespreking met de beide partners van de scoreprofielen die over elkaar zijn verkregen kan hen helpen zich meer bewust te worden van hun onderlinge communicatiepatronen en van de improductieve of disfunctionele uitwerking van de beïnvloedingsboodschappen die zij uitwisselen.
Voor klinisch doeleinden maakt het beschikbaar komen van de Excelversie het gebruik van de Verkorte bbb-c uiteraard veel aantrekkelijker. Er is echter ook een keerzijde. Bespreking van scores op een zelfrapportagevragenlijst kunnen een verschuiving in scoregedrag bij vervolgmetingen uitlokken, waarmee (een deel van de) scoreveranderingen ten onrechte kunnen worden aangezien voor daadwerkelijke veranderingen (Hafkenscheid & Van Os, 2016). De Verkorte bbb-c is geen zelfrapportagelijst in de strikte zin van het woord: het instrument inventariseert weliswaar de subjectieve belevingen van de respondent zelf, maar dan toch vooral in reactie op – vaak ook door anderen ervaren – beïnvloedingsboodschappen van de ander. Toch kan het risico van een dergelijke ‘contaminatie’ van vervolgmetingen door eerdere feedback niet worden uitgesloten. Dit onderzoek was exploratief en niet hypothesetoetsend. Er werden diverse interessante verbanden en verschillen gevonden, maar het merendeel van de statisch significante resultaten was betrekkelijk bescheiden in termen van effectgroottes. Dat is het lot van veel ongecontroleerd onderzoek in de alledaagse klinische praktijk.
Bij elk van de zes vragen werd geprobeerd om de resultaten in een korte bespreking te duiden, maar die duidingen zijn grotendeels speculatief. Vervolgonderzoek in meer gesystematiseerde omstandigheden moet uitwijzen of en in hoeverre onze resultaten robuust zijn. De gegevensverzameling ten behoeve van deze studie laat zien dat het meten van het betrekkingsniveau binnen de alledaagse klinische praktijk zondermeer haalbaar is. De complexiteit zit eerder in de veelheid aan analysemogelijkheden dan in de dataverzameling. Zelfs met slechts één meetinstrument (Verkorte bbb-c), twee beoordelaars per partner (partnerrelatietherapeute en andere partner) en twee meetmomenten (begin- en eindmeting) is er veel werk aan de winkel om zoveel mogelijk informatie uit het beschikbare onderzoeksmateriaal te halen. Door in vervolgonderzoek meer hypothese-toetsend te werk te gaan kan de data-analyse minder omvangrijk worden en in die zin worden vereenvoudigd. We spreken de hoop uit dat deze haalbaar gebleken haalbaarheidsstudie collega’s zal aanmoedigen om partnerrelatietherapie in hun eigen klinische praktijk empirisch te toetsen. Deze haalbaarheidsstudie kunnen zij daarvoor hopelijk als onderlegger gebruiken.
Literatuur
Buysse, A., Mol, J. de & Verhofstadt, L. (2015). Complexiteit van systemisch onderzoek. In: A. Savenije, M.J. van Lawick & E.T.M. Reijmers (red.) Handboekboek systeemtherapie (pp. 99-108). Utrecht: De Tijdstroom.
Cundiff, J.M., Smith, T.W., Butner, J., Critchfield, K.L., & Nealey-Moore, J. (2015). Affiliation and control in marital interaction: interpersonal complementarity is present but is not associated with affect or relationship quality. Personality and Social Psychology Bulletin, 41, 35-51.
Ee, E. van (2019). Systeemtherapie: de wetenschappelijke stand van zaken. Systeemtherapie, 31, 108-114.
Hafkenscheid, A. (2018). Beter worden in je vak: systematische zelfreflectie voor professionals in de ggz. Amsterdam: Boom Uitgevers.
Hafkenscheid, A., (2019). Interpersoonlijke diagnostiek in de psychotherapie: het theoretisch raamwerk. Tijdschrift voor Psychotherapie, 5, 276-298.
Hafkenscheid, A., & Os, J. van (2016). Wat ieder die betrokken is bij ROM zich over de metingen moet realiseren. Tijdschrift voor Psychiatrie, 58, 388-396.
Kiesler, D.J., & Schmidt, J.A. (2006). The Impact Message Inventory-Circumplex (imi-c) Manual: Sampler set, manual, test booklet, scoring key, work sheets. Redwood City, ca: Mind Garden.
Lange, A. (2015). Systeemtherapie en onderzoek: de stand van zaken. In: A. Savenije, M.J. van Lawick & E.T.M. Reijmers (red.) Handboekboek systeemtherapie (pp. 109-128). Utrecht: De Tijdstroom.
McCullough, J.P. (2006). Treating chronic depression with disciplined personal involvement: Cognitive Behavioral Analysis System of Psychotherapy (CBASP). New York: Springer.
Meekeren, E. van & Baars, J. (2014). Hoe betrek je familie en andere naasten bij psychotherapie? Tijdschrift voor Psychotherapie, 40, 62-79.
Reijmers, E., & Cottyn, L. (2015). Communicatieperspectief. In: A. Savenije, M.J. van Lawick & E.T.M. Reijmers (red.) Handboek systeemtherapie (pp. 259-272). Utrecht: De Tijdstroom.
Sodano, S.M., Tracey, T.J.G., & Hafkenscheid, A. (2014). A Brief Dutch Language Impact Message Inventory-Circumplex (IMI-C Short) using non-parametric Item Response Theory. Psychotherapy Research, 24, 616-628.
Moniek Boon is dramatherapeute en systeemtherapeute.
Lindi Wolbert is basispsychologe.
Anton Hafkenscheid is klinisch psycholoog-psychotherapeut bij Arkin/Sinai Centrum. Joodse geestelijke gezondheidszorg polikliniek Amersfoort. E-mail ■ a.hafkenscheid@sinaicentrum.nl.