Anton Hafkenscheid
Samenvatting
Verstoorde interpersoonlijke relaties en interactiepatronen spelen een belangrijke rol in het ontstaan en voortbestaan van psychopathologie. Het meten van interpersoonlijke relaties en interactiepatronen berust op het gebruik van gestandaardiseerde zelfrapportagelijsten en beoordelingsschalen. Dit themanummer van het Tijdschrift voor Psychotherapie is gewijd aan methoden om verstoorde interpersoonlijke relaties en interactiepatronen te meten en te monitoren met behulp van gestandaardiseerde zelfrapportagelijsten en beoordelingsschalen. Dit openingsartikel biedt een algemeen theoretisch raamwerk voor de interpretatie en verklaring van scores, die met behulp van deze meet- en monitorinstrumenten zijn verkregen. De uitgangspunten van het interpersoonlijk paradigma worden besproken, en de interpersoonlijke cirkel wordt geïntroduceerd als een integratieve metastructuur voor de conceptualisering van interpersoonlijke ontmoetingen. De interpersoonlijke cirkel voorziet in een theorie-gestuurd model om beknopt te beschrijven hoe menselijke interacties altijd wederkerig worden beïnvloed door de personen die elkaar ontmoeten. Terugkerende ontmoetingen worden geleidelijk gevormd tot communicatiepatronen, die als meer of minder disfunctioneel kunnen worden gekwalificeerd, afhankelijk van hun rigiditeit en/of uitgesprokenheid. Van interpersoonlijke complementariteit is sprake wanneer de interpersoonlijke motieven, doelen of gedragingen van de interactanten elkaar aanvullen, zelfs als dat elkaar aanvullen niet helpend en verstarrend is. Enkele misvattingen over het proces en de interpretatie van interpersoonlijke complementariteit worden nader uitgewerkt.
Interpersonal assessment in psychotherapy: the theoretical framework
Abstract
Disturbed interpersonal relationships and interaction patterns generally contribute to the origin and maintenance of psychopathology. Assessment of interpersonal relationships and interaction patterns relies on standardized interpersonal self-report questionnaires and rating scales. This special issue of the Dutch Journal of Psychotherapy (Tijdschrift voor Psychotherapie) is devoted to methods of measuring and monitoring disturbed interpersonal behaviors by self-report or observer-ratings. This paper offers a general theoretical framework for the interpretation and explanation of scores, obtained with interpersonal measurement devices. The assumptions underlying contemporary interpersonal theory are discussed, and the interpersonal circle (ipc) is presented as an integrative meta-structure for conceptualizing interpersonal encounters. The ipc provides a theory-driven model for a concise and precise description of how encounters are always mutually influenced by each interactant participating in these encounters. Recurring encounters are gradually shaped into communication patterns, which may be qualified as more or less dysfunctional by their rigidity and/or extremeness. Interpersonal complementarity occurs when there is a match between the interpersonal motives, goals or behaviors of the interactants, even if this match is unhealthy. Some misconceptions concerning the processes and interpretation of interpersonal complementarity are elaborated.
Inleiding
Binnen de psychotherapie is kennis van het interpersoonlijk perspectief of paradigma (de termen zijn inwisselbaar) onder veel jongere vakgenoten doorgaans beperkt. Onder oudere vakgenoten is die kennis vaak meer aanwezig, maar nogal gedateerd: de senioren grijpen al snel terug op die goede oude ‘Roos van Leary’, waarover in het Nederlandse taalgebied in hun opleidingstijd opvallend weinig serieuze Nederlandstalige vakpublicaties te vinden waren. Deze constateringen ontleen ik aan mijn ervaringen als docent aan diverse postdoctorale opleidingen en aan mijn ervaringen in workshops over interpersoonlijk werken en de therapeutische relatie. Jongere vakgenoten valt hun gebrekkige kennis moeilijk te verwijten. In deze tijd voeren protocollaire behandelingen, zorgstandaarden en richtlijnen in de opleidingen steeds meer de boventoon. Het interpersoonlijk perspectief is weliswaar zeer systematisch opgebouwd, maar laat zich moeilijk standaardiseren tot een kant-en-klaar product. Ook oudere vakgenoten valt hun gedateerde kennis op dit vlak moeilijk kwalijk te nemen: de meesten van hen zijn weliswaar ooit breder opgeleid, maar moeten zich steeds meer voegen in het keurslijf van de Empirically Supported Treatment (est)-beweging: de verenging van de evidence-based practice (ebp) tot merknaambehandelingen (schematherapie, mbt, dialectische gedragstherapie), terwijl er juist weer meer pleidooien zijn om met name persoonlijkheidsproblematiek therapeutisch meer geïntegreerd te benaderen. Het interpersoonlijk paradigma is bij uitstek een theoretisch kader dat zich leent voor een integratief therapeutisch aanbod.
Lange tijd was kenmerkend voor het interpersoonlijk paradigma dat het zo bedrieglijk eenvoudig leek en ten onrechte tot overmatig gesimplificeerde therapeutische directieven of aanbevelingen aan collega’s leidde. Bijvoorbeeld in supervisie- of intervisiesituaties: “Jij moet meer naar Onder toe, zodat jouw patiënt meer naar Boven gaat!”, of: “Je laat je door je patiënt verleiden tot Tegen-gedrag, dat is niet handig!”. Dergelijke collegiale adviezen zijn ongeoorloofd mechanisch: ze suggereren dat de ‘Roos van Leary’ een soort bedieningspaneel is waarbij de psychotherapeut alleen maar de juiste knoppen hoeft in te drukken. Veel misverstanden over (en misinterpretaties van) het interpersoonlijk paradigma komen voort uit de verleiding of neiging om het interpersoonlijk paradigma vanuit een simplistisch, deterministisch, statisch, mechanisch en normatief denkkader te benaderen, terwijl het gaat om een complex, probabilistisch, dynamisch, flexibel en descriptief analysesysteem.
De ontwikkeling van het interpersoonlijk perspectief is allerminst gestopt bij de ‘Roos van Leary’. Zowel op theoretisch als empirisch vlak zijn er tal van innovaties geweest, die nog geenszins tot stilstand zijn gekomen. Empirisch is het interpersoonlijk perspectief door de jaren heen met name verrijkt met beter gevalideerde meetinstrumenten die de diagnostische en therapeutische toepassingsmogelijkheden in de klinische praktijk sterk hebben vergroot. Deze meetinstrumenten vinden echter weinig toepassing in de klinische situatie. Dat het interpersoonlijk paradigma sowieso een vrij marginaal bestaan leidt binnen de geestelijke gezondheidszorg heeft ook te maken met de bescheidenheid van de vertegenwoordigers ervan. De meesten van hen werken in de universitaire wereld en zijn eerder geneigd om zich op gedegen (soms fundamenteel, soms toegepast) onderzoek te storten dan om het paradigma te ‘vermarkten’ in een ‘gedeponeerde’ merknaamtherapie.
Dit openingsartikel van ons themanummer over interpersoonlijke diagnostiek is bedoeld om de lezer te introduceren in de grondbeginselen van het interpersoonlijk perspectief en te informeren over recente theoretische en empirische ontwikkelingen die het interpersoonlijk paradigma heeft doorgemaakt. Dit in de hoop dat de andere artikelen uit dit themanummer daarmee beter leesbaar zullen zijn en eenvoudiger kunnen worden begrepen.
Grondbeginselen van het interpersoonlijke paradigma
Om te beginnen met de grondbeginselen: het interpersoonlijke perspectief is een metatheorie over de mens in relatie tot de ander, die de verschillende referentiekaders uit de psychotherapie overstijgt en ten dele includeert. De theorie omvat elementen uit het psychodynamische, leertheoretische, humanistisch-existentiële en het systemische referentiekader. Het interpersoonlijk perspectief is gebaseerd op vier uitgangspunten (Cain & Pincus, 2016):
1. Persoonlijkheidskenmerken en psychopathologie drukken zich eerst en vooral uit in interpersoonlijke situaties: situaties waarin de mens in contact staat met een of meer andere mensen. Interpersoonlijke situaties kunnen worden gedefinieerd als situaties waarin subject en ander met elkaar communicatieve boodschappen uitwisselen, op een bepaald niveau van ervaren angst (of veiligheid), volgens een min of meer vaststaand patroon. Het verloop van de uitwisseling van communicatieve boodschappen is bepalend voor het zelfbeeld en voor het vertoonde interpersoonlijke gedrag.
2. Interpersoonlijke situaties voltrekken zich niet alleen tussen mensen die letterlijk met elkaar in contact staan. De ‘binnenwereld’ van elk mens is gevuld met mentale representaties van geanticipeerde of geëvalueerde interpersoonlijke situaties: fantasieën of verwachtingen over toekomstige sociale situaties, of herinneringen aan interpersoonlijke situaties in het verleden. Deze fantasieën, verwachtingen of herinneringen zijn altijd emotioneel gekleurd: positief, negatief of gemengd. Iemands interpersoonlijk gedrag wordt deels gestuurd door de ‘binnenwereld’, die voor een belangrijk deel interpersoonlijk is gevuld.
3. Elke interpersoonlijke situatie of mentale representatie ervan kan worden beschreven aan de hand van de twee basisdimensies van het menselijk bestaan: Verbondenheid en Autonomie/Zelfsturing. ‘Verbondenheid’ verwijst naar een toestand van ervaren (of verlangde) intimiteit, overgave, solidariteit en het gevoel deel uit te maken van een sociale groep (‘erbij horen’). ‘Autonomie/Zelfsturing’ verwijst naar een toestand van ervaren (of verlangde) ongelijkheid ten opzichte van de ander in termen van kwaliteiten, vaardigheden, invloed, controle of macht. De twee basisdimensies vormen in combinatie een overkoepelende structuur, die wordt aangeduid als de interpersoonlijke cirkel (die in het Nederlands taalgebied beter bekend staat als de Roos van Leary). De interpersoonlijke cirkel is een conceptueel raamwerk om interacties (de uitwisseling van communicatieve boodschappen) tussen mensen kernachtig (in een tweedimensionale ruimte) samen te vatten, te begrijpen of te voorspellen. De interpersoonlijke cirkel biedt echter ook de mogelijkheid om de mentale representaties ervan op een beknopte en systematische manier in kaart te brengen. Na het de introductie van het vierde uitgangspunt worden de specifieke kenmerken van de interpersoonlijke cirkel nader toegelicht.
4. Elke interpersoonlijke situatie bestaat uit een wederkerig beïnvloedingsproces, waaraan het subject en de ander met hun communicatieve boodschappen per definitie hun bijdrage leveren, ook als er een invloeds- of machtsverschil is tussen beiden, of als de een de ander emotioneel afwijst. Elk interpersoonlijk gedrag is dus zowel ‘oorzaak’ als ‘gevolg’ van het interpersoonlijke gedrag van de ander.
De interpersoonlijke cirkel
Eerst iets over de enkele algemene kenmerken van de interpersoonlijke cirkel: het derde uitgangspunt, waarop het interpersoonlijk paradigma is gebaseerd. In een en dezelfde afbeelding toont figuur 1 de kwadrantversie en de octantversie van de interpersoonlijke cirkel.
In figuur 1 wordt de interpersoonlijke cirkel eerst gelijkelijk verdeeld in vieren door een horizontale en verticale as, die elkaar door het middelpunt van die cirkel snijden in een rechte hoek van 90 graden: de twee ononderbroken rechte lijnen. In de figuur worden deze hoofdassen gemarkeerd door hun benamingen aan beide zijden naast de cirkel.
Figuur 1 • Kwadrant- en octantversie interpersoonlijke cirkel
De horizontale as in figuur 1 vormt de hoofdas van de Verbondenheid (Samen-Tegen (st)), de verticale as (die loodrecht staat op de horizontale as) vormt de hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing (Boven-Onder (bo)). Kruising van beide hoofdassen levert vier even grote ‘taartpunten’ op, ‘kwadranten’ genaamd. Naast de twee hoofdassen wordt de cirkel nog doorsneden door twee schuine assen, die elk een hoek van 45 graden vormen met een van beide hoofdassen: de onderbroken rechte lijnen. Deze schuine assen splitsen elk van de vier gelijke oppervlaktes tussen beide hoofdassen (de kwadranten) nog eens precies halverwege in tweeën. Zo ontstaat uiteindelijk een beeld van een wiel met acht ‘spaken’ (vier ononderbroken lijnen, vier onderbroken lijnen), of dat van een taart die in acht gelijke stukken is verdeeld: de octanten. De vier kwadranten – elk aangegeven met een tekstvak in de figuur – dragen dezelfde naam (maar hebben niet exact dezelfde betekenis) als de octanten die de schuine ‘spaken’ vormen in de interpersoonlijke cirkel: 1. Boven-Samen (bs), 2. Boven-Tegen (bt), 3. Onder-Tegen (ot) en Onder-Samen (os).
Meestal wordt een interpersoonlijk scoreprofiel weergegeven op octantniveau, zoals even verderop in figuur 2 zal worden geïllustreerd met behulp van een voorbeeld. De kwadranten zijn met name van belang voor de meest geabstraheerde samenvatting van het scoreprofiel, te weten de vectorscore, waarover zo meteen meer. In figuur 1 staan drie scores als coördinaten in de tweedimensionale ruimte van de interpersoonlijke cirkel weergegeven: X, Y en Z. We gaan ervan uit dat deze hypothetische scores zijn verzameld met een willekeurig interpersoonlijk meetinstrument, dat aan mathematische en geometrische voorwaarden van de cirkelvormige structuur (de circumplex) voldoet. De scores X en Y zijn gelijk op de as van de Verbondenheid, maar verschillend op de verticale as van Autonomie/Zelfsturing: X > Y. Als X en Y verwijzen naar twee verschillende personen X en Y, dan mag daaruit rechtstreeks worden afgeleid dat X en Y zich niet onderscheiden in Verbondenheid, maar dat X meer autonoom/zelfsturend is dan Y. Wat betreft persoon Z: sowieso scoort deze persoon lager in autonomie/zelfsturing dan de personen X en Y. De score van Z op de horizontale as van de Verbondenheid is niet alleen tegengesteld aan die van X en Y, maar is ook verder verwijderd van het middelpunt van de interpersoonlijke cirkel. Daaruit mag rechtstreeks worden afgeleid dat de mate van Tegen (afwezige of negatieve verbondenheid: afstand) bij persoon Z sterker is dan de mate van Samen (positieve verbondenheid: nabijheid) bij de personen X en Y.
Figuur 2 • Voorbeeld scoreprofiel octantversie interpersoonlijke cirkel
Het kan ook zijn dat X, Y en Z verwijzen naar dezelfde persoon op drie verschillende meetmomenten, waarbij X staat voor het eerste meetmoment, Y voor het tweede en Z voor het derde. In dat geval mag rechtstreeks worden geconcludeerd dat tussen de eerste twee meetmomenten bij deze persoon geen verandering in de mate van verbondenheid wordt waargenomen, maar wel een daling in de mate van autonomie/zelfsturing. Tussen het eerste c.q. tweede meetmoment ten opzichte van het derde is er zowel een sterke daling van Boven naar Onder, alsook een sterke afname van de verbondenheid richting Tegen.
Interpretatie van het interpersoonlijke scoreprofiel: een voorbeeld
Aan de hand van de Beoordelingsschaal Beïnvloedingsboodschappen-Circumplex (bbb-c) wordt in deze paragraaf met een voorbeeld geïllustreerd hoe een scoreprofiel op de interpersoonlijke cirkel kan worden geïnterpreteerd. De bbb-c is een Nederlandse bewerking van de Impact Message Inventory-Circumplex (imi-c; Kiesler & Schmidt, 2006). De Nederlandse versie is uitgebreid psychometrisch gevalideerd, waarbij de circumplexstructuur van het instrument grotendeels kon worden bevestigd (Hafkenscheid, 2003, 2005, 2012; Hafkenscheid & Kiesler, 2007; Hafkenscheid & Rouckhout, 2009, 2013). Onder het interpersoonlijke meetinstrumentarium neemt de bbb-c een nogal unieke positie in. De bbb-c is namelijk geen ‘pure’ zelfbeoordelingsschaal en evenmin louter een observatie- of gedragsbeoordelingsschaal. Feitelijk combineert de bbb-c de kenmerken van beide. De behandelaar (of intieme partner) scoort eigen cognities, emoties, gedragsneigingen en ervaren bevelsboodschappen zoals die zich voordoen in de interactie met een specifieke ander (de patiënt of andere intieme partner). Het gaat om cognities, emoties en gedragsneigingen in reactie op de patiënt (of: andere intieme partner), die veelal reflexmatig zijn. De behandelaar (of intieme partner) wordt zich er vaak pas van bewust bij het invullen van het instrument. Bij het beantwoorden van de bbb-c gaat het niet zozeer om observeerbaar gedrag van de ander (oftewel: om het inhoudsniveau van diens communicatieve boodschappen), maar veeleer om diens impliciete communicatieve beïnvloedingsboodschappen (het bevels- of betrekkingsniveau).
De bbb-c omvat 56 items, die gelijkmatig worden verdeeld over de acht segmenten (octanten) van de interpersoonlijke cirkel (de verbeterde ‘Roos van Leary’). De bbb-c is gebaseerd op de twee basisdimensies van de menselijke interactie en communicatie: Verbondenheid (de horizontale as van de interpersoonlijke cirkel) en Autonomie/Zelfsturing (de verticale as van de interpersoonlijke cirkel). De namen van die segmenten of subschalen: Boven (D: Dominant), Boven-Tegen (hd: Hostile-Dominant), Tegen (H: Hostile), Onder-Tegen (hs: Hostile-Submissive), Onder (S: Submissive), Onder-Samen (fs: Friendly-Submissive), Samen (F: Friendly), Boven-Samen (fd: Friendly-Dominant). In tabel 1 staan vier items uit de bbb-c ter illustratie weergegeven. Ook de omschrijvingen van de vier antwoordalternatieven voor elk van de 56 items staan in de tabel vermeld. De eerste 32 items starten steeds met het zinsdeel Als ik bij haar/hem ben geeft zij/hij mij het gevoel…, de overige 24 items met Als ik bij haar/hem lijkt het alsof…
Tabel 1 Vier voorbeelditems van de Beoordelingsschaal Beïnvloedingsboodschappen-Circumplex (bbb-c): Impact Message Inventory Circumplex (imi-c)*. Versie: patiënt is man
Als ik bij hem ben geeft hij mij het gevoel…
…door hem gecommandeerd te worden.
…dat ik door hem op afstand wordt gehouden.
Als ik bij hem ben lijkt het alsof…
…hij vindt dat iedereen haar of zijn eigen boontjes maar moet doppen.
…hij bij iedereen charmant wil overkomen.
Scoring: 1 = helemaal niet van toepassing; 2 = een beetje van toepassing; 3 = nogal van toepassing; 4 = sterk van toepassing.
*Geautoriseerde Nederlandse versie, met schriftelijke toestemming van Donald J. Kiesler, 15 mei 1999.
De scores op de bbb-c worden grafisch weergegeven in de interpersoonlijke cirkel, waardoor ze voor de geoefende gebruiker in een oogopslag zijn te interpreteren. Figuur 2 geeft een voorbeeld van een scoreprofiel in termen van octanten. Het betreft een patiënt bij wie de behandelaar sterke Boven- en Tegen-boodschappen ervaart.
Elk van de octantscores in figuur 2 representeert een punt op de interpersoonlijke cirkel. De acht punten vormen samen een spinnenwebstructuur. Voor elk octant wordt de score afgebeeld op de bijbehorende ‘spaak’. Hoe lager de octantscore, des te dichter in de buurt van het middelpunt van de interpersoonlijke cirkel; hoe hoger de octantscore, des te dichter in de buurt van het snijpunt van de ‘spaak’ met de omtrek van de cirkel. De acht punten (octantscores) worden onderling verbonden door een stippellijn. Ze vormen samen het scoreprofiel. Naarmate twee aanpalende octantscores hoger zijn (en daarmee dichter in de buurt van de omtrek zijn gelokaliseerd) is de oppervlakte van de taartpunt (het segment) meer gevuld door de driehoek die gedefinieerd wordt door een stukje stippellijn en twee ‘spaken’, bezien vanuit het middelpunt van de cirkel (dus: de binnenzijde). Hoe meer een taartpunt (segment) is gevuld, des te pregnanter de bijbehorende beïnvloedingsboodschappen. Anders gezegd: hoe verder verwijderd van het middelpunt van de interpersoonlijke cirkel, des te sterker zijn typen beïnvloedingsboodschappen volgens de beoordelend therapeut van toepassing op de patiënt. Het type beïnvloedingsboodschappen dat volgens de beoordelend therapeut in dit voorbeeld het communicatief gedrag van deze patiënt het meest kenmerkt, is Tegen (octantscore: 4,0), op de voet gevolgd door Boven (octantscore: 3,6) en met Boven-Tegen (octantscore: 3,0) als ‘goede derde’.
De dikke lijn die richting linksboven wijst representeert de zogeheten vectorscore. Deze vectorscore is de meest gecondenseerde weergave van een scoreprofiel op de interpersoonlijke cirkel. De kwadrantindeling (zie figuur 1) geeft woorden aan de vectorrichting. De richting van de vector wordt geïnterpreteerd binnen het kwadrant waarin de vectorscore valt. De vector wijst in het voorbeeld richting linksboven en valt daarmee in het kwadrant Boven-Tegen (niet te verwarren met de octantscore, die dezelfde naam heeft). Hoe langer de vector, des te uitgesprokener het scoreprofiel. Schacht en Rouckhout (2009) brengen kernachtig onder woorden hoe de vectorscore moet worden gezien:
De vectorscore … geeft een samenvatting van het hele profiel. De vector wordt met een wiskundige formule berekend, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de vulling van de segmenten, als met het verschil in vulling van tegenover elkaar liggende segmenten. Hoe langer de vector, hoe groter het verschil in vulling van tegenover elkaar liggende segmenten. De positie (hoek) van de vector is afhankelijk van de sterkst gevulde segmenten (p. 318).
De adjectieven waarmee de octanten, kwadranten en hoofdassen van de interpersoonlijke cirkel worden aangeduid zijn altijd tot op zekere hoogte arbitrair. Bij een 360-gradeninstrument zoals de bbb-c steken de gekozen benamingen van de gemeten constructen (octanten en hoofddimensies) afzonderlijk minder nauw dan de benaming van een construct in de samenhang met de aanduidingen van de andere constructen.
De Engelse octantnamen zijn behoorlijk emotioneel geladen (hierboven tussen haakjes aangegeven, met hun afkortingen), en blijven dat vanzelfsprekend na hun vertaling in het Nederlands. Bijvoorbeeld: ‘vijandig’ (hostile) en ‘onderdanig’ (submissive). Zulke emotioneel geladen termen hebben als nadeel dat categorieën beïnvloedingsboodschappen die in slechts lichte(re) mate worden ervaren een ongerechtvaardigd negatieve connotatie krijgen. Bijvoorbeeld: een milde score voor ‘vijandig’ betekent niet dat de beoordeelde persoon als ‘licht vijandig’ wordt ervaren, maar veeleer dat ‘vijandigheid’ nauwelijks tot niet aan de orde is in de beleving van de beoordelaar van die persoon. Bij de aanduiding van de octanten van de bbb-c (de Nederlandse versie van de imi-c) is daarom gekozen voor de goede Nederlandse gewoonte om juist meer neutrale benamingen te gebruiken. Bijvoorbeeld: ‘Tegen’ (in plaats van ‘vijandig’) en ‘Onder’ (in plaats van ‘onderdanig’). Wel zijn in figuur 1 de Engelse afkortingen gebruikt: deze afkortingen zijn de standaard in de internationale vakliteratuur en kunnen zo de communicatie bevorderen. Voor deze publicatie in het Nederlands is er bij de beschrijvingen van de resultaten hieronder juist wel voor gekozen om de afkortingen van de Nederlandse benamingen te gebruiken: ‘B’ voor ‘Boven’, ‘bt’ voor ‘Boven-Tegen’, ‘T’ voor ‘Tegen’, ‘ot’ voor ‘Onder-Tegen’, ‘O’ voor ‘Onder’, ‘os’ voor ‘Onder-Samen’, ‘S’ voor ‘Samen’, en ‘bs’ voor ‘Boven-Samen’.
In het voorbeeld van figuur 2 worden op octantniveau beïnvloedingsboodschappen binnen het Tegen (T)-domein het sterkst ervaren, gevolgd door bevels- en betrekkingsboodschappen binnen de domeinen Boven (D) en Boven-Tegen (hd), terwijl Onder (S) onder de acht octantscores een middenpositie inneemt.
Complementariteit
Binnen het interpersoonlijk perspectief is complementariteit een centraal begrip, zowel in de gezonde als in de pathologische varianten van menselijke interacties. Met complementariteit wordt gedoeld op de aard van de interpersoonlijke reacties van persoon B, die normaal gesproken in het verlengde liggen van het type interpersoonlijke acties dat persoon A laat zien. Complementariteit wordt gedefinieerd in termen van de twee hoofdassen van de interpersoonlijke cirkel, op basis van de volgende twee postulaten (zie voor uitgebreide Nederlandstalige besprekingen: Hafkenscheid, 2014, 2018):
1. Op de horizontale hoofdas van de Verbondenheid: een Samen-actie (positieve verbondenheid) van persoon A is gekoppeld aan een Samen-reactie bij persoon B; een Tegen-actie (negatieve verbondenheid of het ontbreken van verbondenheid) van persoon A is gekoppeld aan een Tegenreactie bij persoon B. Dit heet het principe van de overeenkomstigheid.
2. Op de verticale hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing: een Boven-actie (krachtig, actief, leidend…) van persoon A is gekoppeld aan een Onder-reactie (zwak, passief, volgend…) bij persoon B; een Onder-actie (zwak, passief, volgend…) van persoon A is gekoppeld aan een Boven-reactie (krachtig, actief, leidend…) van persoon B. Dit is het principe van de wederkerigheid.
Na combinatie van beide postulaten kan worden gesproken van complementariteit bij interactie-eenheden die voldoen aan de volgende kenmerken: (a) Boven-Samen-acties van persoon A zijn gekoppeld aan Onder-Samen-reacties van persoon B, of (b) Boven-Tegen-acties van persoon A zijn gekoppeld aan Onder-Tegen-reacties van persoon B. In figuur 3 zijn de interacties die voldoen aan het principe van complementariteit weergegeven met de verticale dikke, ononderbroken dubbele pijlen.
Figuur 3 • Complementariteit in de interpersoonlijke cirkel
In figuur 3 staan de pijlenparen (1) en (2) loodrecht naast elkaar en zijn de pijlen die samen een paar vormen even lang: de perfecte complementariteit. Complementariteit is echter geen ‘alles-of-niets’-fenomeen, maar is meestal een kwestie van ‘meer of minder’. Datzelfde geldt voor de twee andere categorieën die naast complementariteit worden onderscheiden: half-complementaire interactie-eenheden en anti-complementaire interactie-eenheden. Half-complementaire interactie-eenheden zijn complementair op de ene hoofdas, maar niet op de andere hoofdas. Een voorbeeld van een interactie-eenheid die complementair is op de horizontale hoofdas van de Verbondenheid, maar niet complementair is op de verticale hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing is een Boven-Samen-actie van persoon A die gepaard gaat met een Boven-Samen-reactie van persoon B. Een voorbeeld van een interactie-eenheid die complementair is op de verticale hoofdas van de Autonomie/Zelfsturing, maar niet complementair is op de horizontale hoofdas van de Verbondenheid is een Onder-Tegen-actie van persoon A, die gepaard gaat met een Boven-Tegen-reactie van persoon B.
In figuur 3 zijn de twee mogelijkheden van perfecte anti-complementaire interactie-eenheden weergegeven met twee horizontale, onderbroken pijlenparen: (3) een Boven-
Samen-actie van persoon A gaat gepaard met een Boven-Tegen-reactie van persoon B en (4) een Onder-Samen-actie van persoon A gaat gepaard met een Onder-Tegen-reactie van persoon B.
Het complementariteitsprincipe: tekortschietende empirische ondersteuning
Op theoretisch niveau leidt het begrip complementariteit nogal eens tot verwarring. Het is evident dat complementariteit onmisbaar is om stabiele relatiepatronen tussen twee (of meer) mensen überhaupt mogelijk te maken. Tegelijkertijd kunnen complementaire relatiedefinities evenzeer leiden tot zich herhalende destructieve interacties die de deelnemers aan die interacties in de greep houden. Wanneer mensen geen of onvoldoende complementariteit in hun ontmoeting(en) weten te bereiken zal dat leiden tot ontwrichting in de communicatie, uitmondend in frustratie. Onlustgevoelens ontstaan echter ook als de complementariteit extreem, onwrikbaar en daarmee verstikkend is. Aan complementariteit wordt binnen de interpersoonlijke theorievorming een positieve waarde toegekend, mits met mate en mits flexibel.
Pakweg de laatste dertig jaar is er over de geldigheid van het complementariteitsprincipe nogal wat controverse geweest. Die controverse heeft tot positief gevolg gehad dat het interpersoonlijke paradigma inmiddels door diverse wetenschappers is aangescherpt, verfijnd en in zekere mate ook is genuanceerd. Horowitz en anderen (2006) bespreken de onderzoeksliteratuur waarin de empirische evidentie voor het complementariteitsprincipe ter discussie wordt gesteld. Uit die literatuur blijkt dat complementariteit zeker niet over de hele breedte van de interpersoonlijke cirkel opgaat. Het complementariteitsprincipe wordt behoorlijk goed empirisch ondersteund voor interpersoonlijke transacties aan de Samen-kant van de interpersoonlijke ruimte, die door de interpersoonlijke cirkel wordt gedefinieerd: Boven-Samen-gedrag van de ene persoon gaat inderdaad vaak gepaard met Onder-Samen-gedrag van de andere persoon en vice versa. Aan de Tegen-kant van de interpersoonlijke ruimte wordt de voorspelde complementariteit van interpersoonlijke gedragingen bij empirische toetsing echter veel minder teruggevonden. Horowitz en anderen (2006) bespreken de belangrijkste conclusies uit een belangrijk overzichtsartikel van Orford (1986), die de proposities van Kiesler (1996) deels op losse schroeven zetten. Uit het overzichtsartikel van Orford (1986) komt naar voren dat mensen globaal genomen geneigd zijn om op Boven-Tegen-gedrag van de ander juist te reageren met Boven-Tegen-gedrag, en niet met het voorspelde Onder-Tegen-gedrag. Op Onder-Tegen-gedrag van de ander is de reactie vaak Boven-Samen-gedrag, en niet het voorspelde Boven-Tegen-gedrag. Op de verticale as is het interactiepatroon dan wél complementair (Boven-gedrag van de een leidt tot Onder-gedrag van de ander, en omgekeerd), op de horizontale as wordt het principe van complementariteit echter geschonden. Een van de gesuggereerde verklaringen voor deze menselijke neiging tot een Samen-reactie op Tegen-gedrag is voor de hand liggend: Samen-gedrag is de smeerolie van de menselijke communicatie en is maatschappelijk veel meer aanvaard dan Tegen-gedrag. Samen-gedrag heeft in het sociale verkeer dus bij voorbaat een veel hogere prevalentie dan Tegen-gedrag.
De uitkomst van interpersoonlijke transacties is sowieso afhankelijk van contextfactoren, waaronder status- en rolverhoudingen. Een voorbeeld: wanneer iemand die veel macht vertegenwoordigt (dus a priori in een Boven-positie verkeert en zich alleen al daarmee veel Tegen-gedrag kan veroorloven) sterk Tegen-gedrag vertoont is het voor de ‘onderliggende partij’ vaak niet adaptief om met Tegen-gedrag te reageren, omdat de Tegen-reactie het Tegen- en Boven-gedrag van de ‘bovenliggende’ partij verder kan aanwakkeren.
Complementariteit: een herziene definitie
In een reactie op Orford (1986) wijst Kiesler (1996) erop dat het beginsel van complementariteit veeleer probabilistisch dan deterministisch moet worden opgevat. Hij erkent het gevaar om complementaire transacties vanuit een reflexmatig stimulus-responskader op handelingsniveau te analyseren. Aan de ‘buitenkant’ (het handelingsniveau, oftewel de voor anderen observeerbare interactiepatronen) voegen Kiesler en collega’s (Kiesler, 1996; Kiesler, Schmidt & Wagner, 1997) de ‘binnenkant’ toe: innerlijke (‘coverte’) ervaringen en processen, waarin interpersoonlijke, verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen zijn vervat. Elke interpersoonlijke actie-reactieketen tussen persoon A en persoon B kent dan vier stappen: persoon A ‘codeert’ (1) interpersoonlijke verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen (de ‘binnenkant’) op handelingsniveau in (2) interpersoonlijke gedragingen (de ‘buitenkant’), die persoon B ‘decodeert’ en toetst aan (3) eigen interpersoonlijke, verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen (de ‘binnenkant’), leidend tot (4) interpersoonlijke gedragingen (de ‘buitenkant’) van persoon B, in reactie op het interpersoonlijk gedrag van persoon A. Het begin- en eindpunt van dergelijke cyclische sequenties van gecombineerde ‘coverte’ en ‘overte’ processen zijn in dit vierstappenmodel feitelijk arbitrair.
Horowitz en anderen (2006) houden vast aan het belang van het complementariteitsprincipe, ondanks het feit dat er bij de algemene geldigheid van complementariteit empirisch inmiddels vraagtekens kunnen worden gezet. Zij sluiten aan bij het vierstappenmodel en geven daar verder invulling aan. Zij wijzen erop dat complementariteit een belangrijke drijfveer is voor mensen die met elkaar communiceren, zelfs als de complementariteit aan ‘de buitenkant’ (op handelingsniveau) niet wordt waargenomen. Voor ‘zelfs’ kan in de vorige zin misschien beter ‘juist’ of ‘uitgerekend’ worden ingevuld.
Horowitz en anderen (2006) definiëren complementariteit als de mate van overeenstemming tussen de externe reacties van de luisteraar (ontvanger) met de belangrijkste interne interpersoonlijke, verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen van de spreker (zender).
Veel menselijke interacties zijn problematisch omdat de ‘binnenkant’ en de ‘buitenkant’ niet in overeenstemming zijn, waardoor er in de communicatie verwarring optreedt.
Wanneer ‘overte’ interpersoonlijke gedragingen van persoon A en persoon B niet bij elkaar blijken aan te sluiten, komt er vrijwel per definitie en vrijwel direct een (subtiel of minder subtiel) ‘onderhandelingsspel’ tot stand, waarin beiden zullen proberen om (a) de ‘overte’ gedragingen van de ander zodanig bij te sturen, dat die (b) zo veel en zo goed mogelijk in overeenstemming worden gebracht met de eigen, ‘coverte’ interpersoonlijke, verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen. Complementariteit hoeft volgens Horowitz en anderen (2006) dus helemaal niet te blijken op handelingsniveau, terwijl complementariteit desondanks (of juist: dan) van belang is. Het ‘onderhandelingsspel’ zal voortduren zolang er voor zowel persoon A als voor persoon B voldoende complementariteit is bereikt tussen de eigen ‘binnenwereld’ (behoeften, verlangens en grenzen) enerzijds, en het interpersoonlijk gedrag van de ander anderzijds. Om complementariteit in deze herziene zin te bereiken zal het ‘onderhandelingsspel’ niet louter uit herhalingen van interpersoonlijke ‘zetten’ en ‘tegenzetten’ bestaan. Over de loop van de interacties verandert het ‘spel’ vaak in aard en intensiteit. Het ‘spel’ kan bijvoorbeeld beginnen met verleidingsmanoeuvres en escaleren in een grimmige machtsstrijd, die ook wel ‘symmetrische escalatie’ wordt genoemd.
Voor buitenstaanders en voor de ‘spelers’ zelf is dan niet altijd duidelijk dat het eigenlijke streven van deze anti-complementariteit niettemin het bereiken of herstellen is van complementariteit in de herziene definitie. Anders gezegd: zelfs als er geen sprake is van harmonie wordt de strijd gericht op het harmoniseren van ‘bod’ en ‘tegenbod’, zodat
het gedrag van de ander voldoende complementair wordt met de eigen behoeften aan Verbondenheid en Autonomie/Zelfsturing.
Het interpersoonlijk kernmotief
Het erkend krijgen van de behoeften aan nabijheid en afstand (de horizontale as van de Verbondenheid) en van de behoeften aan invloed en overgave (de verticale as van de Autonomie/Zelfsturing) is voor vrijwel elk mens wezenlijk. Toch verschillen mensen in de waarde die zij (bewust of minder bewust) toekennen aan de interpersoonlijke kernmotieven die op een meer concreet niveau onder een van deze twee wezensbehoeften (of onder een combinatie van beide) kunnen worden samengebracht. Voor de ene mens is ‘op een voetstuk staan’ de drijvende kracht in haar of zijn bestaan, voor een tweede is ‘gekoesterd worden’ de belangrijkste interpersoonlijke drijfveer, voor een derde ‘geliefd zijn’, voor een vierde ‘met rust gelaten worden’, voor een vijfde ‘ontzag inboezemen’ en zo verder. Hoe iemand die wezensbehoeften ingevuld wil zien varieert ook nog eens van mens tot mens. De invulling is divers en uiteenlopend door verschillen in biologische aanleg, alsmede door verschillen in de leergeschiedenis, en dan met name de hechtingsgeschiedenis. Er zijn met andere woorden belangrijke interindividuele verschillen in de relatieve waarde van interpersoonlijke kernmotieven zelf, maar ook in de vormgeving, beleving en expressie van dezelfde wezensbehoeften.
Uit de configuratie van iemands interpersoonlijke verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen kan doorgaans een interpersoonlijk kernmotief worden geabstraheerd. Omgekeerd krijgt een interpersoonlijk kernmotief pas meer vorm en inhoud naarmate iemands ‘binnenkant’ (interpersoonlijke verlangens, verwachtingen, strevingen en doelen) concreter in beeld komt. De ‘binnenkant’ komt deels in beeld door het interpersoonlijk gedrag dat iemand vertoont, maar het interpersoonlijk gedrag kan de ‘binnenkant’ tegelijkertijd juist verhullen. Het intentioneel (wat niet noodzakelijk ‘bewust’ betekent) verhullen van de ‘binnenkant’ kan zelfs deel uitmaken van iemands interpersoonlijk kernmotief. Het interpersoonlijk kernmotief bepaalt in belangrijke mate de lotgevallen van de relatiepatronen die met anderen worden opgebouwd.
Wanneer mensen verschillende interpersoonlijke handelingen inzetten waaraan hetzelfde ‘onderliggende’ motief ten grondslag ligt wordt gesproken van functionele equivalentie. Zo kan de ene mens terugtrekgedrag vertonen als signaal dat het met haar of hem niet goed gaat en zij/hij steun nodig heeft, terwijl de andere mens juist aanklampend gedrag als noodkreet laat zien in een dergelijke gemoedstoestand. Achter identieke interpersoonlijke acties kunnen echter ook diametraal uiteenlopende verlangens schuil gaan. Waar de ene persoon vertelt over een moeilijke persoonlijke situatie, louter om het hart te luchten en troost te ontvangen, kan de andere persoon hetzelfde verhaal vertellen om concrete hulp en adviezen te ontvangen.
Horowitz en anderen (2006) noemen enkele domeinen van pijnlijke interpersoonlijke situaties waarin zender en ontvanger niet goed op elkaar zijn afgestemd en de complementariteit faalt. Mensen met verlieservaringen of een chronische ziekte krijgen nogal eens ongevraagde en ongewenste adviezen van anderen die het goed bedoelen. Een voorbeeld is een ouder die een kind aan een ziekte is verloren en troostrijk bedoelde reacties krijgt in de trant van: “Een geluk bij een ongeluk dat je nog andere gezonde kinderen hebt!”
De ontgoocheling over dergelijke reacties kan deze ouder demotiveren om nog langer aandacht bij anderen te vragen voor de emotionele pijn van een dergelijk groot verlies. Anderen kunnen daarmee ten onrechte de indruk krijgen dat het verlies is ‘verwerkt’, of de opluchting voelen om het niet meer te hebben over een verre van aangenaam gespreksthema. Een ander voorbeeld is de vrouw die een van haar fors gebouwde nieuwe vriendinnen vraagt of ze altijd al moeite heeft gehad om op gewicht te blijven. Deze vraag kan een helpende bedoeling hebben, maar zal niet zelden als belediging of ongevraagde inmenging worden opgevat.
Wat betreft de gulle gevers van goede adviezen: die kunnen daarvoor zelf verschillende motieven hebben. De ene gever van goede adviezen wordt vooral geleid door het motief zich te onderscheiden en de ander te beïnvloeden (de verticale as van de Autonomie/Zelfsturing): in de adviezen worden bijzondere individuele kwaliteiten (deskundigheid, ervaring, talenten) uitgedrukt, waarover de ontvanger van de goede adviezen niet beschikt. De andere gever van goede adviezen wordt vooral geleid door de behoefte aan sympathie met en nabijheid van de ander (de horizontale as van de Verbondenheid).
Voor de ander (in dit geval de ontvanger) zijn de leidende motieven van (in dit geval) de zender natuurlijk niet moeiteloos bloot te leggen. Zelfs de gever van goede adviezen zelf kan niet zomaar onbevangen en onbevooroordeeld aangeven door welk motief zij of hij vooral wordt geleid. Bovendien is de tweedeling in het voorbeeld wat kunstmatig. Vaker gaat het om motieven die in verschillende gradaties aanwezig zijn en dynamisch kunnen variëren. Binnen een en dezelfde persoon kunnen naast elkaar bestaande motieven ook nog eens conflicteren. Dit interne conflict kan optreden tussen een behoefte aan verbinding tegenover een behoefte aan autonomie/zelfsturing, maar ook tussen twee behoeften die allebei betrekking hebben op verbondenheid, of allebei juist op autonomie/zelfsturing. Een voorbeeld van het laatste: een vrijdenker die een leidinggevende positie ambieert (de verticale as van de Autonomie/Zelfsturing) en de mogelijkheid krijgt zo’n positie te bekleden, raakt met een ander motief in conflict: verlies van de ruimte om zijn opvattingen zonder last of ruggenspraak vrijelijk te kunnen uitspreken (dezelfde verticale as).
Hoe het ook zij: een spannende, maar ook spanningsvolle – en in zekere zin tragische – kant van het menselijk bestaan is dat iemands interpersoonlijke, verlangens, verwachtingen, strevingen, motieven en doelen voor de ander lang niet altijd goed zijn af te leiden (te ‘decoderen’) uit iemands interpersoonlijke gedragingen. Met andere woorden: interpersoonlijke gedragingen hebben altijd een zekere mate van ambiguïteit en verplichten de ander tot – per definitie feilbare – interpretaties van de motieven die er aan ten grondslag liggen. Niet alleen de ander wordt voor raadsels gesteld. Ook het ervarend subject zelf staat soms voor de opgave de eigen motieven te ontrafelen.
Duurzame intrapsychische en interpersoonlijke problemen bij mensen die bij de geestelijke gezondheidszorg aankloppen zijn vaak de uitdrukking van een onvermogen en/of angst om hun behoeften, verlangens en grenzen (de ‘binnenkant’) zodanig te ‘coderen’ in externe interpersoonlijke communicatie, dat die door de ander min of meer correct kunnen worden ‘gedecodeerd’. Zonder voldoende mogelijkheid tot correcte ‘decodering’ kan persoon B per definitie onvoldoende aansluiten bij de behoeftes en verlangens van persoon A, en/of kunnen ook de grenzen van persoon A niet adequaat worden gerespecteerd. Nog ingewikkelder wordt het als persoon B net zo angstig en/of onvermogend is om externe communicatieve boodschappen van andere mensen goed te ‘decoderen’.
Persoonlijkheidspathologie interpersoonlijk gedefinieerd
Interpersoonlijke kernmotieven zijn van grote invloed op complementariteit in de herziene definitie. Een voorbeeld: persoon A en persoon B leren elkaar kennen en ontwikkelen sympathie voor elkaar. Persoon A heeft echter als onuitgesproken (en mogelijk onbewust) interpersoonlijk kernmotief: het tot elke prijs voorkomen dat vroegere verlatingservaringen zich herhalen. Dat kernmotief drukt zich uit in de neiging om mensen op afstand te houden zodra het contact intiemer wordt. Het impliciete ‘bod’ naar persoon B is om hun gesprekken op een zeker zakelijk en afstandelijk niveau te houden en hun afspraken laagfrequent te laten, zodat de druk op meer intimiteit beperkt blijft, zonder dat de sympathie wordt aangetast. Persoon B heeft juist als onuitgesproken interpersoonlijk kernmotief om mensen die vriendschaps- of liefdesgevoelens opwekken meer nabij te zijn en meer nabij te laten komen, waarbij ‘geven en ontvangen’ zich steeds verder verdiepen. Bij persoon B drukt dit kernmotief zich op gedragsniveau door meer intieme onderwerpen te gaan aansnijden en meer afspraakvoorstellen te doen (het impliciete ‘tegenbod’). Op handelingsniveau is het gedrag van persoon A en persoon B daarmee niet afgestemd, oftewel niet complementair. Persoon A kan de boot afhouden door zich te verschuilen achter ‘goedpraters’, zoals een overvolle agenda: het ‘bod’ aan persoon B om een meer afstandelijk en laagfrequent contact te accepteren, conform het onuitgesproken interpersoonlijk motief van persoon A. Voor zover persoon A daar uiteindelijk in slaagt is er complementariteit voor persoon A (vooralsnog) bereikt. Persoon B legt zich er in dat geval (voorlopig) bij neer dat de verlangde toename van intimiteit onbereikbaar is. Ten aanzien van persoon A geeft persoon B het interpersoonlijk verlangen naar meer nabijheid dan op, wat betekent dat het eigen interpersoonlijk kernmotief ‘een beetje sterft’. Het interpersoonlijke kernmotief van persoon B kan zich ook gaan richten op andere mensen, waarmee het contact met persoon A na verloop van tijd verwatert of geheel stopt. In het laatste geval is voor persoon A de tragische uitkomst dat het gevreesde scenario (verlating) opnieuw realiteit wordt en het eigen interpersoonlijk kernmotief wordt bekrachtigd. Bij nieuwe ontmoetingen waarin van wederzijdse sympathie sprake is zal persoon A extra sterk anticiperen op, en zich extra beschermen tegen, het gevreesde scenario door nog meer afstand en behoedzaamheid aan de dag te leggen.
In de communicatie en relatievorming tussen mentaal relatief gezonde mensen is de uitkomst van ‘onderhandelingsspelen’ zoals in dit voorbeeld vaak een compromis dat voor beide personen werk- en leefbaar is. Een definiërend kenmerk van persoonlijkheidspathologie is het hardnekkige tekort aan assimilatie en/of accommodatie op het terrein van interpersoonlijke behoeften en/of gedragingen binnen sociale situaties. Mensen met persoonlijkheidsproblematiek nemen nieuwe sociale situaties vaak vertekend waar, op basis van series aan negatieve hechtingservaringen met sleutelfiguren in de kindertijd en jeugd. Die waarnemingsvertekeningen sturen vanzelfsprekend ook het ‘overte’ interpersoonlijke gedrag. Cain en Pincus (2016) bevelen therapeuten aan om in de behandeling van patiënten met persoonlijkheidspathologie alert te zijn op de drie kopieerprocessen van internalisering die door Benjamin (2003) worden onderscheiden om de interpersoonlijke vorming van de persoonlijkheid te beschrijven: (1) identificatie, (2) recapitulatie en (3) introjectie. Met identificatie wordt bedoeld dat de patiënt de ander gaat behandelen zoals zij of hij zelf behandeld is door verwaarlozende of mishandelende sleutelfiguren, die een veilige hechting in de weg stonden. Recapitulatie is het mobiliseren van een gedateerd reactiepatroon in nieuwe sociale situaties, alsof de geïnternaliseerde onveilige sleutelfiguren nog steeds de dienst uitmaken. Introjectie is het proces waarbij de patiënt zichzelf even meedogenloos en/of verwaarlozend behandelt als zij of hij ooit door sleutelfiguren behandeld werd.
Alle persoonlijkheidsstoornissen die in de dsm worden onderscheiden beschouwen Horowitz en anderen (2006) als matig operationeel gedefinieerde, min of meer arbitrair afgebakende en behoorlijk heterogene constructies, die desondanks heuristische waarde hebben. Voor hen kunnen alle onderscheiden persoonlijkheidsstoornissen worden opgevat als prototypen of labels, die hele series van meer concrete, uiteenlopende interpersoonlijke strevingen en gedragingen binnen diverse interpersoonlijke contexten samenvatten als een soort grootste gemene deler. De kenmerken van twee patiënten die met dezelfde persoonlijkheidsstoornis zijn geclassificeerd zijn weliswaar overlappend in aard en ernst, maar zijn zelden identiek.
In elk geval zes persoonlijkheidsstoornissen uit de dsm-iv en dsm-5 kunnen – met het interpersoonlijk kernmotief als vertrek- en eindpunt – in termen van definiërende dsm-kenmerken worden beschreven. Tabel 2 geeft een overzicht.
Tabel 2 Zes DSM-5-persoonlijkheidsstoornissen en hun interpersoonlijke dynamiek
Persoonlijkheids- |
Interpersoonlijk kernmotief |
Strategie om ervoor te zorgen dat aan het kernmotief wordt voldaan |
Negatief affect als het kernmotief wordt gefrustreerd |
Hoe er met het negatieve affect wordt omgegaan |
Histrionische (HIS) |
BEREIKEN van |
4. maakt consistent gebruik van het eigen uiterlijk om de |
1. voelt zich niet op zijn of haar gemak in situaties waarin hij of zij niet in het centrum van de aandacht |
snel wisselende en oppervlakkige expressie van emoties (3.), zelfdramatisering, theatraliteit, en overdreven expressie van emoties (6.) |
Narcistische (NAR) |
BEREIKEN van excessieve behoefte aan bewondering (4.) |
claimt uniciteit, exclusiviteit (3.) en bijzondere rechten (5.); 6. exploiteert anderen |
8. is vaak afgunstig op anderen en gelooft dat anderen afgunstig zijn op hem of haar |
9. toont zich arrogant en hooghartig in houding of gedrag |
Paranoïde (PAR) |
VOORKOMEN van disloyaliteit of onbetrouwbaarheid van vrienden of collega’s (2.) en/of ontrouw van echtgenoot of partner (7.) |
1. verdenkt zonder gegronde redenen, anderen ervan dat ze hem of haar uitbuiten; 3. is onwillig om anderen in vertrouwen te nemen: vrees dat informatie tegen hem of haar zal worden gebruikt |
5. koestert persisterende wrok (vergeeft beledigingen, kwetsuren of kleinerende opmerkingen niet) |
6. bespeurt aanvallen op zijn of haar karakter of reputatie die voor anderen niet duidelijk waarneembaar zijn en reageert algauw boos of met een tegenaanval |
Vermijdende (VER) |
VOORKOMEN van kritiek, afkeuring of afwijzing (1.) |
3. gedraagt zich gereserveerd in intieme relaties vanwege de vrees voor gek te worden gezet of te worden uitgelachten; 7. is uitzonderlijk onwillig om persoonlijke risico’s te nemen |
6. beschouwt zichzelf als sociaal onbeholpen, onaantrekkelijk als persoon, of minderwaardig ten opzichte van anderen |
2. is onwillig om betrokken te raken met mensen, tenzij hij of zij er zeker van is aardig gevonden te worden |
Afhankelijke (AFH) |
BEREIKEN dat anderen de verantwoordelijkheid nemen voor de meest belangrijke gebieden van zijn of haar leven (2.) |
5. gaat tot het uiterste om zorg en steun van anderen te krijgen, en kan zelfs vrijwillig aanbieden om onaangename dingen te doen |
6. voelt zich niet op zijn of haar gemak of hulpeloos als hij of zij alleen is, vanwege een overmatige stress om niet voor zichzelf te kunnen zorgen |
7. gaat direct op zoek naar een nieuwe relatie als een bron van zorg en steun, zodra een intieme relatie beëindigd wordt |
Borderline (BOR) |
VOORKOMEN van feitelijke of vermeende verlating (1.) |
1. verwoede pogingen om feitelijke of vermeende verlating te voorkomen; idealiseert en devalueert afwisselend in interpersoonlijke relaties (2.) |
affectieve instabiliteit … (dysforie, prikkelbaarheid of angst) (6.) en/of inadequate intense woede (8.) |
5. recidiverende suïcidale gedragingen, gestes of dreigingen, of automutilatie |
Horowitz en anderen (2006) onderscheiden drie persoonlijkheidsstoornissen waar het interpersoonlijk kernmotief vooral gericht is op het bereiken van een gewenste of verlangde toestand (‘aandacht’ bij de histrionische persoonlijkheidsstoornis, ‘bewondering’ bij de narcistische-persoonlijkheidsstoornis en ‘bescherming’ bij de afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis), tegenover drie persoonlijkheidsstoornissen waar het interpersoonlijk kernmotief vooral gericht is op het voorkomen van een ongewenste of gevreesde toestand (‘disloyaliteit’ bij de paranoïde-persoonlijkheidsstoornis, ‘kritiek’ bij de vermijdende-persoonlijkheidsstoornis, ‘verlating’ bij de borderline-persoonlijkheidsstoornis). Elk nummer in de tabel verwijst naar hetzelfde nummer van het betreffende kenmerk in de dsm: de nummers voor de beschrijving geven de letterlijke tekst uit de dsm-5 weer; de nummers tussen haakjes achter de beschrijving verwijzen naar lichte tekstwijzigingen ten opzichte van de letterlijke dsm-5-tekst ten behoeve van de leesbaarheid van de tabel.
Vijf van de hier besproken zes dsm-5-persoonlijkheidsstoornissen kunnen volgens Horowitz en anderen (2006) globaal worden ‘geplot’ op de interpersoonlijke cirkel, zoals in figuur 4 weergegeven.
Figuur 4 • Vijf dsm-5-persoonlijkheidsstoornissen geprojecteerd in de interpersoonlijke cirkel
In figuur 4 ontbreekt de borderline-persoonlijkheidsstoornis: borderlinepatiënten vertonen vaak snel en sterk wisselende gedragingen, die een consistente positionering op de interpersoonlijke cirkel onmogelijk maken.
Interpersoonlijke dynamiek
Niet alleen de borderline-persoonlijkheidsstoornis wordt getypeerd door wisselingen in positionering op de interpersoonlijke cirkel. Ongeacht of het gaat om ggz-patiënten (met of zonder persoonlijkheidsproblematiek) of mensen zonder psychopathologie is de valkuil dat elk scoreprofiel op de interpersoonlijke cirkel een eigen leven gaat leiden zodra het eenmaal tot stand is gekomen. Diagnostisch zijn therapeuten geneigd om te zoeken naar statistische of constant veronderstelde informatie, omdat het diagnostisch veel lastiger is om de vinger te leggen op een dynamische werkelijkheid. Interpersoonlijke positioneringen zijn echter niet alleen contextafhankelijk, maar ook veranderlijk door de tijd. Op heel concreet gedragsniveau variëren interpersoonlijke positioneringen uiteraard sterker dan op een hogere-ordeniveau, zoals interpersoonlijke stijl, dat meer een ‘trait’- dan een ‘state’-karakter heeft. Hopwood en anderen (2013) wijzen erop dat het onderzoek naar de precieze connecties tussen persoonlijkheidstrekken (disposities) respectievelijk affectdynamiek enerzijds en interpersoonlijke dynamiek anderzijds nog in de kinderschoenen staat. Met de nodige slagen om de arm presenteren deze auteurs een voorstel voor nader onderzoek naar de samenhang tussen het dimensionale dsm-5 persoonlijkheidstrekkenmodel (https://www.dsm-5.nl/documenten/dsm-5_whitepaper_gina_rossi.pdf) dat vijf grote domeinen omvat (Negatieve affectiviteit, Afstandelijkheid, Antagonisme, Ongeremdheid en Psychoticisme) en de fluctuerende affectieve en interpersoonlijke expressie van persoonlijkheidstrekken.
Cain en Pincus (2016) introduceren de term ‘interpersoonlijke handtekening’, waarmee zij de interpersoonlijke dynamiek typeren die een en hetzelfde individu relationeel kan ‘uitspelen’. Deze auteurs verbinden interpersoonlijk gedrag expliciet aan affecten: een van de belangrijke innovaties binnen het interpersoonlijke paradigma. Een voorbeeld van interpersoonlijke dynamiek met het uitlokkende en/of in stand houdende affect is weergegeven in figuur 5. Het licht bewerkte voorbeeld en de figuur zijn afkomstig van Cain en Pincus (2016).
Figuur 5 • ‘Interpersoonlijke handtekeningen’ en hun bijbehorende affect
In figuur 5 staan de vier ‘interpersoonlijke handtekeningen’ weergegeven van Jessica, een gehuwde vrouw van midden vijftig, moeder van twee inmiddels volwassen zonen, met een voorgeschiedenis van psychiatrische opnames wegens chronische suïcidaliteit. Jessica’s opvoeding werd gekenmerkt door mishandeling, affectieve deprivatie en verwaarlozing. Haar moeder was depressief en in zichzelf opgesloten. Moeder verbleef met tussenpozen in psychiatrische klinieken. Jessica zat dan als jong kind opgescheept met een aan de alcohol verslaafde vader, die zich afwisselend te buiten ging aan verbale tirades in onder meer haar richting, of haar compleet negeerde. ‘Aandacht’ raakte wat betreft vader dus verbonden met ‘vernedering’. In deze sfeer van extreem onveilige hechting internaliseerde zij de volgende twee tegenovergestelde overtuigingen “Als hij mij vernedert geeft hij om mij” en “Als hij mij negeert geeft hij niet om mij”.
Jessica ontwikkelde van jongs af aan een sterke sensitiviteit voor verwerping en verlating. Het meest uiteenlopende interpersoonlijk gedrag van anderen was functioneel equivalent, in de zin dat zij er voortekenen van verlating in zag. Op ervaren signalen van op handen zijnde verlating anticipeerde zij met provocatieve vijandigheid en agressie, ter bescherming tegen de ondraaglijke emotionele pijn die werkelijke verlatingservaringen met zich hadden meegebracht. Deze dynamiek bracht haar in grote problemen met collega’s en met haar superieur, en gaf ook conflict met een van haar zonen, door wie zij zich verraden voelde, omdat hij het ouderlijk huis verliet om elders te gaan studeren. Jessica vermocht niet te zien dat zij met haar hardnekkige disfunctionele interpersoonlijke gedragspatroon in belangrijke mate zelf bijdroeg aan de afstand en verwerping, die zij juist vreesde en met alle macht probeerde te bezweren. Het disfunctionele interpersoonlijke patroon was in nieuwe contacten zelden direct zichtbaar. Nieuwe contacten konden harmonieus en aangenaam starten, maar het beschreven patroon dook altijd weer op als mensen na verloop van tijd dichterbij kwamen, en/of hun eigen autonomie richting de claimende Jessica moesten beschermen. Zo ook met haar therapeut. Figuur 5 toont hoe haar contact met de therapeut in de kennismakingsfase tot tevredenheid bij haar leidt. Zij en de therapeut zijn complementair aan elkaar. Hoewel zij obstinaat aan de therapie begint weet de therapeut haar ‘binnen te halen’ door een non-directieve, neutrale houding, waarin hij veel open vragen stelt en afstemt op een nog oppervlakkig niveau van intimiteit (Stadium 1). Doelbewust kiest de therapeut ervoor om geleidelijk aan meer taakgericht (dan louter relatiegericht) te worden: hij begint meer kritisch door te vragen en neemt niet elk antwoord meer op ‘face value’. Ook confronteert hij Jessica meer met lacunes en contradicties in haar relaas. Dit roept bij Jessica heftige afwijzingsangsten op (Stadium 2), waarmee de therapeut voor haar van een ‘goede ouder’ (Boven-Samen) transformeert in een ‘verwerpende ouder’(Boven-Tegen). De therapeutische relatie verandert naar half-complementair (complementair op de verticale hoofdas, niet-complementair op de horizontale hoofdas). In Stadium 3 bindt Jessica de strijd aan met haar therapeut (Boven-Tegen). De therapeut heeft de stevigheid om deze strijdbijl op een accepterende manier op te pakken, zonder zich te laten verleiden tot tegenagressie. Hij valideert haar vijandigheid, die zij zich meer moet gaan ‘toe-eigenen’, en verheldert de herhalingspatronen en de projecties die in haar woede (nu jegens hem) zichtbaar worden. Ook in deze fase is er sprake van een half-complementaire therapeutische relatie: complementair op de horizontale hoofdas van de Verbondenheid, niet-complementair op de verticale as van de Autonomie/Zelfsturing. De woede maakt ten slotte plaats voor verdriet (Stadium 4): Jessica is (nog) niet in staat of bereid om met compassie naar zichzelf (en eventueel naar haar ouders) te kijken, maar de emotionele pijn wordt niet langer geloochend door de vechtstand te blijven aannemen. Er is in elk geval ruimte voor tranen en emotionele kwetsbaarheid. Het zal duidelijk zijn dat deze stadia niet bij iedereen dezelfde inhoud hebben of in dezelfde volgorde worden doorlopen. De stadia overlappen elkaar tot op zekere hoogte en het onderscheid tussen deze vier stadia is enigszins kunstmatig.
Conclusies
Het gevaar van het interpersoonlijk paradigma binnen de psychotherapie is de bedrieglijke eenvoud ervan. In dit artikel heb ik geprobeerd om het interpersoonlijk paradigma op een genuanceerde en evenwichtige wijze te beschrijven, en recht te doen aan de complexiteit van de materie. Ook vernieuwingen en uitbreidingen van de theorievorming passeerden de revue.
Het interpersoonlijke perspectief biedt de therapeut een rijk, systematisch en coherent conceptueel kader, zowel in diagnostische als therapeutische zin. Het interpersoonlijk paradigma is overstijgend aan de verschillende merknaambehandelingen (schematherapie, transference-focused psychotherapie (tfp), dialectische gedragstherapie en Mentaliseren Bevorderende Therapie (mbt)) voor persoonlijkheidspathologie, die als ‘bewezen effectief’ uit gerandomiseerde en gecontroleerde effectstudies (rct’s) naar voren zijn gekomen. De therapeutische kant van het interpersoonlijk paradigma is in dit artikel overigens weinig aan bod geweest (voor een Nederlandstalige tekst over de therapeutische kant van het interpersoonlijke perspectief: zie Hafkenscheid (2014): dit themanummer focust primair op de interpersoonlijke diagnostiek in de psychotherapie.
Voor de interpersoonlijke diagnostiek biedt het afbeelden van een scoreprofiel in de interpersoonlijke cirkel een heel handzaam overzicht. Tegelijkertijd brengt deze grafische weergave in een generiek tweedimensionaal systeem het risico van reïficatie met zich mee. Zodra een scoreprofiel na afname van een circumplexinstrument eenmaal op de interpersoonlijke cirkel is geprojecteerd bestaat de neiging om deze abstractie te verheffen tot nieuwe realiteit. Heel snel kan uit het oog worden verloren dat scoreprofielen op de interpersoonlijke cirkel (a) met hetzelfde circumplexinstrument bij dezelfde persoon kunnen veranderen over de tijd, (b) afhankelijk zijn van degene die het circumplexinstrument heeft ingevuld en (c) afhankelijk zijn van wat het betreffende circumplexinstrument bedoelt te meten. Wat betreft (b): het kan veel uitmaken of de patiënt zelf dan wel een externe beoordelaar (levenspartner, kind, collega, medepatiënt of therapeut) haar of zijn interpersoonlijke gedrag scoort, waarmee dus heel verschillende scoreprofielen kunnen worden verkregen, afhankelijk van degene die het circumplexinstrument invult. Wat betreft (c): de interpersoonlijke meetinstrumenten die inmiddels in Nederland en Vlaanderen beschikbaar zijn, hebben verschillende meetpretenties (het meten van interpersoonlijk gedrag in brede zin, het meten van interpersoonlijke moeilijkheden, het meten van interpersoonlijke bevels- en betrekkingsboodschappen etc.). Een scoreprofiel op de interpersoonlijke cirkel kan dus nooit los worden gezien van het meetinstrument waarmee dat scoreprofiel is verkregen.
In dit artikel werd de bbb-c besproken in een voorbeeld ter illustratie van een interpersoonlijk scoreprofiel bij het meten van tegenoverdrachtsreacties (door een externe beoordelaar ervaren bevels- en betrekkingsboodschappen). De verkorte vorm van de bbb-c komt terug in een bijdrage aan dit themanummer van Boon, Wolbert en Hafkenscheid (2019), die in een pilot study onderzochten hoe het betrekkingsniveau in partnerrelatiebehandelingen te meten is. De verkorte bbb-c komt ook terug in de bijdrage aan dit themanummer van Van Lith en Hafkenscheid (2019). De eerste auteur monitorde onder meer de betrekkingsboodschappen die zij als systeemtherapeute in een ‘N = 2’-studie bij beide echtelieden tijdens emotiegerichte partnerrelatietherapie ervoer. In haar artikel wordt daartoe – naast de verkorte bbb-c - het Interpersoonlijk Raster (ir, Moskowitz & Zuroff, 2005; Hafkenscheid, 2018) toegepast. Een ander belangrijk interpersoonlijk meetinstrument is de Inventory of Interpersonal Problems-Circumplex (iip-c; Horowitz e.a., 2000 ), een zelfrapportagelijst voor interpersoonlijke problemen. Van Dijk, Timmerman en Hafkenscheid (2019) doen verslag van een psychometrisch onderzoek naar de Nederlandse iip-c (Zevalkink e.a., 2012), waarbij de circumplexstructuur van dit meetinstrument werd getoetst.
Tot slot: er zijn nog enkele andere voor het Nederlandse taalgebied beschikbare psychometrisch gevalideerde interpersoonlijke circumplexinstrumenten op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg. Ze komen in dit themanummer verder niet terug, maar verdienen het wel om vermeld te worden: De Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (nias; Schacht & Rouckhout, 2005), de Nederlandse Interpersoonlijke Handelingen Schalen (nihs; Rouckhout & Schacht, 2008) en de Interpersoonsvragenlijst (Interpersonal Checklist-Revised (icl-r); De Jong & Van den Brink, 1998).
Literatuur
Benjamin, L.S. (2003). Interpersonal reconstructive therapy: an integrative, personality-based treatment for complex cases. New York: Guilford Press.
Boon, M., Wolbert, L., & Hafkenscheid, A. (2019). Meten van het betrekkingsniveau in partnerrelatiebehandelingen: een haalbaarheidsstudie binnen de alledaagse klinische praktijk. Tijdschrift voor Psychotherapie, 5, 312-334.
Cain, N.M., & Pincus, A.L. (2016). Treating maladaptive interpersonal signatures.
In: W.J. Livesley, G. Dimaggio & J.F. Clarkin (eds.). Integrated treatment for personality disorder: a modular approach (pp. 305-324). New York: the Guilford Press.
Dijk, L.M. van, Timmerman, M., & Hafkenscheid (2019). Psychometrische kenmerken van een Nederlandse Inventory of Interpersonal Problems-Circumplex (iip-c). Tijdschrift voor Psychotherapie, 5, 299-311.
Hafkenscheid, A. (2003). Objective countertransference: do patients’ interpersonal impacts generalise across therapists? Clinical Psychology & Psychotherapy, 10, 31-40.
Hafkenscheid, A. (2005). The Impact Message Inventory (imi-c): Generalisability of patients’ command and relationship messages across psychiatric nurses. Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 12, 325-332.
Hafkenscheid, A. (2012). Assessing ‘objective’ countertransference with a computer-delivered Impact Message Inventory (imi-c). Clinical Psychology & Psychotherapy, 19, 37-45.
Hafkenscheid, A. (2014). De therapeutische relatie. Utrecht: De Tijdstroom.
Hafkenscheid, A. (2018). Beter worden in je vak: systematische zelfreflectie voor professionals in de ggz. Amsterdam: Boom Uitgevers.
Hafkenscheid, A. & Kiesler, D. (2007). Assessing objective countertransference: A comparison of two different statistical procedures in three different samples. Psychotherapy Research, 17, 393-403.
Hafkenscheid A., & Rouckhout, D. (2009). Circumplex structure of the Impact Message Inventory (imi-c): An empirical test with the Dutch version. Journal of Personality Assessment, 91, 187-194.
Hafkenscheid, A., & Rouckhout, D. (2013). The Impact Message Inventory (imi-c): A replication study of its circumplex structure in a Dutch sample. Journal of Personality Assessment, 95, 417-422.
Hopwood, C.J., Wright, A.G.C., Ansell, E.B., & Pincus, A.L. (2013). The interpersonal core of personality pathology. Journal of Personality Disorders, 27, 270-295.
Horowitz, L.M., Alden, L.E., Wiggins, J.S., & Pincus, A.L. (2000). Inventory of Interpersonal Problems: Manual. New York: The Psychological Corporation Harcourt.
Horowitz, L.M., Wilson, K.R., Turan, B., Zolotsev, P., Constantino, M., & Henderson, L. (2006). How interpersonal motives clarify the meaning of interpersonal behavior: a revised circumplex model. Personality and Social Psychology Review, 10, 67-86.
Jong, C.A.J. de & Brink, W. van den (1998). ICL-R. Interpersoonsvragenlijst. Sint-Oedenrode: Novadic.
Kiesler, D.J., (1996). Contemporary interpersonal theory and research: Personality, psychopathology, psychotherapy. New York: John Wiley & Sons, Inc.
Kiesler, D.J., & Schmidt, J.A. (2006). The Impact Message Inventory – Circumplex (imi-c) Manual: Sampler set, manual, test booklet, scoring key, work sheets. Redwood City, ca: Mind Garden.
Kiesler, D.J., Schmidt, J.A., & Wagner, Ch.C. (1997). A circumplex inventory of impact messages: an operational bridge between emotion and interpersonal behavior. In: R. Plutchik, & H.R. Conte (Eds.), Circumplex models of personality and emotions (pp. 221-244). Washington: American Psychological Association.
Lith, E. van & Hafkenscheid, A. (2019). Systematisch monitoren van een emotiegerichte partnerrelatietherapie (‘N = 2’): veranderingen op procesniveau. Tijdschrift voor Psychotherapie, 5, 335-350.
Moskowitz, D.S., & Zuroff, D.C. (2005). Assessing interpersonal perceptions using the Interpersonal Grid. Psychological Assessment, 17, 218-230.
Orford, J. (1986). The rules of interpersonal complementarity: Does hostility beget hostility and dominance, submission? Psychological Review, 93, 365-377.
Rouckhout, D., & Schacht, R. (2008). De Nederlandse Interpersoonlijke Adjectieven Schalen. Handleiding. www.behaviortestplatform.com.
Schacht, R., & Rouckhout, D. (2005). Diagnostiek van het interpersoonlijk functioneren. De Nederlandse interpersoonlijke-adjectievenschalen (NIAS). Tijdschrift voor Psychotherapie, 31, 377-394.
Schacht, R., & Rouckhout, D. (2009). 25.4. Diagnostiek van het interpersoonlijk functioneren. In: S. Colijn, H. Snijders, M. Thunnissen, S. Bögels & W. Trijsburg (red.), Leerboek psychotherapie (pp. 315-328). Utrecht: de Tijdstroom.
Zevalkink, J., Geus, J. de, Hoek, W., Berghout, C.C., Brouwer, D., Riksen-Walraven, M., e.a. (2012). Handleiding IIP-64-NL: Inventory of Interpersonal Problems: Nederlandse versie. Amsterdam: intern rapport Nederlands Psychoanalytisch Instituut.
Anton Hafkenscheid is klinisch psycholoog-psychotherapeut bij Arkin/Sinai Centrum, Joodse geestelijke gezondheidszorg polikliniek Amersfoort. E-mail ■ a.hafkenscheid@sinaicentrum.nl.