Maud Schaepkens
Een klacht ‘aan je broek krijgen’ en voor het tuchtcollege moeten verschijnen: het is de angst van veel, zo niet alle hulpverleners. Appelo kreeg er als gz-psycholoog mee te maken en deelt, samen met acht andere zorgprofessionals die voor het tuchtcollege moesten komen in dit boek zijn ervaringen.
In de inleiding geeft Appelo voorbeelden van situaties waarin het tuchtcollege voor de gezondheidszorg uitspraken deed die strijdig waren met het standpunt van een groot deel van de bevolking, de mening van directe naasten van de patiënt of het oordeel van de strafrechter. Ingewikkelde zaken die volgens de auteur mede aantonen dat het tuchtrecht zijn doel voorbijschiet. Door de eenzijdige benadering van het tuchtcollege raken professionals hun motivatie en geestdrift deels kwijt, terwijl het doel van het tuchtrecht juist is om de kwaliteit van zorg te verbeteren.
Hij volgt met het geven van uitleg over het medisch tuchtrecht. Kennis die eigenlijk bij iedere BIG-geregistreerde hulpverlener bekend zou moeten zijn, maar dat volgens mij niet is – alleen al doordat deze informatie in ieder geval mist in veel opleidingen. Leerzaam vind ik de verschillen die de auteur aanhaalt tussen het tuchtrecht en het strafrecht. Zo is het bij dat laatste gebruikelijk dat er, zodra een klacht wordt ingediend, een instantie tussenkomt zoals het Openbaar Ministerie, terwijl dit bij het tuchtrecht niet gebeurt. En waar het bij het tuchtrecht gebruikelijk is om de naam van de professional die een maatregel opgelegd krijgt, openbaar te maken, blijven veroordeelden in het strafrecht anoniem.
Appelo en de acht andere gezondheidszorgprofessionals delen op openhartige wijze hun persoonlijke ervaringen met het tuchtrecht, of zoals de schrijver het noemt: over hoe zij werden ‘verslagen’ door het tuchtcollege. De negen verhalen zijn onderverdeeld in vijf groepen, waarbij elke groep een illustratie is van iets wat er volgens de auteur momenteel misgaat binnen het Nederlandse tuchtrecht. De vijf thema’s zijn: geen rekening houden met de mogelijke invloed van de psychische toestand van een klager op de klacht; negeren dat klachten rechtstreeks kunnen voortvloeien uit de goede bedoelingen van zorgverleners; geen rekening houden met het feit dat het ‘overtreden’ van richtlijnen een nadrukkelijk en wilsbekwaam verzoek van een patiënt kan zijn; het opleggen van straffen voor zaken waarover de klacht helemaal niet gaat; en professionals een maatregel opleggen nadat zij hun hoofd boven het maaiveld uitstaken, terwijl zij daarmee juist vernieuwing en verandering initiëren.
In de proloog trapt Appelo af met een relaas over zijn eigen ervaring met het tuchtrecht, waar hij in hoofdstuk 2 verder op ingaat. Na dertig jaar zonder klachten werken als psycholoog, dienden binnen korte tijd ineens twee mensen een klacht tegen hem in. De auteur verhaalt over hoe dat voor hem was, wat het met hem deed en hoe hij op de zaken reageerde. Hij besluit met wat hij ervan heeft geleerd, hoe hij er een volgende keer mee zou omgaan en wat hij dan anders zou doen.
Naast Appelo komen een huisarts, twee verloskundigen, twee psychiaters, een orthopeed, een bedrijfsarts en een tandarts aan het woord. Ik lees verhalen van mensen die zich gedupeerd voelen door de werkwijze van het tuchtcollege. Niet de klagers, maar zij, de beklaagden, voelen zich slachtoffer. Slachtoffer van de korte spreektijd die hen door het tuchtcollege wordt gegund om hun verhaal te doen, terwijl de klagers ruim baan krijgen; van de manier van vragen stellen vanuit het tuchtcollege - bijvoorbeeld over wat de gedachten van de beklaagde waren, terwijl wetenschappelijk onderzoek ons vertelt dat we daar jaren na dato helemaal geen betrouwbaar antwoord op kunnen geven; van een (wacht)tijd tussen de zitting en de uiteindelijke uitspraak die dubbel zo lang is als deze volgens de regels dient te zijn; van aannames dat de verhalen van klagers zonder meer correct zijn en professionals ‘slecht rapporteren’, omdat zij iets anders opschreven dan klagers jaren later beweren tegen hen te hebben gezegd; van het meer serieus nemen (door het tuchtcollege) van de emoties van klagers dan die van beklaagden. Opvallend is dat velen zich van tevoren al veroordeeld voelen en de indruk hebben dat er naar hun verhaal niet of nauwelijks wordt geluisterd door het tuchtcollege. Het merendeel van de hulpverleners dat aan het woord komt, geeft tevens aan dat ze missen dat het tuchtcollege hun reputatie en staat van dienst laat meewegen; en dat ze denken dat mediation tussen de klager en henzelf veel sneller en bovendien voor alle partijen tot een prettiger resultaat had kunnen leiden dan nu het geval was.
Aan de hand van de online lijst die bestaat van hulpverleners die ooit een maatregel kregen opgelegd door het tuchtcollege, ging Appelo op zoek naar deelnemers aan zijn boek. Menigeen reageerde niet op de oproep en onder hen die dat wel deden, waren er veel twijfelaars inzake het daadwerkelijk naar buiten treden over hun ervaring. Twee subgroepen komen, aldus de auteur, niet aan bod in dit boek: big-geregistreerde hulpverleners die evident de fout in gaan, omdat ze op een of andere manier misbruik maken van hun positie (tegen hen moet ‘de burger’ dan ook worden beschermd door het tuchtrecht; zij werden niet uitgenodigd hun verhaal in dit boek te doen); maar ook collega’s die zo geraakt of beschadigd werden door de tuchtprocedure dat ze niet alles opnieuw wilden oprakelen.
Eerlijk gezegd vind ik in één beschreven zaak, waarin de professional niet volgens de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling heeft gehandeld, dat dit wel een daadwerkelijke fout betreft. Past dit dan toch in het boek? Gezien de leerzaamheid, denk ik van wel. Was desbetreffende zorgverlener van de meldcode op de hoogte geweest (en dat zijn alle zorgprofessionals sinds 2013 verplicht), dan had ze geweten hoe volgens de regels en richtlijnen te handelen en had ze niet ‘op de gok’ hoeven reageren op een lastige en zorgwekkende situatie. De professional bekent achteraf dat ze inderdaad zaken anders had kunnen doen en betuigt spijt. Deze hulpverlener vindt de vijandige manier waarop de procedure verliep echter belemmerend om te kunnen leren van het gebeurde. Daarbij miste zij vooral het idee dat de commissieleden van haar goede bedoelingen wilden uitgaan - iets wat meer van de ‘verslagen’ professionals die hun verhaal in dit boek doen, misten.
Een andere hulpverlener is het volledig eens met de hem door het tuchtcollege opgelegde straf en voelt zich adequaat bejegend. Hij meent zelfs dat wij ‘leergierig blij’ zouden moeten worden van klachten die tegen ons worden ingediend, omdat het ons kan helpen steeds beter te gaan communiceren en niet opnieuw in dezelfde valkuil te trappen. Hij kan zich echter niet vinden in de manier waarop het tuchtrecht in Nederland werkt. Volgens hem kan de angst bij professionals namelijk zo hoog oplopen wanneer ze te maken krijgen met het tuchtrecht (vooral door de zwaarte van de straffen), dat ze geen baat meer hebben van de corrigerende werking die het tuchtrecht zou moeten hebben.
De ervaringen met het tuchtrecht brengen, aldus de verhalen, diverse nare gevolgen met zich mee: een enorme investering van tijd en energie, een financiële strop en vooral gevoelens van stress, onzekerheid, wantrouwen, boosheid en schaamte. Professionals die weten wat ze doen en waar ze voor staan, voelen zich in hun hemd gezet. Voor velen is het: adieu werkplezier. Ze zeggen zich niet beschermd te voelen door het tuchtcollege en voor sommigen voelt het vaarwel zeggen van hun vakgebied als enige oplossing. Hun jarenlange ervaring en integriteit worden van tafel geveegd door een waarschuwing dan wel berisping. Ik kan me goed voorstellen dat als dit gebeurt, je je als professional afvraagt wat je nog waard bent en wat het je nog waard is om dit vak uit te blijven oefenen...
Volgens de auteur en vele van de andere aan het woord komende hulpverleners verloopt de tuchtprocedure in Nederland in veel gevallen niet goed en worden te veel goedbedoelende zorgverleners (en hun naasten) erdoor beschadigd. Hij spreekt van een ‘eenzijdig toetsende houding’ en hij mist zicht vanuit het tuchtcollege op de dynamische context waarin klachten ontstaan. Het kan leiden tot angstige, moeilijkheden vermijdende professionals en zelfs tot hulpverleners die overwegen te stoppen met het uitoefenen van hun vak. Door deze werkwijze raken of zijn veel zorgprofessionals hun vertrouwen kwijt in het tuchtcollege. Zo worden uitspraken als willekeurig ervaren en zou de samenstelling van het college een (te) grote invloed hebben op de uitspraak. Appelo roept dan ook op tot bezinning en doet enkele aanbevelingen om de tuchtprocedure te veranderen. Hierbij zou hij graag zien dat de wijzigingen leiden tot: goed voorbereide professionals die om kunnen gaan met een eventuele tuchtzaak; een neutraal belangstellende houding van het tuchtcollege; een flexibele, mediërende werkwijze; en positief belerende uitspraken. Hiertoe reikt de auteur concrete aanbevelingen aan, waar het tuchtcollege en de overheid mee aan de slag zouden kunnen gaan.
Het boek laat zich vlot lezen, het is in begrijpelijke taal geschreven en het zal waarschijnlijk bij menig hulpverlener herkenning oproepen. Tegelijkertijd is het leerzaam: het biedt informatie over hoe een tuchtzaak eigenlijk in zijn werk gaat en dat is allereerst kennis die degenen die aan het woord komen zelf misten – zij moesten het maar ‘over zich heen laten komen’. De lezer die ooit voor dezelfde situatie mocht komen te staan, is nu in ieder geval beter voorbereid.
Tevens zijn de vele noten van meerwaarde. Ze verwijzen naar verdere literatuur en geven feitelijke informatie.
Leerzaam zijn ook de lessen die de hulpverleners trekken uit hun zaken. Zoals: zoek bij twijfel over een situatie of over je eigen rol (eerder) intervisie op met collega’s; en mocht je ooit voor het tuchtcollege moeten verschijnen, neem dan in ieder geval iemand mee - een advocaat, collega, vriend of partner - die jou kan bijstaan, die niet bevangen raakt door de emotie van het moment en zakelijk kan blijven als dat jou mogelijk niet lukt.
Het boek maakt mij bovendien alert in de beoefening van mijn vak: hoe ga ik om met een ontevreden patiënt, volg ik altijd wel adequaat alle richtlijnen, hoe ga ik om met vragen om rapportage en hoe met informatie die ik over een patiënt krijg via derden?
Maar ik schrik ook van de verhalen, waarvan sommige me direct doen denken aan enkele van mijn eigen cliënten - zoals de mensen die het liefst zien dat jij als hulpverlener precies doet wat zij van jou verwachten, of de mensen met wie je aanvankelijk meent een goede therapeutische relatie te hebben, maar die je later ineens verrassen met de vraag tot inzage in het volledige dossier omdat ze dat willen meenemen in de zoektocht naar een andere (betere?) therapeut. Het roept bij mij de vraag op of ik vanaf nu (nog) voorzichtiger en zorgvuldiger moet zijn, terwijl ik dat naar mijn mening toch altijd al was. Ook voel ik teleurstelling als ik bedenk dat de angst voor klachten en bijbehorende gevolgen kan zorgen voor afname van creativiteit en vernieuwing in ons vak.
Refererend aan de eerste aanbeveling die de auteur doet tot verandering van de tuchtprocedure - bereid professionals goed voor op en leer hen omgaan met een eventuele tuchtzaak - dient het lezen van dit boek volgens mij in ieder geval te worden opgenomen in de opleiding van elke hulpverlener (van psychotherapeut tot arts en van verloskundige tot fysiotherapeut). Ik heb deze informatie in mijn eigen opleiding gemist en ik ben dan ook blij dat dit boek mij aan het denken en reflecteren zet.
Maud Schaepkens is als psycholoog i.o.t. psychotherapeut werkzaam bij Pec ggz in Eindhoven en bij Zorgverlening PGZ in Heerlen. Daarnaast is zij eigenaar van tekstbureau MaudMedia. Zij is redacteur van dit tijdschrift.