Forum

Peter Daansen

Clemantine Wamariya is een jonge Rwandees-Amerikaanse schrijfster. Als jong meisje moet ze haar land ontvluchten vanwege het opkomende oorlogsgeweld. Na omzwervingen in verscheidene Afrikaanse landen wordt ze als twaalfjarige in Amerika als vluchteling erkend. In 2018 debuteert ze met The Girl Who Smiled Beads: A Story of War and What Comes After. Het is het relaas van een jonge vrouw die de pijn uit haar verleden tracht te verwerken. Het is een indrukwekkend autobiografisch verhaal, maar het is meer dan dat. Het boek is een waarschuwing tegen het opplakken van etiketten op mensen die mede leidend zijn voor hoe we met elkaar omgaan. Het gaat over ideeën en meningen die mensen over elkaar hebben, over vooroordelen, over discriminatie. Clemantine Wamariya confronteert de lezers met de beperkingen van dit soort eenvoudige etiketten en wil ze aanmoedigen de ogen te openen.

Deze zinnen zouden zomaar de inleiding kunnen zijn van een boekbespreking in een krant of een literair tijdschrift. Het boek behoort tot het genre van de autobiografische literatuur. Het is zeker geen psychologische vakliteratuur. Hoezo staat dit dan in het Tijdschrift voor Psychotherapie? De reden is simpel. Het boek heeft verrassend veel raakvlakken met ons dagelijkse werk in de ggz, niet in de laatste plaats omdat de auteur ernstig getraumatiseerd is en ons laat zien hoe je daarmee om kunt gaan. Het boek gaat zonder dat het die intentie heeft over ons dagelijks werk als psychotherapeut. Het gaat over affect en emoties, over de behoefte van mensen om bij anderen te zijn, niet uitgesloten te worden. Gezien, gehoord, geliefd worden; zien, horen en liefde geven. Het zijn thema’s die bij elk menselijk bestaan horen. Het zijn de onderwerpen die voor onze patiënten belangrijk zijn en ons psychotherapeuten bestaansrecht geven. Voor ons is het alledaagse kost. Zo alledaags dat we moeten oppassen niet in zelfgenoegzaamheid te vervallen. Wie kent ze niet, al die psychologen en onderzoekers die precies weten hoe je iemand met stoornis X moet behandelen. En doen we dat niet zelf ook? Het moet snel, het kan snel. Onderzoek toont dat aan. Als je het niet snel voor elkaar krijgt, doe je het fout. En dan dit boek. Geen psychologisch handboek, maar een boek doordrenkt van alledaagse psychologie, van mensenkennis, van wijsheid. Een boek waar we misschien meer van kunnen leren dan van veel wetenschappelijke onderzoek­artikelen waarin de patiënt gereduceerd wordt tot een statistisch gemiddelde. Onbedoeld houdt Clemantine Wamariya ons psychologen met haar waarschuwing tegen etiketten en labels een spiegel voor. Wij stellen classificaties, we plakken op elke patiënt een label. We noemen dit professionaliteit, maar verliezen we de mens niet uit het oog? De persoon achter de patiënt die wellicht belangrijker is dan de gestelde dsm-5-classificatie? Het boek dwingt me over mijn visie op de ggz na te denken: stoornisgericht of persoonsgericht of een combinatie van beide? Het confronteert me met mijn identiteit als psychotherapeut.

Theorie? Laat ik een voorbeeld geven. Isa is een jonge vrouw van begin twintig. Ze heeft verschillende classificaties, waaronder ook de classificatie borderline-persoonlijkheidsstoornis. Aanvankelijk was ze blij met de classificatie. Dingen vielen op hun plaats, zoals ze zei. Met het uiteindelijke behandeladvies kon ze instemmen. De behandeling werd succesvol gestart. Op een dag kwam ze boos binnen. Ze vroeg me of ze een ‘borderliner’ was. De vraag verraste me. Ze had immers al eerder uitvoerig met de psychodiagnosticus en met de intaker over de classificatie gesproken. Mijn eerste reactie was haar vraag te bevestigen, maar iets weerhield me. Retrospectief besefte ik dat het haar woordkeuze was: ‘ben ik een borderliner?’ in plaats van ‘heb ik een borderline-persoonlijkheidsstoornis?’ Ik wou weten waarom ze me dat vroeg. Ze vertelde dat ze op internet informatie had opgezocht. Vaak werd over ‘borderliners’ gesproken. Er was zelfs een site waarop verteld werd hoe vervelend ’borderliners’ zijn: ze liegen en bedriegen, zijn manipulatief, gauw boos en claimend. De site gaf ook informatie hoe om te gaan met een ‘borderliner’ als partner. Eigenlijk werden alle bekende vooroordelen over ‘borderliners’ opgesomd. Isa voelde zich miskend, alsof alle ‘borderliners’ hetzelfde zouden zijn. Haar buitenwereld noemde haar te pas en te onpas ‘borderliner’. Ze werd vereenzelvigd met haar classificatie. Het etiket werd leidend. Zij was niet langer Isa, maar een ‘borderliner’. En laten we eerlijk zijn. Dit doen wij als psychotherapeuten ook. De classificatie die een patiënt heeft, beïnvloedt automatisch het beeld wat we van hem of haar hebben. Natuurlijk willen we dat niet, maar het gebeurt wel. De ouderwetse indicatiestaf waar na uitvoerige diagnostiek gekeken werd wat het beste bij de patiënt aansloot, is vervangen door meer of minder geformaliseerde zorgpaden waarbij de behandeling min of meer al van tevoren vaststaat. We noemen dit professionaliteit. De meesten van ons werken stoornisgericht, niet alleen de cognitief gedragstherapeuten, zoals ikzelf. Ook schematherapeuten, mbt’ers et cetera doen dat. Groepen worden samengesteld op basis van een gemeenschappelijke classificatie in de veronderstelling dat de overeenkomsten groter zijn dan de verschillen. Het etiket bepaalt. Natuurlijk is met classificaties niets mis, net als er niets mis is met geprotocolleerde behandelingen die op classificaties aansluiten. Het gevaar is wel dat we, zoals Clemantine Wamariya ons laat zien, de persoon achter de classificatie uit het oog verliezen. We zien ‘borderliners’, we zien ‘het boze kind’ of ‘de straffende ouder’. We zien de depressieve patiënt die geactiveerd moet worden. Etiketten worden de waarheid, in plaats dat het hulpmiddelen zijn om de patiënt te begrijpen. Etiketten zijn taal; het zijn metaforen. Niet meer en niet minder dan dat.

Onwillekeurig roept het boek bij mij herinneringen op aan het eerstejaarscollege ‘Theoretische psychologie’. De docent legde het verschil uit tussen de mensenkennis van een romanschrijver en een psycholoog. Nauw daarmee verbonden was het verschil tussen geestes- en natuurwetenschappen. Oorspronkelijk was de psychologie onderdeel van de filosofie en behoorde daarmee tot de geesteswetenschappen. Kenmerkend voor deze tak van wetenschap was de methodiek van het ‘verstehen’. Verstehen is het begrijpen van een feitelijke inhoud die niet alleen bestaat in het louter erkennen van kennis, maar ook en vooral in het intellectuele begrip van de context waarin de feiten staan. Dit in tegenstelling tot het ‘erklären’ in natuurwetenschappen die meer naar causaliteiten zoekt en tracht prognoses bij theoretische en praktische vragen te stellen. De dichotomie van verstehen en erklären in deze vorm is al lang achterhaald. De huidige psychologie en ook psychotherapie oriënteren zich terecht vooral aan het natuurwetenschappelijke denken, maar toch. Verstehen staat wellicht dichter bij de basis van waarom de meesten van ons het mooie vak van psychotherapeut hebben gekozen: mensen helpen met hun pijn om te gaan. Wat wellicht ook beter aansluit bij hetgeen veel patiënten willen: begrip en minder etiket. Onze koningin zei: ‘Dé Nederlander bestaat niet.’ Daaraan kan worden toegevoegd: ‘dé borderliner’ ook niet. Zelfs niet ‘dé paniekstoornis’.

Het boek is een aanrader.

Peter Daansen is klinisch psycholoog/psychotherapeut en bedrijfskundige bij Expertisecentrum Eetstoornissen PsyQ Beverwijk en opleider/supervisor VGCt. E-mail p.daansen@psyq.nl.

Naar boven